Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.2.7
4.2.7 Tussenconclusie
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209964:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Nibud 2019, p. 22 en 23.
Bij consumptieve kredieten volgen de terugbetaalperiodes op een indirecte manier uit de leennormen. Zie paragraaf 4.2.5.3.
Zie echter art. 3 lid 3 tijdelijke regeling waaruit volgt dat de kredietgever (alsnog) mag uitgaan van een terugbetaalperiode van dertig jaar indien het, gelet op de voorwaarden van het hypothecair krediet en de persoonlijke omstandigheden van de consument, verantwoord is.
De consumptieve en hypothecaire leennormen vertonen twee belangrijke verschillen. Ten eerste wordt verschillend omgegaan met voorzienbaar negatieve veranderingen van de betaalcapaciteit van de consument. Zo is de kredietgever bij hypothecaire kredietaanvragen verplicht om buffers te hanteren. Deze buffers zijn verwerkt in de leennormen en zijn erop gericht dat de consument na de beoogde kredietverstrekking een deel van zijn vrij besteedbaar inkomen overhoudt om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen. Deze buffers kunnen overigens geen significante en structurele inkomensterugval opvangen.1 Daarnaast is de kredietgever alleen bij consumptieve kredietaanvragen verplicht om in bepaalde gevallen actief rekening te houden met het verwachte inkomen na pensionering. Deze verplichting impliceert dat de consument als niet-kredietwaardig moet worden gezien ook al beschikt hij ‘pas’ na pensionering over onvoldoende vrij besteedbaar inkomen. Omdat kan worden betwijfeld of de buffers in de hypothecaire leennormen dergelijke terugvallen altijd kunnen opvangen, lijkt het erop dat de consumptieve leennormen iets voorzichtiger omgaan met het verwachte scenario van pensionering. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de consumptieve en hypothecaire leennormen niet duidelijk maken in hoeverre de kredietgever rekening moet houden met concreet voorzienbare tegenslagen die niet zijn verwerkt in de betreffende leennormen. Ten tweede zijn er verschillen tussen de leennormen inzake de terugbetaalperiode waarvan de kredietgever moet uitgaan om te kunnen vaststellen hoeveel de consument maximaal mag lenen. Bij een consumptief krediet wordt in beginsel uitgegaan van een terugbetaalperiode van vijftig maanden, terwijl bij een hypothecair krediet in principe wordt gerekend met een periode van dertig jaar.2 Hoewel deze verschillen zijn te verklaren met het oog op de omvang van het geleende bedrag en de periode waarin de consument zal kunnen profiteren van het krediet, is minder goed te verklaren waarom alleen de hypothecaire leennormen rekening houden met de mogelijkheid dat kredietpartijen in werkelijkheid een kortere looptijd afspreken. Anders gezegd, is niet duidelijk waarom er alleen in het kader van consumptief krediet een krediet mag worden verstrekt dat de consument hooguit binnen een bepaalde tijd verantwoord zal kunnen terugbetalen, terwijl de kredietpartijen met elkaar afspreken dat dit krediet binnen een kortere tijd moet zijn terugbetaald. De consument kan daarom te maken krijgen met maandlasten die hij niet volledig uit zijn maandelijkse vrij besteedbaar inkomen kan halen. Bij een hypothecair krediet moet de kredietgever in zulke gevallen echter rekenen met de werkelijk beoogde looptijd waardoor de betaalbaarheid van de maandlasten beter is gewaarborgd.3