Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/1.3.4.3.1
1.3.4.3.1 Het formele en het materiële gelijkheidsbeginsel
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS401967:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
In 1.3.4.3.2 zal blijken dat deze laatste categorie van voorrangsregels uiteindelijk ook het karakter van directe toepasbaarheid hebben. Zij krijgen dit karakter pas in combinatie met de inhoud van de wettelijke bepaling of de beleidsregel.
Robert Alexy, 1986, blz. 357, spreekt van ‘Rechtsanwendungsgleichheit’. ‘Es verlangt dass jede Rechtsnorm auf jeden Fall, der unter ihren Tatbestand fíillt, und auf keinen Fall, der nicht unter ihren Tatbestand fallt, angewendet wird, was nichts anderes heisst, als dass die Rechtsnormen zu befolgen sind.’ Vgl. ook Chaïm Perelman, Über die Gerechtigkeit, München 1967, blz. 55: ‘Die Gleichheit der Behandlung ist nur eine logische Folge der Tatsache, dans man sich an die Regel hult’.
C.W. Maris, Inleiding: recht tussen macht en emancipatie, in: Gelijkheid en recht, C.W. Maris (red.), Deventer 1988, blz. 16. Zie ook D.H.M. Meuwissen, 1982, blz. 272. Meuwissen spreekt in dit verband van legaliteit. Hij merkt op dat de legaliteit de gelding van het recht zonder meer aanvaardt. ‘Legaal’ betekent: in overeenstemming zijn met de voorschriften van het positieve recht.
Het gaat hier dus om vertrouwensbeginsel (1). Zie 1.3.4.2.
Naast de voorrangsregels die op wettelijke bepalingen en beleidsregels betrekking hebben, zijn er ook nog andere op het vertrouwensbeginsel gebaseerde voorrangsregels. Deze regels hebben betrekking op concrete standpuntbepalingen van de fiscus. Ook bij deze vormt de eis van consistentie de kern. De inspecteur die toezegt een bepaald standpunt in te nemen, dient zich dienovereenkomstig te gedragen.
Zie over deze regels uitgebreid 3.2 en 3.4. Er is ook nog de voorrangsregel van het oogmerk van begunstiging. Deze wordt behandeld in 3.3. Omdat deze regel de facto weinig betekenis heeft blijft deze in dit kader verder buiten beschouwing.
Vgl. S. Stoffer, Rechtsbescherming door de rechter, WFR 1994/6122, blz. 1467. Hij merkt op: ‘Een bijzonderheid is nog dat als een belastingplichtige niet kan aantonen dat er met betrekking tot een bepaalde kwestie niet sprake is van begunstigend beleid, maar wel dat in de meerderheid van de gelijke gevallen een voor de belastingplichtige gunstig standpunt is ingenomen, die situatie met beleid wordt gelijkgesteld’.
Zie over het begrip familiegelijkenis, family resemblance, Ludwig Wittgenstein, Philosophical Investigations, Oxford 1953, paragrafen 66 en 67. Het is om van een familiegelijkenis te kunnen spreken niet noodzakelijk dat alle eigenschappen van het ene geval ook in de andere gevallen voorkomen. De eigenschap die wel aanwezig is bij de voorrangsregels van het vertrouwensbeginsel en niet bij die van het gelijkheidsbeginsel is die van de bekendmaking. De eerste soort regels is bekendgemaakt, de tweede soort niet.
Op het ethische karakter van het formele gelijkheidsbeginsel is door Lon Fuller, 1978, gewezen. Zie hierover ook C.W. Maris, 1988, blz. 16. Verder Kent Greenawalt, How Empty is the Idea of Equality?, Columbia Law Review, Vol. 83:1167. Hij geeft aan ‘the (formal) principie (of equality) expresses a moral judgement about compliance with the criteria. On other occasions the formal principie provider genuine direction for those establishing standards for treatment because ... the principie often comes into play before standards of treatment have been settled’. Zie ook Erwin Chemerinsky, In defense of equality: a reply to Westen, Michigan Law Review, Vol. 81:575, die in dezelfde zin opmerkt: ‘It is imperative to develop a concept of equality to insure consistent, nondiscriminatory application of the laws’. De artikelen van Greenawalt en Chemerinsky waren beide een reactie op een fameus artikel van Peter Westen, The empty idea of equality, Harvard Law Review, Vol. 95:537, waarin hij betoogde dat het gelijkheidsbeginsel geen toegevoegde waarde had ten opzichte van de rechten van individuen.
Deze analyse toont aan dat de Hoge Raad de twee voorrangsregels van het gelijkheidsbeginsel even goed als voorrangsregels van het vertrouwensbeginsel had kunnen ontwikkelen. Rechtstheoretisch had dit tot een zuiverder resultaat geleid.
Zie hierover 1.1.2. Ronald Dworkin, 1978, blz. 22, spreekt in dit verband van ‘policy’: ‘kind of standard that sets out a goal to be reached, generally an improvement in some economie, political, or social feature of the community’. Robert Alexy, 1986, blz. 359 e.v., spreekt van ‘Rechtsetzungs gleichheit’.
Het materiële gelijkheidsbeginsel heeft ook zijn betekenis voor de voorrangsregel van het niet-gepubliceerde begunstigende beleid. De regel dient niet alleen consistent te worden toegepast maar mag ook niet in strijd komen met het beginsel gelijke gevallen gelijk te behandelen. Er zijn dus in we zen twee varianten van de voorrangsregel van niet-gepubliceerd beleid. In 3.2 komt met name de laatste variant, als de meest vergaande van de twee, aan de orde.
Er zou ook weer van een materieel en formeel aspect van het materiële gelijkheidsbeginsel kunnen worden gesproken. Omdat ik dit begrippenpaar ook al gebruik voor het onderscheid tussen het formele en materiële gelijkheidsbeginsel, spreek ik hier van ‘inhoudelijk’ en ‘logisch’.
Aldus Aristoteles, Ethica Nicomachea, V 1131 a.
Eerder (1.3.2) is het voorbeeld van Elmer Palmer gegeven. In het geval van Elmer Palmer, de kleinzoon die zijn grootvader vermoordde om van hem te kunnen erven, formuleerde de Amerikaanse rechter op grond van het beginsel dat niemand mag profiteren van zijn eigen misdaad de regel dat iemand die een ander vermoordt om van hem te erven, niet tot de erfenis gerechtigd is. Ook in dat geval is de voorrangsregel van de rechter strikt toegesneden op de wettelijke bepaling en krijgt ze het karakter van een uitzondering op de wettelijke bepaling.
Hierboven heb ik aangegeven dat het onderzoek naar de voorrangsregels van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel voor een deel voorrangsregels oplevert die direct toepasbaar zijn en voor een deel voorrangsregels die deze eigenschap lijken te ontberen.1 Dit verschil in karakter van de verschillende voorrangsregels berust op het dieper liggende onderscheid tussen het formele en materiële gelijkheidsbeginsel.2 Het formele gelijkheidsbeginsel zegt dat de overheid de regels consequent moet toepassen op alle gevallen die door de regels worden bestreken. De overheid dient met andere woorden op consistente wijze de regels toe te pas- sen.3
Kenmerkend voor het formele gelijkheidsbeginsel en de daarmee verbonden eis van consistentie is dat zij de inhoud van de wettelijke of beleidsregel niet ter discussie stellen. Zo merkt Maris ten aanzien van wetten op dat het beginsel alleen maar inhoudt dat de bestaande wettelijke categorieën consequent worden toegepast. Aan de inhoud van die wettelijke categorieën zelf worden echter geen eisen gesteld.4 De eis van consistentie vormt daarmee tevens de kern van het vertrouwensbeginsel.5 De burger moet kunnen vertrouwen op de consistente toepassing van de regels door de overheid. Dientengevolge hebben de op het vertrouwensbeginsel gebaseerde voorrangsregels gemeen dat zij de inhoud van de gehanteerde fiscale regels niet ter discussie stellen. Zij hebben in dit opzicht een procedureel karakter. Zij sluiten aan bij de fiscale regel en stellen de eis daaraan uitvoering te geven. Er dient overeenstemming te zijn tussen de bekend gemaakte regel en de daarop volgende handeling van het bestuursorgaan. Dit kenmerk verschaft de voorrangsregels hun direct toepasbaar karakter. De eis van consistentie wordt geconcretiseerd tot een direct toepasbare voorrangsregel. De kern van de desbetreffende voorrangsregels is dat de wettelijke regel of de beleidsregel consistent moet worden uitgevoerd.6
In de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel zijn er enkele voorrangsregels die in dezelfde zin direct toepasbaar zijn. Het gaat om de regel van het niet-gepubliceerde beleid en de meerderheidsregel.7 De eerste regel ziet op de situatie dat de inspecteur een fiscale beleidsregel hanteert maar die niet bekend heeft gemaakt. De uit de jurisprudentie af te leiden voorrangsregel zegt dat de inspecteur deze beleidsregel ook op het geval van de belastingplichtige moet toepassen als hij heeft nagelaten dat uit eigener beweging te doen. De belastingplichtige moet op deze hem onbekende regel een beroep doen door andere gevallen aan te dragen waarin de inspecteur in gunstige zin van de wet is afgeweken. De meerderheidsregel gaat nog een stap verder. Indien de inspecteur in een meerderheid van een aantal gevallen de wet verkeerd heeft toegepast, moet hij dat ook in de andere gevallen doen. Ook hier moet de belastingplichtige zelf de andere gevallen aandragen die gunstiger zijn behandeld. Als het gedrag van de fiscus in vergelijkbare gevallen zo ‘regel’-matig blijkt te zijn dat bij objectieve beschouwing een regel kan worden verondersteld, brengt het formele gelijkheidsbeginsel met zich mee dat de fiscus ook in andere gevallen overeenkomstig die objectief waarneembare regel handelt. Het feit dat de inspecteur de facto geen beleidsregel hanteert, is daarbij niet relevant. 8 Bij beide voorrangsregels is het dus de belastingplichtige die aan de hand van andere gevallen een inconsistente gedragslijn van de inspecteur ontdekt. Wat aan anderen is toegestaan, wordt niet aan hem toegestaan.
Op dit punt toont zich een familiegelijkenis tussen de voorrangsregels van het gelijkheidsbeginsel en de voorrangsregels van het vertrouwensbeginsel.9 Ondanks het feit dat het bij het vertrouwensbeginsel om gepubliceerde wettelijke bepalingen of beleidsregels gaat en bij het gelijkheidsbeginsel juist geen sprake is van publikatie, hebben de beide soorten voorrangsregels gemeen dat zij de eis van consistentie stellen.10 Het feit dat bij de voorrangsregel van het niet-gepubliceerde beleid de fiscale beleidsregel niet is gepubliceerd en er bij de meerderheidsregel zelfs in het geheel geen regel door de inspecteur wordt gehanteerd, onderstreept het ethische karakter van de consistentie-eis. De belastingplichtige mag van de fiscus verwachten dat deze met zijn belangen rekening houdt. In zoverre is de consistentie-eis op zijn beurt weer gefundeerd in het fundamentele gelijkheidsbeginsel.11
Bij het materiële gelijkheidsbeginsel staat de inhoud centraal. Het beginsel is erop gericht de sociale rechtvaardigheid in de samenleving te realiseren. Door middel van wetgeving wordt hieraan door de wetgever uitvoering gegeven.12 Zoals ik heb laten zien, heeft de fiscus de plicht om in aanvulling hierop zo nodig beleidsregels praeter legera vast te stellen en te hanteren. De taak van de rechter is in dit geheel na te gaan of de door de wetgever of de beleidsregelgever gemaakte keuzes geen schending van het gelijkheidsbeginsel inhouden. Dit betekent dat hij nagaat of er bij de door de wetgever of de beleidsregelgever gemaakte keuzes sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen en, zo ja, of er voor de ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.13 Zijn toetssteen is daarbij uiteindelijk het politiek-filosofische gelijkheidsbeginsel of, zoals Dworkin zegt, het recht van een ieder op gelijke zorg en respect. Van belang is hierbij dat binnen deze toepassing van het gelijkheidsbeginsel naast de inhoudelijke kant een logische kant kan worden onderscheiden.14 De klassieke formulering ‘van Aristoteles van deze logische kant van het gelijkheidsbeginsel luidt: Behandel het gelijke gelijk en het ongelijke ongelijk naar de mate van ongelijkheid.15
Dit verschil in karakter met het formele gelijkheidsbeginsel, het gericht zijn op de inhoud van de regelgeving, heeft ook zijn gevolgen voor de voorrangsregels. De rechter hanteert het materiële gelijkheidsbeginsel bij de beoordeling van de doelstelling van de wettelijke regel of de beleidsregel. Het gevolg is dat de uiteindelijke voorrangsregel, die de rechter formuleert, steeds inhoudelijk is verweven met de doelstelling van die wettelijke of beleidsregels.16 De voorrangsregel geeft aan of en in hoeverre de reikwijdte van de beleidsregel wijziging ondergaat ten gevolge van het gewicht van het gelijkheidsbeginsel. In het onderzoek zal ik mij daarom beperken tot de logische kant van het materiële gelijkheidsbeginsel. Ik zal aan de hand van de fiscale rechtspraak nagaan hoe de rechter vaststelt of er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen en, zo ja of er voor de ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De methode van rechtsvinding door de rechter staat centraal. Er wordt niet beoogd een inhoudelijke bespreking te bieden van de effecten van de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel voor het belastingrecht. Het betekent dat de beschrijving van de verschillende criteria van de logische kant van het gelijkheidsbeginsel een abstracter karakter zal hebben. Pas in combinatie met het in een concrete casus ter discussie gestelde voorschrift leveren zij een direct toepasbare voorrangsregel op. Teneinde de betekenis van het materiële gelijkheidsbeginsel voor het belastingrecht op haar juiste waarde te schatten, zullen in de volgende paragraaf nog enige inhoudelijke kanttekeningen worden gemaakt.