Het voorlopig getuigenverhoor
Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/170:170 Vereisten; algemene en bijzondere vereisten
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/170
170 Vereisten; algemene en bijzondere vereisten
Documentgegevens:
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS459495:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor meer informatie over deze vereisten: Schaafsma-Beversluis (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 278, aant. 1-17F.
Art. 214 Rv (oud) kende nog een vijfde vereiste indien een voorlopig getuigenverhoor werd gevraagd in scheidingszaken. Alsdan kon een voorlopig getuigenverhoor slechts worden bevolen wanneer, voordat het verhoor plaatshad, gevaar bestond dat het desbetreffend bewijsmiddel verloren ging. Omdat de wetgever dit een verouderde gedachte vond, is sub e vervallen. PG Herziening Rv 2002, p. 368.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De toepasselijkverklaring van titel 1.3 Rv op de regeling van het voorlopig getuigenverhoor heeft tot gevolg dat het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet voldoen aan de algemene voorschriften van art. 278 lid 1-3 Rv.1 Ten eerste moet het verzoekschrift de voornamen, naam en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van de verzoeker vermelden. Ten tweede dient een duidelijke omschrijving van het verzoek (een voorlopig getuigenverhoor) en de gronden waarop het berust te worden opgenomen. Ten derde moet het verzoekschrift door een advocaat worden ondertekend, tenzij het wordt ingediend bij de kamer voor kantonzaken.
Volgens de laatste zin van art. 278 lid 1 Rv moet het verzoekschrift in zaken betreffende een nalatenschap2 vermelden wat de laatste woonplaats van de overledene was dan wel de reden waarom deze vermelding niet mogelijk is. Reden voor het opnemen van de woonplaats van de overledene is dat in de hoofdzaak de rechter van de laatste woonplaats van de overledene exclusief relatief bevoegd is (art. 268 lid 1 Rv).3 Indien een voorlopig getuigenverhoor wordt gevraagd in het kader van een zaak betreffende een nalatenschap, dan zal in het verzoek de laatste woonplaats moeten worden genoemd, aangezien deze van belang is voor de vraag welke rechter het verzoek dient te behandelen. Immers, naast de rechter van de woonplaats van de getuige(n) kan een verzoek worden ingediend bij de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak betreffende de nalatenschap kennis te nemen (art. 187 lid 1 Rv).
Naast de algemene eisen stelt art. 187 lid 3 Rv vier aanvullende eisen aan het verzoekschrift waarbij wordt verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.4