Vgl. HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW7371; HR 26 juni 2012, ECLI:2012:LJN BW9182, NJ 2012/414.
HR, 12-05-2020, nr. 19/00848
ECLI:NL:HR:2020:844
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2020
- Zaaknummer
19/00848
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:844, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑05‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:3977
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:254
ECLI:NL:PHR:2020:254, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:844
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Opzettelijk voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften (arbeidsovereenkomsten), meermalen gepleegd (art. 225 Sr). Middelen over 1. grondslagverlating, 2. verwerping uos t.a.v. de valsheid 3. verwerping uos t.a.v. opzet en 4. niet vermelden in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00847 P (niet gepubliceerd).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00848
Datum 12 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 oktober 2018, nummer 23/004285-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2020.
Conclusie 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Valsheid in geschrift, art. 225.2 Sr. Motiveringsklachten ten aanzien van de valsheid van arbeidsovereenkomsten en het opzet van de verdachte daarop. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00848
Zitting 17 maart 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 12 oktober 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk zodanig geschrift voorhanden hebben terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, met aftrek overeenkomstig art. 27(a) Sr, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte met nummer 19/00847. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd dat:
“zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2011 tot en met 1 maart 2013 (telkens) te Amsterdam, in elk geval in Nederland, althans alleen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben voorhanden gehad, een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten een/of meer (arbeids)overeenkomst(en) en/of
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 1] (DZK-003-10 en/of DZK-003-11 en/of DOC-019-03 en/of DOC-019-04 en/of DOC-052-01 en/of DOC-052-02) en/of
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 2] (DZK-001-01 en/of DZK-001-02 en/of DOC-021-01 en/of DOC-021-02 en/of DOC-055-01 en/of DOC-055-02) en/of
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 3] (DZK-001-01 en/of DZK-001-02 en/of DOC-018-03 en/of DOC-018-04 en/of DOC-049-01 en/of DOC-049-02),
zijnde (een) geschrift(en), dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat geschrift(en) (telkens) bestemd was/waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk op die (arbeids)overeenkomst(en) heeft/hebben vermeld een 38-urige werkweek (,terwijl er meer uren werden/zijn gewerkt), en/of bestaande het gebruik maken van voornoemde valse of vervalste (arbeids)overeenkomst(en) hierin dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) vorengenoemde(arbeids)overeenkomst(en) heeft/hebben getoond/ overlegd aan het/de UWV (ter verkrijging Van een tewerkstellingsvergunning) en/of IND.”
5. Daarvan is onder 3 bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 1 maart 2013 in Nederland, telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 1] (DZK-003-10 en DZK-003-11 en DOC-052-01 en DOC-052-02) en
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 2] (DZK-001-01 en DZK-001-02) en/of
- een arbeidsovereenkomst op naam van [betrokkene 3] (DOC-049-01 en DOC-049-02),
zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl verdachte telkens wist dat die geschriften telkens bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst, bestaande die valsheid telkens hierin dat verdachte valselijk op die arbeidsovereenkomsten heeft vermeld een 38-urige werkweek, bestaande het gebruik maken van voornoemde valse arbeidsovereenkomsten hierin dat zij, verdachte, telkens vorengenoemde arbeidsovereenkomsten heeft overgelegd aan het UWV ter verkrijging van een tewerkstellingsvergunning.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen ‘internetadvertenties 1’ van 3 april 2013 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (…). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
[betrokkene 3] heeft in haar aangifte van 27 februari 2013 verklaard dat zij benaderd was door een tussenpersoon genaamd [betrokkene 4]. Volgens [betrokkene 3] zou [betrokkene 4] van het bemiddelingsbureau met de hierna volgende naam en in de hierna volgende plaats gevestigd zijn: [A] in Shandong, in Quingdao shi nanqu in China. Om te zien of er advertenties via dit bemiddelingsbureau op internet stonden van massagesalon [B] heb ik samen met tolk 3686 in de Chinese taal gezocht op internet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de naam [B] niet in de advertenties wordt genoemd omdat dit niet gebruikelijk is wanneer er gebruik wordt gemaakt van bemiddelings- of uitzendbureaus. Deze zoekactie heeft geleid tot het vinden van een advertentie.
[betrokkene 1] heeft in haar aangifte van 24 februari 2013 verklaard dat zij had gereageerd op een advertentie van uitzendbureau [C] in een Chinese krant. Omdat deze krantenadvertentie niet voorhanden was heb ik samen met tolk 3686 in Chinese taal op donderdag 28 februari 2013 op internet gezocht om te zien of wij een advertentie van dit uitzendbureau op internet konden vinden. Deze zoekactie heeft geleid tot het vinden van twee, zo goed als gelijkluidende, advertenties die door het betreffende uitzendbureau is geplaatst en masseuses werft mogelijk voor [B]. De betreffende advertenties zijn bijgevoegd onder nummer DOC 001-05 en 001-07. De vertalingen van deze advertenties zijn bijgevoegd onder nummer DOC 001.06 en 001.08.
2. Een proces-verbaal van bevindingen ‘internetadvertenties 2’ van 2 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op vrijdag 8 maart 2013 heb ik aan [betrokkene 3] gevraagd of zij nog in bezit was van de Chinese advertentie van de massagesalon die zij destijds gezien had. [betrokkene 3] verklaarde dat zij deze niet meer op haar computer had staan maar dat de advertenties volgens haar nog op internet stonden. Deze zouden dan staan in de zogenaamde “QQ-space” van haar contactpersoon [betrokkene 4]. Op mijn verzoek heeft [betrokkene 3] deze advertenties gekopieerd en naar mijn e-mailadres gezonden. Deze mailtjes en documenten zijn bijgevoegd onder nummer DOC 30.01 tot en met 30.35. Vervolgens heeft tolk 3686 in de Chinese taal de advertenties vertaald in de Nederlandse taal. Deze vertaling is bij gevoegd onder nummer DOC 24.01 toten met 24.10.
3. Een geschrift, zijnde een advertentie (DOC-001-07 en DOC-001-08, pagina’s 772-773).
Deze advertentie houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Nederland Tui-na masseur vacature Arbeidsvoorwaarden:
Werktijden: s ochtends 11 uur tot ’s avonds 11 uur. 1 dag per week vrij (neem je geen vrij dan kan je de percentage/je deel krijgen).
4. Een geschrift, te weten een vertaling van een proces-verbaal van verhoor van 6 augustus 2015 naar aanleiding van een rechtshulpverzoek (map met processen-verbaal van rechtercommissaris).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 augustus 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Massagesalon [B] was een klant van ons.
V: Heeft u bemiddeld voor massagesalon [B] in Amsterdam?
A: Ja.
V: Heeft u voor de massagesalon een wervingsadvertentie gemaakt?
A: De website van ons bedrijf heeft de advertenties van de massagesalon verkondigd.
V: Wie bepaalde de inhoud van deze advertenties?
A: Dat is mij verteld door de werkgever. Ik heb [betrokkene 3] en [betrokkene 2] geholpen naar Nederland te komen.
5. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een arbeidsovereenkomst tussen het bedrijf Traditionele Chinese Massage Center [B], vertegenwoordigd door [verdachte], werkgever, en [betrokkene 1], werknemer (…).
Deze arbeidsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De werknemer in dienst in een fulltime dienstverband. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 38 uren per week. Opgemaakt in tweevoud en getekend te Amsterdam.
Datum 30-4-2012.
6. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een arbeidsovereenkomst tussen het bedrijf Traditionele Chinese Massage Center [B], vertegenwoordigd door [verdachte], werkgever, en [betrokkene 1], werknemer (…).
Deze arbeidsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De werknemer in dienst in een fulltime dienstverband. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 38 uren per week. Opgemaakt in tweevoud en getekend te Amsterdam.
Datum 13-12-2011.
7. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een arbeidsovereenkomst tussen het bedrijf Traditionele Chinese Massage Center [B], vertegenwoordigd door [verdachte], werkgever, en [betrokkene 2], werknemer (…).
Deze arbeidsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De werknemer in dienst in een fulltime dienstverband. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 38 uren per week. Opgemaakt in tweevoud en getekend te Amsterdam.
Datum 9-9-2011.
8. Een geschrift, zijnde een fotokopie van een arbeidsovereenkomst tussen het bedrijf Traditionele Chinese Massage Center [B], vertegenwoordigd door [verdachte], werkgever, en [betrokkene 3], werknemer (…).
Deze arbeidsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De werknemer in dienst in een fulltime dienstverband. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 38 uren per week. Opgemaakt in tweevoud en getekend te Amsterdam.
Datum 13-12-2011.
9. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 5 maart 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor [zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op |
5 maart 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
V: Wat waren je werktijden?
A: 12 uur, van 11:00 tot 23:00 uur.
10. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 6 maart 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 maart 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
V: Wanneer kwam het contract van 38 uur ter sprake?
A: Toen ik op 5 september 2011 bij het bemiddelingsbureau het arbeidscontract ging tekenen stond er op vermeld dat ik 38 uur per week zou werken. Dit in tegenstelling tot de eerdere arbeidsduur van 12 uur per dag, 6 dagen per week. Hetgeen in de advertentie stond. Zij hebben mij toen uitgelegd dat dit voor de overheid in Nederland was. Ik zou 12 uur per dag gaan werken. Bij aankomst in Nederland legde [verdachte] uit dat mijn dagelijkse werktijd van 11.00 tot 23.00 uur zou zijn. 38 uur voor het salaris van € 1.548, - was niet mogelijk.
11. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 24 februari 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 februari 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
V: Wat waren de arbeidsvoorwaarden in de praktijk?
A: Elke dag moesten we van 10:40 uur werken tot 23:00 uur. Als je eenmaal in de zaak was dan mocht je niet meer naar buiten. Soms moest ik overwerken, tot 23:00 of tot middernacht.
V: Hoe laat moest je beginnen?
A: 10:40 uur moesten we beginnen met schoonmaken. Soms waren er meteen klanten en moest je meteen beginnen.
V: Hoe laat stopte je met werken?
A: 23:00 uur en soms langer, tot middernacht.
12. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 28 februari 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2013 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
A: Wij werken van 11:00 tot 23:00 uur. Om 10:40 uur moeten we al aanwezig zijn in [B]. Als er dan een klant aan komt lopen dan moeten wij eigenlijk al beginnen met werken. Wat wij werkelijk werken staat nergens genoteerd. Voor de buitenwereld moeten wij zeggen dat wij 8 uur per dag werken. Dat wordt ons gezegd door alle bazen. Tegen de klanten wordt ook verteld dat wij 8 uur per dag werken. Stel dat de klant ’s morgens door mij wordt behandeld en deze komt ’s avonds terug voor een tweede behandeling en ziet mij weer aan het werk, dan vraagt de klant aan ons hoelang wij werken. Dit vragen zij omdat de openingstijden van [B] 11:00 tot 23:00 uur zijn. Ik zeg dan niets want wij mogen niet met de klanten praten. De bazen die aanwezig zijn, zeggen dan tegen de klanten dat de masseuses 8 uur per dag werken.
V: Waren jullie met zijn vieren continu van 11:00 tot 23:00 uur aan het werk?
A: Wij moesten met zijn vieren van 11:00 tot 23:00 uur werken. Dit gebeurde ook. Wij mochten zelfs de deur niet uit. Er werd gewoon de regel opgesteld van: jullie werken van 11.00 tot 23.00 uur. Ook al zijn er geen klanten in [B], dan mogen jullie niet naar buiten.
13. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 en 26 september 2016.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of de werknemers 12 uur per etmaal moesten werken. Ze waren er meestal 12 uur per dag. Onze salon opende om 11:00 uur in de ochtend en sloot om 23:00 uur s avonds. In de praktijk waren ze altijd allemaal om 11:00 uur aanwezig. Ik heb tewerkstellingsvergunningen aangevraagd.
14. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik wist dat je, om te kunnen werken in Nederland, een v ergunning nodig hebt. Op uwv.nl had ik gelezen datje een vergunning moest aanvragen. Pas nadat niemand in Nederland beschikbaar is, kun je mensen uit China halen.
15. Een proces-verbaal van bevindingen ‘UWV’ van 6 juni 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Ik zag in het UWV-dossier een arbeidsovereenkomst (gespeld op het formulier als arbeisovereenkomst) op naam van [betrokkene 3]. In artikel 1 aard dienstverband staat vermeld: de werknemer in dienst in een fulltime dienstverband (gemiddeld 38 uren per week). De arbeidsovereenkomst is op 13 december 2011 ondertekend door de werkgever, vermoedelijk de verdachte [verdachte]. Op 9 februari 2012 is door het UWV Werkbedrijf een tewerkstellingsvergunning afgegeven aan [betrokkene 3].
Ik zag in het UWV-dossier tevens een arbeidsovereenkomst (gespeld op het formulier als arbeisovereenkomst) op naam van [betrokkene 1]. In artikel 1 aard dienstverband staat vermeld: de werknemer in dienst in een fulltime dienstverband (gemiddeld 38 uren per week). De arbeidsovereenkomst is op 13 december 2011 ondertekend door de werkgever, vermoedelijk de verdachte [verdachte]. Op 9 februari 2012 is door het UWV Werkbedrijf een tewerkstellingsvergunning afgegeven aan [betrokkene 1] met daarop een datum en paraaf van 9 februari 2012. Tevens is op 9 februari 2012 door het UWV Werkbedrijf een tewerkstellingsvergunning afgegeven aan [betrokkene 1] met daarop een datum en paraaf van 14 februari 2012.
16. Een geschrift, zijnde een [brief van 2 september 2013 van [betrokkene 6], Hoofd Bureau TWV/AJD aan [betrokkene 7] (DOC-060-01, pagina’s 1061-1062).
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geachte [betrokkene 7],
De afdeling TWV (Bureau TWV/AJD) van UWV behandelt aanvragen om tewerkstellingsvergunningen.
Ten aanzien van de vreemdelingen [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] is een tewerkstellingsvergunning verleend voor arbeid bij Traditionele Chinese Massage Center [B], [a-straat 1] te Amsterdam. Daarbij is ondermeer vastgesteld dat zowel de conceptarbeidsovereenkomst als het aanvraagformulier vermeldde dat betrokken vreemdelingen een werkweek van 38 uur, en dus een marktconforme arbeidsduur, zouden hebben.
Indien wij bij de beoordeling zouden hebben geweten dat er sprake was van een werkweek van 72 uur en/of een werkweek van 6 dagen, dan zouden de onderhavige tewerkstellingsvergunningen niet hebben verstrekt.”
7. Het hof heeft onder “Bewijsoverweging” voorts het volgende overwogen:
“De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vrouwen zeven dagen in de week 12 uur lang aan het werk waren, terwijl op de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat sprake was van een 38-urige werkweek. De vrouwen konden niet weggaan indien ze dat wilden. Door deze valsheid heeft het UWV onterecht tewerkstellingsvergunningen afgegeven.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het enkele feit dat er feitelijk gemiddeld meer is gewerkt dan 38 uren per week niet betekent dat de in het geding zijnde arbeidsovereenkomsten, waarop een 38-urige werkweek was vermeld, vals zijn. Aan de betreffende overeenkomsten was door het toepasselijk verklaren van de horeca-cao kenbaar en inherent de mogelijkheid dat in een kalenderjaar meer uren zouden worden gewerkt dan de gemiddelde 38 uren die als normale werktijd waren vermeld Daarnaast gaat het in casu niet om de vraag of in de praktijk meer dan 38 uren per week zijn gewerkt, maar of dat ten tijde van het sluiten van die overeenkomsten ook was beoogd. Dat is niet ten laste gelegd, zodat de verdachte ook om die reden dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in China door middel van een bemiddelingsbureau in contact werden gebracht met de verdachte. In de advertenties voor de vacature van masseur stond vermeld dat de werktijden van ’s ochtends 11 uur tot ’s avonds 11 uur zouden zijn met in principe één dag per week vrij. Op de aan het UWV verstrekte arbeidsovereenkomsten van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] staat echter telkens vermeld dat sprake zou zijn van een 38-urige werkweek. [betrokkene 2] heeft hierover verklaard dat, op het moment dat zij bij het bemiddelingsbureau het arbeidscontract ging ondertekenen, op het contract stond vermeld dat zij 38 uren per week zou gaan werken. Dit was in tegenstelling tot hetgeen in de advertentie stond vermeld. De verdachte had haar bij aankomst in Nederland verteld dat zij van 11 uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds zou gaan werken en dat 38 uren werken voor het salaris van € 1.548,00 niet mogelijk was. Bovendien blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat zij feitelijk veel meer dan 38 uren per week hebben gewerkt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het valse karakter van de arbeidsovereenkomsten. Door deze valse arbeidsovereenkomsten aan het UWV over te leggen ter verkrijging van tewerkstellingsvergunningen, terwijl de verdachte wist dat deze bestemd waren voor gebruik als echt en onvervalst, heeft zij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die door haar vervalste documenten aan de IND heeft overgelegd. Het hof kan niet uitsluiten dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] deze documenten persoonlijk aan de IND hebben overgelegd ter verkrijging van een verblijfsvergunning of voor de afgifte aan hen van een machtiging tot voorlopig verblijf. Voor zover de tenlastelegging ziet op gebruikmaking van de documenten ten behoeve van een aanvraag bij de IND, wordt de verdachte daarvan dan ook vrijgesproken.”
De middelen
8. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring onder 3, met de klacht dat de vrijspraak van het ten laste gelegde onderdeel “(,terwijl er meer uren werden/zijn gewerkt)” met zich brengt dat ofwel sprake is van grondslagverlating, ofwel de bewezenverklaring voor het overige onbegrijpelijk is in het licht van de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
9. Voor de beoordeling van het middel is van belang dat de uitleg van de tenlastelegging aan de feitenrechter is voorbehouden en dat een uitleg die niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan in cassatie wordt geëerbiedigd.1.In het kader van art. 225 Sr zijn twee vormen van valsheid te onderscheiden. Bij de zogenaamde materiële valsheid bestaat de valsheid in het doen voorkomen alsof het geschrift afkomstig is van een ander dan de werkelijke schrijver. Wanneer de inhoud van een geschrift niet overeenstemt met de werkelijkheid, is sprake van intellectuele valsheid.2.Over die laatste vorm van valsheid gaat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring.
10. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte, kort gezegd, opzettelijk voorhanden heeft gehad en gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten een drietal valse arbeidsovereenkomsten. In dat verband heeft het hof voorts – overeenkomstig de tenlastelegging – bewezen verklaard dat de valsheid telkens hierin bestond dat de verdachte “valselijk op die arbeidsovereenkomsten heeft vermeld een 38-urige werkweek”. Het hof heeft het onderdeel van de tenlastelegging, dat luidt “(,terwijl er meer uren werden/zijn gewerkt)”, uit de bewezenverklaring weggestreept. Het hof heeft daarmee de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten. Uit de bewijsoverweging volgt dat het hof als kern van de valsheid heeft beschouwd het vermelden van een 38-urige werkweek, terwijl het niet de bedoeling is geweest dat (slechts) 38 uur zou worden gewerkt. Zowel in de advertentie voor de vacature van masseur als in de contacten met degene met wie de overeenkomst werd gesloten, had de verdachte kenbaar gemaakt dat de werktijden van 11 uur tot 23.00 uur zouden zijn. De overeengekomen arbeidsduur stemde daarmee niet overeen met de volgens de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsduur. Tegen die achtergrond wordt de kern van het in de tenlastelegging gemaakte verwijt niet aangetast door het in het middel bedoelde onderdeel, dat ziet op feitelijke werkzaamheden, weg te strepen. Deze – aan de feitenrechter voorbehouden – uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met de bewoordingen ervan en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Daarmee heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
11. De bewezenverklaring vindt bovendien in voldoende mate steun in de inhoud van de hiervoor onder 6 weergegeven bewijsmiddelen. Daarop ga ik nader in bij de bespreking van het tweede middel.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is van valsheid, althans dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde zonder in het bijzonder de redenen te hebben opgegeven die tot die afwijking hebben geleid.
14. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:3.
“De arbeidsovereenkomsten
(…)
De tenlastelegging luidt dat cliënte verschillende valse arbeidsovereenkomsten voorhanden heeft gehad of gebruikt waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze bestemd waren voor gebruik als echt en onvervalst, en waarbij de valsheid erin bestond dat zij op de overeenkomsten had vermeld “een 38-urige werkweek (terwijl er meer uren werden/zijn gewerkt)”. Het gebruik ervan bestond in het overleggen van deze overeenkomsten aan de UWV (en de IND).
De eerste vraag die rijst is of een CAO-arbeidsovereenkomst reeds als VALS kan worden bestempeld op de enkele grond dat er in de werkelijkheid meer uren zijn gewerkt dan de normale daarin vermelde arbeidstijd, want zo is het ten laste gelegd.
Het komt immers bijzonder vaak voor - ja is bijna vaste praktijk - dat in de horeca arbeidsovereenkomsten worden afgesloten voor een veel lager aantal uren dan in werkelijkheid naar verwachting zullen worden gewerkt. Men denke alleen al aan zogeheten 0-uren contracten waarin de werkgever zich in zijn eigen belang niet verplicht tot het doen van enig arbeidsaanbod en ook geen uren garandeert, maar op grond van welk contract de werkgever de werknemer feitelijk veel uren per week kan laten werken wanneer de werknemer goed voldoet, en er ook voldoende werk voor hem is. Ook bij deeltijd-contracten komt dit verschijnsel (het extra oproepen boven de overeengekomen garantie-uren) veelvuldig voor. En al dan niet structureel overwerk bij voltijds 38-uurs contracten is ook aan de orde van de dag. Daar voorziet de CAO nu juist in, uiteraard met inachtneming van de wetgeving inzake arbeidstijden.
Overigens kan een werkgever in de horeca er voor kiezen om overeen te komen dat een werknemer meer dat 38 uur per week werkt, tot 48 uur per week. Dat gebeurt echter niet veel omdat de werkgever dan steeds verplicht is om de volle 48 uur uit te betalen, ook wanneer er onvoldoende werkaanbod is. Het aantal overeengekomen uren garandeert in de eerst plaats immer het loon van de werknemer voor al die uren.
Bij dit alles moet worden opgemerkt dat de horeca-CAO pas van overwerk spreekt wanneer in een geheel kalenderjaar meer dan in totaal 1976 uur (zijnde 52 maal 38 uren) is gewerkt, zodat overwerk zich niet snel zal voordoen in een kalenderjaar waarin de werknemer niet het gehele jaar heeft gewerkt.
Met andere woorden: de arbeidsovereenkomsten die zijn overgelegd garandeerden de werknemers 38 uren weliswaar betaald werk per week, ongeacht de werkelijk door hen gewerkte uren, maar zij lieten de werkgever simpelweg de vrijheid om boven die 38 uren per week extra arbeid op te dragen, die pas als overwerk wordt aangemerkt als in een geheel jaar meer dan 1 976 uren is gewerkt, zie artikel 8 CAO en de in artikel 7 van die CAO opgenomen regels inzake de arbeids- en rusttijden.
De overeenkomsten garandeerden gelet op de toepasselijkverklaring van de horeca- CAO dan ook niet dat niet meer dan gemiddeld 38 uur per week zou moeten worden gewerkt, zoals het dossier suggereert. Het enkele feit dat er feitelijk gemiddeld meer is gewerkt dan 38 uur per week betekent dan ook niet dat de in het geding zijnde horeca-overeenkomsten waarop een normale arbeidstijd van 38 uur per week vals is, zoals de tenlastelegging stelt. Dit alles is ook bij het UWV bekend en het UWV kan er dan ook niet vanuit gaan dat een werknemer met een 38-uurscontract voor wie een TWV wordt verleend, in werkelijkheid niet meer dan 38 uur zal gaan werken (beter gezegd 1 976 uur per kalenderjaar). Wèl is het UWV ervan verzekerd dat de werknemer tenminste het overeengekomen loon voor 38 uur zal ontvangen en daar is het UWV in de eerste plaats om te doen, teneinde te voorkomen dat buitenlandse werknemers te weinig zullen verdienen.
Nu het verwijt alleen maar luidt dat de arbeidsovereenkomsten vals waren omdat een 38-urige werkweek was vermeld terwijl er meer uren werd gewerkt kan geen bewezenverklaring volgen. Aan de betreffende overeenkomsten was door de toepasselijkverklaring van de horeca-CAO kenbaar en inherent de mogelijkheid dat in een kalenderjaar meer uren zouden worden gewerkt dan de gemiddeld 38 uren die als normale werktijd waren vermeld. Dat er meer uren zouden worden gewerkt maakt de overeenkomsten dus allesbehalve vals.
Reeds hierom dient cliënte te worden vrijgesproken.”
15. De raadsman van de verdachte heeft tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Volgens de raadsman garandeerden de arbeidsovereenkomsten niet – gelet op de toepasselijke horeca-CAO – dat de desbetreffende werknemers niet meer dan gemiddeld 38 uur per week zouden werken. Het enkele feit dat er feitelijk gemiddeld meer is gewerkt dan 38 uur per week betekent dan ook niet dat de in het geding zijnde arbeidsovereenkomsten, die telkens een arbeidsduur van gemiddeld 38 uren per week vermelden, “vals” zijn. Uit de hiervoor onder 7 weergegeven bewijsoverweging blijkt dat het hof uitdrukkelijk heeft geantwoord op het standpunt dat is ingenomen op de terechtzitting. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat het hof niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging ingenomen standpunt, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
16. Het hof heeft mede in antwoord op het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging onder meer het volgende overwogen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in China door middel van een bemiddelingsbureau in contact werden gebracht met de verdachte. In de advertenties voor de vacature van masseur stond vermeld dat de werktijden van 11:00 uur tot 23:00 uur zouden zijn, met in principe één vrije dag per week. [betrokkene 2] heeft verklaard dat de verdachte haar bij aankomst in Nederland had verteld dat zij van 11:00 uur tot 23:00 uur zou gaan werken en dat 38 uren werken voor het salaris van € 1.548,00 niet mogelijk was. Op de nadien aan het UWV verstrekte arbeidsovereenkomsten van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] staat echter telkens vermeld dat sprake zou zijn van een 38-urige werkweek. Bovendien blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat – nadat ten aanzien van hen door het UWV tewerkstellingsvergunningen waren verleend – zij feitelijk veel meer dan 38 uren per week hebben gewerkt.
17. Het hof heeft uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat in deze arbeidsovereenkomsten telkens een – in het licht van de aanzienlijk langere werktijden die door de verdachte waren beoogd – onjuiste voorstelling van de afgesproken duur van de werkweek is voorgespiegeld. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
18. Tot een nadere motivering was het hof, ook in het licht van het gevoerde verweer, niet gehouden. Dat geldt ook voor zover daarbij is aangevoerd dat een arbeidsovereenkomst in de horeca niet uitsluit dat in werkelijkheid meer uren worden gewerkt. Het hof heeft immers niet alleen vastgesteld dat de betrokken masseurs aanzienlijk veel meer uren hebben gewerkt dan volgens de arbeidsovereenkomst, maar ook dat de verdachte hun vooraf kenbaar heeft gemaakt dat het de bedoeling was dat zij zes dagen van twaalf uur zouden werken, dus bijna twee keer zoveel als in de arbeidsovereenkomst was opgenomen. Aan de aangeefster [betrokkene 2] had de verdachte bij aankomst in Nederland verteld dat 38 uur werken voor het desbetreffende salaris niet mogelijk was. Daaruit kon het hof afleiden dat sprake was van valsheid en van opzet daarop. Daarmee heeft het hof in voldoende mate de redenen opgegeven die tot de afwijking van het standpunt van de verdediging hebben geleid.
19. Het middel faalt.
20. Het derde middel bevat de klacht dat het hof niet de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de valsheid van de arbeidsovereenkomsten.
21. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:4.
“De arbeidsovereenkomsten
(…)
Cliënte wist uit de praktijk dat in [B] het aanbod van klanten zeer ongelijk verdeeld is over de dag. De salon, gevestigd op een beletage boven een toeristenwinkel aan [a-straat], moest het vooral hebben van de aanloop van toeristen want men werkte er niet op afspraak. Die toeristen kwamen zeer onregelmatig en het gebeurde dan ook vaak dat er uren lang geen klant binnen kwam. Aan de andere kant kwam het ook wel eens voor dat er een groepje toeristen binnen kwam waarvan er twee of drie tegelijk gemasseerd wilden worden. Het was dus zaak om voldoende masseurs te hebben, maar ook was het duidelijk dat deze masseurs een groot deel van de dag niets te doen zouden hebben. Cliënte had gehoord en gezien dat in de horeca pauzes van meer dan 1 5 minuten niet tellen als werktijd en dat daarvoor dus ook niet doorbetaalde behoefde te worden, zie bijlage. Cliënte heeft in deze zin verklaard bij de r-c en ook op de zitting in eerste aanleg: “ze waren dan misschien wel 12 uur aanwezig, maar daar zaten ook pauzes bij. Ze hadden pauze als er geen klanten waren. Met werken bedoel ik masseren en schoonmaakwerkzaamheden. De garantie was 38 uur per week (...) feitelijk werkten ze niet langer dat 38 uur per week. (...) Ik noem het een pauze als je op een klant wacht. Als er dan in die tijd een klant komt moetje werken. Ik werk niet op afspraken. Als je niet werkt zie ik dat als “pauze”. Op een klant zitten wachten is geen werk.”
Cliënte had verder bedacht dat een masseur in de praktijk naast wat schoonmaak werkzaamheden bijna nooit meer dan 40 massages van een heel of een half uur per week zou behoeven uit te voeren gedurende 6 werkdagen, en dat een werkweek van 38-uur dus bijna altijd voldoende zou moeten zijn, omdat de vaak lange perioden waarin gewacht werd op nieuwe klanten als een pauze en niet als betaalde werktijd moest worden beschouwd. Weken van wat meer dan 38 uur konden verder over het jaar worden gecompenseerd voor weken met wat minder dat 38 uur Daarnaast behoorden de masseurs natuurlijk een vrije dag te hebben.
Cliënte wist dat het in China heel gewoon is om 6 of 7 dagen in de week te werken, en dat de Chinese masseurs daartegen zeker geen bezwaar zouden hebben. De masseurs zouden er daarom voor kunnen kiezen om ook de zevende - vrije - dag te werken.
(…)
Nu het verwijt verder luidt dat zij opzettelijk heeft gehandeld betekent dit dat cliënte reeds op het moment waarop de contracten werden getekend moet hebben beseft dat de “normale arbeidstijd' meer dan 38 uur per week zou zijn - althans dat daar een aanmerkelijke kans op was. Dat lijkt niet het geval te zijn omdat zij er nu juist van uitging dat de tijd die de masseurs op klanten zaten te wachten als pauze dienden te worden aangemerkt en dat de normale werktijden om die reden gemiddeld niet op meer dan 38 uur per week zouden uitkomen, afgezien van het overwerk op de vrije dag wat evenwel niet verplicht was, terwijl dat overwerk op zichzelf ook was toegestaan volgens de CAO. Het overeenkomen van 38 uur als gemiddelde (en dus gegarandeerde) arbeidstijd sluit zoals gezegd niet uit dat er bovendien overwerk kan worden opgedragen, zelfs verplicht.
Een andere kwestie is of de veronderstelling van cliënte dat de wachttijden konden worden aangemerkt als onbetaalde pauze wel juist is en of het in haar voorstelling van zaken niet veel meer voor de hand zou hebben gelegen om het werk van de masseurs als aanwezigheidsdienst in de zin van de horeca-cao aan te merken. Zij was echter niet op de hoogte van die regeling omdat zij zich niet in de exacte regels van de cao had verdiept.”
22. Het hof heeft in zijn arrest onder “Bewijsoverweging” in het bijzonder de redenen opgegeven voor zijn oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het valse karakter van de arbeidsovereenkomsten. Het hof heeft daarmee in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot de afwijking van het standpunt van de verdediging. Daaraan voeg ik toe dat bewijsmiddel 10 inhoudt dat de verdachte [betrokkene 2] bij aankomst in Nederland had verteld dat zij van 11:00 uur tot 23:00 uur zou gaan werken, dat de arbeidstijd van 38 uren per week pas ter sprake kwam toen [betrokkene 2] de arbeidsovereenkomst ging tekenen, dat bij die gelegenheid aan haar werd uitgelegd dat “dit voor de overheid in Nederland was”, dat zij 12 uur per dag zou gaan werken en dat 38 uren werken voor het salaris van € 1.548,00 niet mogelijk was. Het hof was niet gehouden op elk onderdeel van de argumentatie van de verdediging in te gaan. Tot een nadere motivering was het hof daarom niet gehouden.
23. Het middel faalt.
24. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof niet heeft vermeld in welke mate de door het hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot vermindering van de gevangenisstraf.
25. De verdachte is bij vonnis van 7 november 2016 door de rechtbank Amsterdam wegens de onder 3 bewezen verklaarde valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen met aftrek overeenkomstig art. 27(a) Sr, en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de opgelegde straf, voor zover hier van belang, in haar vonnis onder de aanhef “Motivering van de straffen” als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
(…)
Op dergelijke feiten staat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
(….)
De rechtbank houdt echter rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ook op de zitting aan de orde zijn gekomen. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Tijdens haar voorlopige hechtenis, die zij in beperkingen heeft doorgebracht, heeft verdachte een miskraam gekregen. Als dit laatste ter sprake komt, raakt verdachte ook nu nog geëmotioneerd en de rechtbank begrijpt haar verdriet. Op dit moment leeft zij met haar partner in Limburg en werken zij samen in een andere bedrijfstak. Samen hebben zij de zorg voor hun zoontje en verdachte heeft op zitting verteld dat zij sinds kort weer in verwachting is. Ook is er sprake van een schending van de redelijke termijn. De rechtbank vindt het onder deze omstandigheden ongewenst om verdachte een langere gevangenisstraf dan het ondergane voorarrest op te leggen en zal verder volstaan met een werkstraf van na te vermelden duur.”
26. Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“strafoplegging
Indien uw hof toch tot een veroordeling komt dan hoort daar een straf bij. Ik heb op zichzelf geen opmerkingen over de overwegingen van de rechtbank op dat punt, omdat ik die dan wel kan onderschrijven, met name de opmerkingen over de miskraam van cliënte tijdens haar detentie en de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg. In hoger beroep is de redelijke termijn weliswaar niet geschonden maar wanneer uw hof uitspraak doet zullen wel weer bijna 2 jaren verstreken zijn na het vonnis van de rechtbank en vijf en een halfjaar na de aanhouding van cliënte op 19 maart 2013, waardoor de redelijke termijn voor de berechting is aangevangen.
Uw hof verkeert echter in andere omstandigheden dan de rechtbank, omdat de rechtbank de opgelegde ontnemingsmaatregel nog niet in de straf kon verdisconteren. Indien u net als de rechtbank komt (of waarschijnlijk zult komen) tot de ontneming van een zeer aanzienlijk bedrag, dat het in werkelijkheid door cliënte behaalde voordeel verre overschrijdt, dan meen ik dat er geen ruimte meer kan overblijven voor het opleggen van enige straf en verzoek ik u dan ook van strafoplegging af te zien door artikel 9a Sr toe te passen, althans, het te laten bij de tijd die cliënt reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (14 dagen).”
27. Evenals als de rechtbank, achtte het hof de onder 3 ten laste gelegde valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, bewezen. Het heeft de verdachte wegens het begaan van die feiten veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank was opgelegd. Het hof heeft daartoe onder de aanhef “Oplegging van straffen”, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht - indien het hof in de ontnemingszaak komt tot oplegging van een betalingsverplichting van een aanzienlijk bedrag dat het in werkelijk door de verdachte behaalde voordeel overschrijdt - artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen dan wel het te laten bij de tijd die zij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 14 dagen.
(…)
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Op 19 maart 2013 is de verdachte in verzekering gesteld. Op 7 november 2016 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in de procedure bij de rechtbank is overschreden met (afgerond) een jaar en acht maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.”
28. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het hof op een verweer dat strekt tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn op straffe van nietigheid een met redenen omklede beslissing moet geven. Daarbij dient de rechter in zijn uitspraak aan te geven in welke vorm of mate de straf is verlaagd. Dat betekent dat in de uitspraak dient te worden vermeld welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.5.In cassatie kan het oordeel van de feitenrechter inzake de redelijke termijn slechts in beperkte mate worden getoetst, in die zin dat de Hoge Raad alleen kan onderzoeken of het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is in het licht van alle omstandigheden van het geval.6.
29. Het hof heeft overwogen dat in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden met afgerond één jaar en acht maanden. Klaarblijkelijk heeft het hof deze overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen bij het bepalen van de op te leggen straf(modaliteiten). Het hof heeft echter verzuimd tot uitdrukking te brengen welke straf zou zijn opgelegd indien geen sprake was van genoemde overschrijding. Tot cassatie hoeft dat niet te leiden.7.Daartoe wijs ik op het volgende.
30. Uit de strafmotivering van de rechtbank blijkt dat zij mede vanwege de geconstateerde schending van de redelijke termijn in eerste aanleg, heeft afgezien van het opleggen van “een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden”. Daarmee heeft de rechtbank duidelijk gemaakt dat die schending van de redelijke termijn in het kader van de straftoemeting een (aanzienlijk) mitigerende invloed heeft gehad. In hoger beroep heeft de raadsman ter terechtzitting betoogd dat hij “op zichzelf geen opmerkingen [heeft] over de overwegingen van de rechtbank” over de strafoplegging, omdat hij “die dan wel kan onderschrijven”, waaronder de opmerkingen over “de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg”. Hiermee heeft de verdediging tot uitdrukking gebracht dat zij zich kon vinden in de straf die de rechtbank aan de verdachte had opgelegd alsook in de motivering daarvan. Daarmee heeft de verdediging als haar standpunt kenbaar gemaakt dat de rechtbank de schending van de redelijke termijn in eerste aanleg in voldoende mate had verdisconteerd in de aan de verdachte opgelegde straf.
31. Het hof heeft aan de verdachte voor hetzelfde feit een straf opgelegd die gelijk is aan de door de rechtbank opgelegde straf. Ook het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg betrokken bij het bepalen van de op te leggen straf(modaliteiten). In het licht van deze omstandigheden, meen ik dat het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident is. De schriftuur bevat niet de in HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.6.2 bedoelde, in een dergelijk geval vereiste toelichting ten aanzien van het - rechtens te respecteren - belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak. Dat betekent dat het middel niet tot cassatie kan leiden.
32. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
33. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
34. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2020
Met weglating van voetnoten.
Met weglating van voetnoten.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.24.
Zie onder meer HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9102, NJ 2010/459, rov. 2.3.
Vgl. onder meer HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3092 en HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2817.