ABRvS, 02-11-2016, nr. 201508180/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2858
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-11-2016
- Zaaknummer
201508180/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2858, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑11‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Bij brief van 28 februari 2014 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
201508180/1/A3.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2015 in zaak nr. 14/4531 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij brief van 28 februari 2014 heeft de minister een verzoek van [wederpartij] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en te kennen gegeven dat geen dwangsom is verschuldigd.
Bij uitspraak van 6 oktober 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van [wederpartij] tegen het besluit 7 augustus 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de door de minister verbeurde dwangsom op € 1.260,00 vastgesteld en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, bepaald dat de minister met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt en bepaald dat de minister met ingang van 14 september 2014 aan [wederpartij] de wettelijke rente over de dwangsom is verschuldigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 november 2015 heeft de minister het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Jansen en mr. H.O. Nieuwpoort, beiden werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM), is verschenen.
Overwegingen
1. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in deze zaak niet van misbruik van recht is gebleken. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] en haar [gemachtigde] misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen.
1.1. De Afdeling heeft in een groot aantal uitspraken (onder meer de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2446, 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157, 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102, 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585, 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1885 en ECLI:NL:RVS:2016:1884, 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1950 en ECLI:NL:RVS:2016:1957, en 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2312) ten aanzien van soortgelijke Wob-procedures als in deze zaak waarbij [gemachtigde] is betrokken, geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en een rechtsmiddel in te stellen. Dat [gemachtigde] dit misbruik veelvuldig maakt, wordt bevestigd door het in het verweerschrift van de minister genoemde bedrag van € 294.000,00 dat [gemachtigde] in de jaren 2013, 2014 en 2015 aan dwangsommen en proceskostenvergoedingen heeft ontvangen in verband met bij de CVOM ingediende Wob-verzoeken. Aan dat oordeel heeft de Afdeling in een aantal van die uitspraken onder meer ten grondslag gelegd dat [gemachtigde] als rechtsbijstandverlener veel procedures over Wob-verzoeken voert, waarbij hij veelvuldig gebruik maakt van zeer algemeen geformuleerde machtigingen. Voorts heeft de Afdeling aan dat oordeel in een aantal van die uitspraken onder meer ten grondslag gelegd dat [gemachtigde] moet worden geacht te weten welk adres en faxnummer de CVOM voor Wob-gerelateerde correspondentie heeft aangewezen, maar dat hij dat adres en dat faxnummer desalniettemin niet heeft gebruikt, waardoor hij de snelle en zorgvuldige afhandeling van die stukken heeft bemoeilijkt. Die feiten en omstandigheden doen zich ook in deze zaak voor, die een soortgelijk bij de CVOM ingediend Wob-verzoek betreft.
In het Wob-verzoek in deze zaak wordt voorts gevraagd om documenten in verband met een verkeersboete van een derde. De Afdeling acht het ter zitting van de rechtbank vermelde doel van het verzoek, het verkrijgen van inzicht in het functioneren van de CVOM, niet aannemelijk. [persoon] heeft eerder een Wob-verzoek bij de CVOM ingediend waarin wordt gevraagd om documenten in verband met de hiervoor bedoelde verkeersboete, zodat [wederpartij] met die documenten bekend kan worden geacht. [wederpartij] is eigenaar en directeur van een juridisch adviesbureau waarvoor [persoon] als rechtsbijstandverlener werkzaam is. Beiden hebben ruime ervaring met procedures over Wob-verzoeken, hetgeen wordt bevestigd door de mededeling van de minister ter zitting dat [wederpartij] in de periode van 2012 tot en met 2015 112 Wob-verzoeken bij de CVOM heeft ingediend. In plaats van het Wob-verzoek in deze zaak zelf in te dienen en zelf te procederen, of zich door [persoon] te laten bijstaan, heeft [wederpartij] er voor gekozen om [gemachtigde] in te schakelen.
Op grond van al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in deze zaak sprake is van aan [wederpartij] toe te rekenen misbruik door haar gemachtigde [gemachtigde] van de wettelijke bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en beroep in te stellen.
Het betoog slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover zij het beroep van [wederpartij] tegen het besluit 7 augustus 2014 gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, de door de minister verbeurde dwangsom op € 1.260,00 heeft vastgesteld en heeft bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, heeft bepaald dat de minister met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt en heeft bepaald dat de minister met ingang van 14 september 2014 aan [wederpartij] de wettelijke rente over de dwangsom is verschuldigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
3. Bij het besluit van 16 november 2015 heeft de minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2015 in zaak nr. 14/4531, voor zover zij het beroep van [wederpartij] tegen het besluit 7 augustus 2014 gegrond heeft verklaard, dat besluit heeft vernietigd, de door de minister verbeurde dwangsom op € 1.260,00 heeft vastgesteld en heeft bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, heeft bepaald dat de minister met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt en heeft bepaald dat de minister met ingang van 14 september 2014 aan [wederpartij] de wettelijke rente over de dwangsom is verschuldigd;
III. verklaart het beroep in die zaak in zoverre niet-ontvankelijk;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 16 november 2015, kenmerk BO3126.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
620.