Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/
Verhandeling
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS394914:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
J.H. Nieuwenhuis, 1979, blz. 41.
Ronald Dworkin, 1978, blz. 40. Hij wijst er verder op: ‘(y)et we could not devise any formula for testing how much and what kind of institutional support is necessary to make a principie a legal principle, still less to fix its weight at a particular order of magnitude’.
J.H. Nieuwenhuis, 1979, blz. 40.
Uiteraard is ook langs de weg van de wetgeving veel gedaan aan een betere rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid. In dat verband spreekt de Awb voor zich. Ook de Wet Nationale ombudsman is daarvan een goed voorbeeld.
Dit is HR 16 mei 1986, nr. 12818, NJ 1987, 251, m.n. Scheltema, AB 1986, 574, m.n. Van Buuren, het zgn. landbouwvliegersarrest.
Een van de andere doorbraakarresten, HR 12 april 1978, nr. 18452, BNB 1978/135 is al als voorbeeld van de afweging van rechtsbeginselen en het ontstaan van voorrangsregels ter sprake gekomen. Zie 1.3.2.1.
Hiervoor (1.3.2) is aangegeven dat rechtsbeginselen en voorrangsregels een open systeem met elkaar vormen. Er is sprake van een wisselwerking tussen beide. Ook op een ander niveau is er een open systeem. Rechtsbeginselen en hun voorrangsregels staan evenzeer in wisselwerking met de maatschappij en de in de maatschappij levende waarden. De ingewikkeldheid van de moderne samenleving in economisch, cultureel en sociaal opzicht heeft haar invloed op het recht. Hetzelfde is het geval met de moderne waarden, zoals de idealen van de sociale rechtvaardigheid. Nieuwenhuis constateert dat de mens waarden schept, richtingwijzers naar de wereld, zoals die naar zijn oordeel zou behoren te zijn. Het recht oriënteert zich daarop, het tracht die waarden te ‘verwerkelijken’.1
De rechtsbeginselen ondergaan de invloed van de maatschappelijke werkelijkheid en waarden. De rechtsbeginselen vinden hun oorsprong in deze wisselwerking. The origin of ... legal principles lies not in a particular decision of some legislature or court, but in a sense of appropriateness developed in the profession and the public over time.2 Nieuwenhuis wijst er naar aanleiding van deze uitspraak van Dworkin op dat de herkomst van beginselen ligt in de aanvaarding door het juridische forum.3
Een van die waarden is de bescherming van de burger tegen de overheid. In dit verband is van belang dat er de laatste decennia een duidelijk toegenomen behoefte is aan rechtsbescherming van de burger tegen de overheid. De bescherming die in het klassieke legaliteitsbeginsel was gelegen voldoet niet meer in de moderne samenleving. Deze maatschappelijke behoefte heeft zich ook langs de weg van de rechtsbeginselen in het recht doen gelden.4 De groeiende behoefte aan rechtsbescherming tegen de overheid heeft geleid tot een verandering in de houding van de rechter. De Hoge Raad heeft dit in HR 14 april 1989, nr. 13822, NJ 1989, 469, het zgn. Harmonisatiewetarrest, als volgt onder woorden gebracht:
‘De rechtsontwikkeling is [door de groeiende behoefte aan rechtsbescherming tegen de overheid] ook in zoverre beïnvloed dat de rechtspraak is gaan aanvaarden dat strikte toepassing van de wet onder omstandigheden zozeer kan indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen dat zij achterwege moet blijven (HR 12 april 1978, NJ 1979, 533 en HR 15 juli 1988, RvdW 133), alsmede dat de rechter andere wettelijke regels dan die van de wet in formele zin aan dergelijke beginselen mag toetsen (voormeld arrest van 16 mei 19865).
Aldus geeft de Hoge Raad aan dat niet alleen de wettelijke bepalingen de rechten en plichten van de burger vastleggen, maar dat ook rechtsbeginselen daarbij een rol spelen. De bescherming van de wet is de bescherming van het recht geworden. De Hoge Raad onderscheidt daarbij twee niveaus: het niveau van de toepassing van de wettelijke regels en het niveau van de wettelijke regels zelf. Tevens noemt hij ter adstructie enige arresten. In deze arresten heeft de Hoge Raad de doorbraak van het nieuwe perspectief eerder verwoord. Het eerste arrest van 12 april 1978, NJ 1979, 533 is gewezen door de belastingkamer van de Hoge Raad en is tevens gepubliceerd als BNB 1978/136. Te zamen met de twee andere arresten van dezelfde datum, BNB 1978/135 en 137, door Geppaart treffend getypeerd als de doorbraakarresten.6 De arresten vormen de doorbraak van het vertrouwensbeginsel op het niveau van de toepassing van de wettelijke regels. Kort na deze arresten vond ook de doorbraak van het gelijkheidsbeginsel in het belastingrecht plaats: HR 6 juni 1979, nr. 19290, BNB 1979/211. Deze beginselen vormen de belangrijkste beginselen van behoorlijk bestuur in het belastingrecht en zijn het onderwerp van het tweede en derde hoofdstuk. Op het tweede niveau, de toetsing van de wet zelf aan de rechtsbeginselen, komen de beginselen pas een tiental jaren later aan de orde. Het gaat hier om het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel als beginselen van behoorlijke wetgeving. Aan deze beginselen wordt in het tweede en derde hoofdstuk aandacht besteed vanwege de verwantschap met bepaalde toepassingen van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel op het eerste niveau.
In de volgende paragrafen zal eerst worden geschetst hoe de doorbraak op het eerste niveau zich in het belastingrecht heeft voltrokken. Daarna zal het verschijnen van rechtsbeginselen op het tweede niveau beschreven worden.