Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/224
224 Verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor stuit verjaring niet
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS455841:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
De mededeling moet dan een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhouden dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt, zodat de verweerder ervoor kan zorgen dat hij beschikking behoudt over voor het voeren van verweer benodigde gegevens en materiaal. HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009, 439 (Tijbosch/Fortis).
HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009, 439 (Tijbosch/Fortis); Rb. Maastricht 17 september 2008, ECLI:NL:RBMAA:2008:BF1338; Rb. Amsterdam 12 mei 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN6404.
De indiening van een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor stuit een lopende verjaring van de in de hoofdzaak in te stellen vordering niet. De Hoge Raad besliste dat het voorlopig getuigenverhoor niet het instellen van een eis of andere daad van rechtsvervolging in de zin van art. 3:316 BW is, omdat het niet erop gericht is een vorderingsrecht geldend te maken. Het voorlopig getuigenverhoor heeft immers tot doel het verkrijgen van informatie aan de hand waarvan de kansen in de hoofdzaak kunnen worden ingeschat. Het verzoekschrift kan wel een mededeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW inhouden,1 maar de indiening is niet zonder meer gelijk te stellen met de mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.2