De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/4.2.3:4.2.3 Ook in het materiële recht is de verplichting om informatie te verstrekken begrensd
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/4.2.3
4.2.3 Ook in het materiële recht is de verplichting om informatie te verstrekken begrensd
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS379556:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 15 november 1957, NJ 1958, 67(Baris/Riezenkamp).
HR 6 november 1965, NJ 1966, 136(Coca Cola/Duchateau).
HR 27 november 1987, NJ 1988, 722, r.o. 3.4(Chloé c.s./Peeters).
HR 25 november 2005, NJ 2009, 550, r.o. 5.2.2(Lycos Netherlands/Pessers).
J.B.M. Vranken, Mededelings-, informatie- en onderzoeksplichten in het verbintenissenrecht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, 1989.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Dat er beperkingen gelden voor de verplichting om informatie te verstrekken is op zichzelf niet bijzonder. Dat geldt immers ook in het materiële recht. Ik richt mij voor het materiële recht op het overeenkomstenrecht en op de onrechtmatige daad.
Dat brengt mij allereerst op het arrest Baris-Riezenkamp. Sinds dat arrest is immers duidelijk, dat partijen die met elkaar onderhandelen over de totstandkoming van een contract zich mede moeten laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van hun wederpartij.1 De vastlegging in de wet2 van het dwalingsleerstuk maakt tegelijkertijd duidelijk, dat voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst niet alle informatie spontaan verstrekt moet worden, maar hooguit die informatie waarvan duidelijk is én dat die voor de wederpartij van belang is én dat bekendheid daarmee voor de wederpartij zou betekenen, dat hij de overeenkomst niet of slechts op andere voorwaarden aan zou willen gaan. Hooguit, omdat een beroep op dwaling niet mogelijk is, als de dwaling uitsluitend toekomstige omstandigheden betreft of in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
De rechtspraak over onrechtmatige daad maakt evenzeer duidelijk dat het bestaan van een mededelingsplicht - zo leren de Kelderluik-uitspraak3 en latere, daarop aansluitende arresten - afhankelijk is van de aard en omvang van de gevreesde schade, de waarschijnlijkheid dat deze schade zich als gevolg van bepaald gedrag zal voordoen, de aard van de gedraging en de bezwaarlijkheid van eventuele voorzorgsmaatregelen. Ook hier is dus geen sprake van een algemene verplichting om informatie te verstrekken.
Het ontbreken van een algemene verplichting om informatie te verstrekken, blijkt ook uit de rechtspraak bij IE-rechten over de verplichting die rust op de inbreukmaker om informatie te verstrekken over door hem gedane leveringen aan derden. Zelfs dan geldt niet in het algemeen de verplichting om de namen van bij de inbreuk betrokken toeleveranciers te verstrekken. Of zo'n verplichting bestaat, hangt af van de aard van de aan die derden verweten gedragen én van het bestaan van gevaar dat die derden met inbreuk voortgaan.4 Wordt niet de pleger van de onrechtmatige daad benaderd, maar een daarbij betrokken derde die zelf niet onrechtmatig handelt, dan rust op die derde evenmin in zijn algemeenheid een verplichting om informatie te verstrekken.5
Die voorbeelden die illustreren dat mededelingsplichten niet in zijn algemeenheid bestaan, staan niet op zichzelf: de precieze reikwijdte van mededelingsplichten - en bijvoorbeeld ook onderzoeksplichten - is bij tal van leerstukken een voorwerp van debat, zoals bijvoorbeeld Vranken treffend heeft geïllustreerd.6