Vgl. o.m. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1406 en HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:826.
HR, 19-09-2017, nr. 15/05058
ECLI:NL:HR:2017:2404
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
15/05058
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2404, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:841, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:841, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2404, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0365
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314. Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het “onvoldoende is onderbouwd”, en dat het Hof zich “onvoldoende geïnformeerd acht over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden [van iemand in zijn omgeving] thans niet op de zitting aanwezig kan zijn”. HR: het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 15/05058
DAZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2015, nummer 20/004041-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 4 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De oudste raadsheer deelt mede:
Wij constateren dat uw cliënt vandaag niet ter terechtzitting is verschenen. Dat verbaast ons zeer, aangezien u het hof bij faxbericht d.d. 6 oktober 2015 heeft verzocht om de zaak van uw cliënt niet gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen medeverdachte [betrokkene 1] , gelet op de verstoorde relatie tussen hen. Het hof heeft uw verzoek ingewilligd en de zaak tegen uw cliënt is op een ander tijdstip ingepland, zodat partijen elkaar niet treffen. Nu blijkt dat uw cliënt vandaag niet is verschenen.
De raadsman deelt hierop mede:
Het leek mij inderdaad wijselijk om beide partijen uit elkaar te houden. Mijn cliënt is vandaag niet ter terechtzitting verschenen omdat hij afgelopen weekend een goede vriend heeft verloren bij een auto-ongeluk. Hij is door dit nieuws erg van slag. Mijn cliënt is niet de meest stabiele persoon en hij zit momenteel in een zware periode. Normaal gesproken is hij aanwezig bij de behandeling van een strafzaak, maar hij zit er nu helemaal doorheen. Ik zal aan het hof een aantal foto's overleggen die ik van mijn cliënt heb ontvangen.
Ik ben gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren, maar ik wil het hof verzoeken om de zaak aan te houden. Hij wil graag aanwezig zijn bij de behandeling van zijn zaak.
Hierop overlegt de raadsman een aantal foto's aan de voorzitter (noot griffier: deze foto’s zijn aan dit proces-verbaal gehecht).
De voorzitter deelt hierop mede:
U overlegt aan het hof een aantal foto's van een aanrijding waarbij iemand om het leven is gekomen. Maar we weten niet wie dat is en in welke relatie hij tot verdachte staat.
De raadsman deelt hierop mede:
Ik heb mijn cliënt gevraagd om een nadere onderbouwing te geven, maar dit zijn de enige stukken die ik aan u kan overleggen. Mijn cliënt heeft mij verteld dat het gaat om een hele goede vriend.
Hierop onderbreekt de voorzitter het onderzoek en trekt het hof zich terug in raadkamer voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter mede:
Het hof heeft zich beraden. Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof wil op grond van de toelichting van de raadsman en de overgelegde foto’s wel aannemen dat iemand in de omgeving van de verdachte is overleden, maar wij achten ons onvoldoende geïnformeerd over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden thans niet op de zitting aanwezig kan zijn."
2.3.
Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het "onvoldoende is onderbouwd", en dat het Hof zich "onvoldoende geïnformeerd [acht] over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden [van iemand in zijn omgeving] thans niet op de zitting aanwezig kan zijn".
2.4.
Het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1314. Het Hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het “onvoldoende is onderbouwd”, en dat het Hof zich “onvoldoende geïnformeerd acht over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden [van iemand in zijn omgeving] thans niet op de zitting aanwezig kan zijn”. HR: het Hof heeft weliswaar vastgesteld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd maar niet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop had het Hof bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding een afweging dienen te maken tussen alle daarbij betrokken belangen. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/05058 Zitting: 20 juni 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 28 oktober 2015 de verdachte - met vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde - ter zake van 1. “Diefstal door twee of meer verenigde personen”, 2. “Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels”, en 3. “Diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof het door de gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2015 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Voorts houdt dit proces-verbaal - voor zover van belang voor de bespreking van het middel - het volgende in:
“Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.J. Visser, advocaat te Breda.
(…)
De voorzitter deelt voorts mede, dat -gezien de processtukken- blijkt van een op de bij de wet voorgeschreven wijze van dagvaarden van de verdachte tegen de terechtzitting van heden.
De oudste raadsheer deelt mede:
Wij constateren dat uw cliënt vandaag niet ter terechtzitting is verschenen. Dat verbaast ons zeer, aangezien u het hof bij faxbericht d.d. 6 oktober 2015 heeft verzocht om de zaak van uw cliënt niet gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen medeverdachte [betrokkene 1], gelet op de verstoorde relatie tussen hen. Het hof heeft uw verzoek ingewilligd en de zaak tegen uw cliënt is op een ander tijdstip ingepland, zodat partijen elkaar niet treffen. Nu blijkt dat uw cliënt vandaag niet is verschenen.
De raadsman deelt hierop mede:
Het leek mij inderdaad wijselijk om beide partijen uit elkaar te houden. Mijn cliënt is vandaag niet ter terechtzitting verschenen omdat hij afgelopen weekend een goede vriend heeft verloren bij een auto-ongeluk. Hij is door dit nieuws erg van slag. Mijn cliënt is niet de meest stabiele persoon en hij zit momenteel in een zware periode. Normaal gesproken is hij aanwezig bij de behandeling van een strafzaak, maar hij zit er nu helemaal doorheen. Ik zal aan het hof een aantal foto’s overleggen die ik van mijn cliënt heb ontvangen.
Ik ben gemachtigd om namens mijn cliënt de verdediging te voeren, maar ik wil het hof verzoeken om de zaak aan te houden. Hij wil graag aanwezig zijn bij de behandeling van zijn zaak.
Hierop overlegt de raadsman een aantal foto’s aan de voorzitter (noot griffier: deze foto’s zijn aan dit proces-verbaal gehecht).
De voorzitter deelt hierop mede:
U overlegt aan het hof een aantal foto’s van een aanrijding waarbij iemand om het leven is gekomen. Maar we weten niet wie dat is en in welke relatie hij tot verdachte staat.
De raadsman deelt hierop mede:
Ik heb mijn cliënt gevraagd om een nadere onderbouwing te geven, maar dit zijn de enige stukken die ik aan u kan overleggen. Mijn cliënt heeft mij verteld dat het gaat om een hele goede vriend.
Hierop onderbreekt de voorzitter het onderzoek en trekt het hof zich terug in raadkamer voor beraad. Na hervatting deelt de voorzitter mede:
Het hof heeft zich beraden. Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof wil op grond van de toelichting van de raadsman en de overgelegde foto’s wel aannemen dat iemand in de omgeving van de verdachte is overleden, maar wij achten ons onvoldoende geïnformeerd over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden thans niet op de zitting aanwezig kan zijn.”
3.3. Blijkens dat proces-verbaal heeft het hof vervolgens de strafzaak in afwezigheid van de verdachte behandeld. De op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman heeft daarbij het woord tot verdediging kunnen voeren. Tenslotte heeft de voorzitter van het hof het onderzoek gesloten verklaard.
3.4. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.1.
3.5. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen op de grond dat het verzoek door de verdediging onvoldoende is onderbouwd. Het hof acht zich daarbij “onvoldoende geïnformeerd over de precieze omstandigheden en de reden waarom verdachte als gevolg van dit overlijden thans niet op de zitting aanwezig kan zijn.” 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting schiet echter tekort, nu daaruit niet kan blijken of het hof de hiervoor onder 3.4 bedoelde weging van belangen heeft gemaakt. Bovendien is voor zover het hof in zijn motivering een poging heeft gedaan in te gaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd, diens oordeel, in het licht van hetgeen is aangevoerd door de raadsman, niet zonder meer begrijpelijk. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof immers ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte niet is verschenen omdat in het weekend voor de zitting een goede vriend van hem is omgekomen bij een auto-ongeluk, dat de verdachte daardoor erg van slag was en dat de verdachte op dat moment in een zware periode zat en niet de meest stabiele persoon is. Daarbij heeft de raadsman een aantal foto’s van het ongeval overgelegd. Voorts heeft de raadsman gesteld dat hij weliswaar door de verdachte is gemachtigd om de verdediging te voeren, maar dat de verdachte graag gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ten overvloede teken ik nog aan dat de onderhavige zaak geen betrekking heeft op oude feiten2.en dat geen sprake is geweest van eerdere aanhoudingen van de behandeling van de zaak. Het voorgaande brengt mee dat de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ontoereikend is gemotiveerd.3.
3.6. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
De drie bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd op 1 oktober 2014.
Vgl. bijv. HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:270, HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:622 en HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:974.