Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/3.1
3.1 Inleiding
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS359452:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Wesseling-Van Gent 1987, p. 107; en Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011, nr. 7.
Polak 1976, p. 13; en Wesseling-Van Gent 1987, p. 107.
Zo ook Wesseling-Van Gent 2008, p. 304.
Aanbeveling nr. 98/257/EG, PbEG 1998, L 115.
Toelichting voorontwerp Meijers, p. 1147.
Van Rossum 2001, p. 28; en Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 401; en Stein/Rueb 2011, p. 342.
EHRM 21 september 1994, serie A, no. 294-B, NJ 1995/463(Fayed/VerenigdKoninkrijk); EHRM 18 maart 1997, NJ 1998/278 m.nt. Snijders (Mantovanelli/Frankrijk); HR 24 maart 1995, NJ 1995/414 m.nt. Vlas; HR 20 februari 2008, RvdW 2008/261.
O.a. EHRM 16 juli 1971, serie A, no. 13 (Ringeisen), § 94; EHRM 28 juni 1978, serie A, no. 27; NJ 1980/54(König), § 90; EHRM23 juni 1981, serie A, no. 43; NJ 1982/602(Le Compte, Van Leuven en de Meyere), § 42 en § 48-49; EHRM 10 februari 1983, serie A, no. 58; NJ 1987/315(Albert en Le Compte), § 25 en § 28; EHRM 23 oktober 1985, serie A, no. 97; NJ 1986/102 m.nt. Alkema (Benthem), § 34-36. Zie uitgebreid over het begrip ‘burgerlijke rechten en verplichtingen’ Kuijer 2004, p. 117-126; en Smits 2008, p. 39-42.
Zie ook Hendrikse & Rinkes 2006, p. 103; Vgl. Kuijer 2004, p. 144; en Meijer 2011a, § 3.3.2 met betrekking tot arbitrage. Anders Jacobs 1998, p. 62-70.
Dit heeft het EHRM beslist in EHRM 23 februari 1999, Application No. 31737/96 (Souvaniem/Finland): “(…) There is no doubt that a voluntary waiver of court proceedings in favour of arbitration is in principle acceptable from the point of view of Article 6 (cf. No. 8588/79 and 8589/79 Bramelid and Malmström v. Sweden, Dec. 12 December 1983, D.R. 38, p. 38). Even so, such a waiver should not necessarily be considered to amount to a waiver of all the rights under Article 6 (…)”. In deze zaak ging het om een vrijwillige arbitrage. Zie ook Kuijer 2004, p. 140-143; en Smits 2008, p. 92; en Meijer 2011a, § 3.3.2. Anders Jacobs 1998, p. 62-70; en Santing-Wubs 2003, p. 208.
Dat de afstand vrijwillig en ondubbelzinnig moet zijn vloeit voort uit o.a. EHRM 21 februari 1975, serie A, no. 18; NJ 1975/462(Golder), § 36 e.v.; EHRM 27 februari 1980, serie A, no. 35; NJ 1980/561(Deweer) § 49; EHRM 10 februari 1983, serie A. no. 58; NJ 1987/315(Albert en Le Compte), § 35; EHRM 12 februari 1985, serie A, no. 86; NJ 1986/685(Colozza), § 28; EHRM 23 mei 1991, serie A, no. 204; NJ 1992/ 456 (Oberschlick), § 51.
Het burgerlijk procesrecht heeft tot doel het geldend maken van de op het materiële recht, veelal het Burgerlijk Wetboek, gebaseerde aanspraken.1 De beginselen van behoorlijk procesrecht zijn de minimumvoorwaarden die aan de civiele procedures bij de overheidsrechter worden gesteld, zodat de rechten van partijen die van de beslissing van de overheidsrechter afhankelijk zijn, voldoende zijn gewaarborgd.2 De beginselen van behoorlijk procesrecht vinden op het hoogste niveau regeling in art. 6 lid 1 EVRM. Daarnaast zijn de beginselen van behoorlijk procesrecht voor de civiele procedure bij de overheidsrechter ook neergelegd in de Grondwet en in het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.3
Zowel arbitrage als bindend advies is een vorm van rechtspraak (§ 2.5). Dit heeft tot gevolg dat zowel de arbiter als de bindend adviseur aan bepaalde kwaliteitseisen dient te voldoen en dat de beginselen van behoorlijk procesrecht bij de totstandkoming van een arbitraal vonnis dan wel een bindend advies als minimumvoorwaarden in acht dienen te worden genomen.4 Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kent in Boek IV voor arbitrage een formele regeling waarin een aantal dwingende bepalingen zijn opgenomen die enkele beginselen van behoorlijk procesrecht waarborgen. Bindend advies kent geen wettelijke formele regeling waarin de beginselen van behoorlijk procesrecht zijn gewaarborgd. Deze beginselen van behoorlijk procesrecht kunnen wel worden neergelegd in een reglement of worden neergelegd in ‘een procesorde’ waarin, veelal op initiatief van de bindend adviseur, enige regels betreffende het procedureverloop zijn neergelegd waarmee partijen hebben ingestemd.
Voor de geschillencommissies voor consumentenzaken zijn op nationaal en Europees niveau wel enige regelingen uitgevaardigd die enkele eisen stellen aan deze geschillencommissies. Op nationaal niveau worden in de Erkenningsregeling Geschillencommissies enige eisen gesteld aan de samenstelling en inhoud van de procedureregeling van de geschillencommissies voor consumentenzaken. Voor de erkenning van een geschillencommissie met de daarbij behorende subsidiëring door de minister is vereist dat een geschillencommissie voldoet aan de in de Erkenningsregeling gestelde voorwaarden. Deze regeling heeft tot doel het bewerkstelligen van een goede rechtsgang en onpartijdige uitspraken. De geschillencommissies die vallen onder de SGC zijn allen erkend door de minister. Op Europees niveau is door de Europese Commissie voor consumentengeschillen een aanbeveling uitgevaardigd waarin voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, waaronder bindend advies valt, enkele beginselen van behoorlijk procesrecht zijn neergelegd.5 Een dergelijke aanbeveling is echter op grond van art. 288 VwEU niet bindend. Een aanbeveling roept voor particulieren geen rechten in het leven. Hier dient enkel de nationale overheidsrechter bij de oplossing van geschillen rekening mee te houden.
Via de weg van art. 7:904 lid 1 BW worden eisen gesteld aan de bindend-adviesprocedure. Zoals ook al in § 2.4.4.2 is uitgewerkt, kan een bindend advies op grond van deze bepaling worden vernietigd wanneer gebondenheid aan het bindend advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Volgens de wetgever zijn de eisen die op grond van art. 7:904 lid 1 BW aan de wijze van totstandkoming van een bindend advies worden gesteld, van belang om een redelijke en billijke inhoud te krijgen.6 Aangenomen wordt dat de eisen die aan de wijze van totstandkoming worden gesteld, zien op enkele fundamentele beginselen van behoorlijk procesrecht.7
In dit hoofdstuk staat de vraag centraal in hoeverre de beginselen van behoorlijk procesrecht die in het kader van rechtspraak door de overheidsrechter gelden, worden gewaarborgd in de bindend-adviesprocedure alsmede de vraag of het wenselijk is dat deze beginselen worden gewaarborgd. Bij de beantwoording van deze vraag worden de grondbeginselen neergelegd in art. 6 lid 1 EVRM als uitgangspunt genomen: de onafhankelijkheid en onpartijdigheid (§ 3.3), hoor en wederhoor (§ 3.4), de openbaarheid (§ 3.5), de motivering van de beslissing (§ 3.6) en de redelijke termijn (§ 3.7). Art. 6 lid 1 EVRM is ook van toepassing op het bindend advies en de bindend-adviesprocedure. Voor de toepassing van art. 6 EVRM is vereist dat het moet gaan om ‘de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen’. Van ‘een vaststelling’ is volgens het EHRM sprake wanneer de uitkomst van de procedure ten aanzien van een recht of een plicht beslissend is. Om deze reden is in de rechtspraak aangenomen dat het voorlopige getuigenverhoor en het voorlopige deskundigenbericht niet valt onder het toepassingsbereik van art. 6 lid 1 EVRM.8 De beslissing van een bindend adviseur is wel rechtstreeks beslissend voor de rechtsverhouding in kwestie. Het EHRM heeft het begrip ‘burgerlijke rechten en verplichtingen’ ruim uitgelegd. Hiervoor is enkel vereist dat de geschillen van burgerlijke aard zijn.9 Dit is bij bindend advies veelal het geval. Art. 6 lid 1 EVRM heeft echter geen horizontale directe werking. Dit betekent dat een direct beroep op art. 6 lid 1 EVRM door partijen in een bindend-adviesprocedure niet mogelijk is. De bindend adviseur(s) en de partijen worden echter wel gedwongen zoveel mogelijk in overeenstemming met deze bepaling te handelen, omdat de overheidsrechter een bindend advies kan vernietigen op grond van art. 7:904 lid 1 BW wanneer de wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hiervan kan sprake zijn wanneer bij de totstandkoming van het bindend advies de waarborgen neergelegd in art. 6 lid 1 EVRM niet in acht zijn genomen en van deze waarborgen door partijen geen afstand is gedaan.10 Met het sluiten van een bindend-adviesovereenkomst wordt door partijen enkel afstand gedaan van het recht op toegang tot de overheidsrechter (§ 3.2) en niet tevens van alle overige rechten die zijn neergelegd in art. 6 lid 1 EVRM.11 De afstand van de overige waarborgen dient apart te geschieden op een vrijwillige en ondubbelzinnige wijze.12 Enkele waarborgen zijn daarentegen zo fundamenteel dat hiervan geen afstand kan worden gedaan.