Over het juiste kenteken bestaat in het dossier enige onduidelijkheid. De kennisgeving van inbeslagname d.d. 9 augustus 2016 vermeldt het kenteken [CC-00-DD]. Het klaagschrift gaat tevens uit van dat kenteken. In de beschikking noemt de rechtbank echter het kenteken [AA-00-BB]. In het dossier bevindt zich een e-mail van 12 september 2016, afkomstig van [betrokkene 1], ambtenaar van de Belastingdienst/Douane, waarin hij te kennen geeft dat hij in de kennisgeving van inbeslagname van 9 augustus 2016 het verkeerde kenteken heeft opgenomen. Het juiste kenteken is [AA-00-BB], zo schrijft [betrokkene 1].
HR, 22-01-2019, nr. 16/06204
ECLI:NL:HR:2019:9
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
16/06204
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:9, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:993
ECLI:NL:PHR:2018:993, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:9
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 1:37.1 Algemene douanewet (Adw) op personenauto kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan ambtelijk toezicht te onttrekken onder anderen dan klaagster. Behoorlijke oproeping klaagster voor behandeling klaagschrift? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. Volgt vernietiging en verwijzing naar Hof. CAG: Art. 1:37.6 Adw bepaalt dat Rb klaagschrift a.b.i. art. 1:37.5 Adw behandelt ex art. 552b Sv. Op procedure van art. 552b Sv zijn algemene bepalingen voor raadkamerbehandeling (art. 21-25 Sv) van toepassing. Volgens art. 23.2 Sv moet belanghebbende voor behandeling worden opgeroepen. Een verzuim hiervan raakt wezenlijke grondslag raadkamerprocedure en brengt nietigheid van onderzoek mee. Uit de stukken volgt dat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat klaagster niet is opgeroepen voor raadkamerbehandeling door Rb. Die behandeling is daarom nietig. CAG gaat in op vraag naar ontvankelijkheid van cassatieberoep, nu uit ingewonnen inlichtingen blijkt dat inbeslaggenomen auto is vernietigd. Voorts merkt CAG ambtshalve op dat Rb Amsterdam i.p.v. Rb Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, bevoegd was klaagschrift te behandelen, nu inbeslagname heeft plaatsgevonden in Amsterdam.
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 16/06204 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 7 november 2016, nummer RK 16/006240, op een klaagschrift als bedoeld in art. 1:37, vijfde lid, Algemene douanewet, ingediend door:
[klaagster] , geboren op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de Rechtbank Amsterdam teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de klaagster niet behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van het namens de klaagster ingediende klaagschrift van 31 augustus 2016.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2 tot en met 5.6 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, beslag auto ex art. 1:37 Algemene Douanewet. Onvankelijkheid cassatieberoep ingevolge art. 1:37 lid 4 Algemene Douanewet, ondanks dat auto is vernietigd, omdat de strafvorderlijke beslagregels (art. 116 – 119a en 134 Sv) in casu niet van toepassing zijn. Klaagster en raadsvrouw niet overeenkomstig art. 23 Sv en 48 Sv opgeroepen voor de behandeling in raadkamer. De AG geeft de Hoge Raad het advies de beschikking te vernietigen.
Nr. 16/06204 B Zitting: 18 september 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klaagster] |
Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Blijkens de stukken die door de griffier van de rechtbank op de voet van art. 447 lid 2 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden gaat het in de onderhavige zaak om het volgende.
(i) Op 25 mei 2016 is op grond van art. 1:37 lid 1 Adw een personenauto, Ford Focus met kenteken [AA-00-BB]1.door de politie eenheid Amsterdam onder andere personen dan de klaagster inbeslaggenomen. De reden voor inbeslagname was dat door de douane is geconstateerd dat deze auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. De inbeslagname is door de politie overgedragen aan de douane;2.
(ii) het inbeslaggenomen voertuig staat op naam van de klaagster.3.Zij is op 9 augustus 2016 in kennis gesteld van deze inbeslagname;
(iii) op 31 augustus 2016 heeft mr. K.C. van de Wijngaart namens de klaagster op grond van art. 1:37 lid 5 Adw bij de rechtbank Amsterdam een klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de auto aan de klaagster;
(iv) op 7 november 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem het klaagschrift behandeld in raadkamer. De klaagster en haar raadsvrouw waren tijdens de raadkamerbehandeling niet aanwezig;
(v) bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard;
(vi) op 17 november 2016 is de klaagster door de rechtbank Amsterdam opgeroepen te verschijnen voor de behandeling in raadkamer op 13 januari 2017 van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv (inbeslagname van diverse goederen) in de zaak met raadkamernummer 16/5947;
(vii) op 8 december 2016 is de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem van 7 november 2016 aan de klaagster per post toegezonden en per e-mail verzonden aan dier raadsvrouw;
(viii) op 9 december 2016 heeft de raadsvrouw namens de klaagster tijdig cassatie ingesteld tegen de beschikking van 7 november 2016.4.
4. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.1.
Uit namens mij bij het openbaar ministerie ingewonnen inlichtingen blijkt dat de inbeslaggenomen personenauto op 19 april 2017 is vernietigd. De vraag die dan rijst is of op deze auto nog beslag rust en daarmee samenhangend of de klaagster wel ontvankelijk is in het namens haar ingestelde cassatieberoep.
4.2.
In dat verband stel ik voorop dat in cassatie niet ter discussie staat dat de personenauto in beslag is genomen op grond van art. 1:37 Adw. Het gaat hierbij om een vorm van bijzondere – niet strafvorderlijke – inbeslagneming, die plaatsvindt zonder strafvorderlijk doel.5.Dat betekent dat de regels met betrekking tot strafvorderlijke inbeslagneming zoals neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (zoals de art. 116 – 119a en 134 Sv) niet van toepassing zijn, tenzij anders bepaald in de van toepassing zijnde bijzondere regelgeving.
4.3.
De hier van belang zijnde wettelijke bepalingen luiden als volgt:
- Art. 1:37 Adw:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken (…), worden in beslag genomen.
(…)
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in art. 552b van het Wetboek van Strafvordering (…).
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
- Art. 11:13 Adw:
“1. Goederen die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in deze wet of de daarop berustende bepalingen kunnen, voorzover de eisen van het onderzoek of het algemeen belang bij hun vernietiging of onbruikbaarmaking zich niet daartegen verzetten, zo nodig na monsterneming, overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels, tegen zekerheidstelling worden vrijgegeven.
(…)
3. De overeenkomstig het eerste lid gestelde zekerheid treedt voor de toepassing van bepalingen betreffende verbeurdverklaring en inbeslagneming, alsmede voor de uitoefening van het recht van verhaal, in de plaats van de in beslag genomen goederen.”
4.3.
Uit de namens mij bij het openbaar ministerie ingewonnen inlichtingen blijkt niet expliciet op welke grond de inbeslaggenomen personenauto is vernietigd; onderliggende stukken ontbreken. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen en in het bijzonder het vierde lid van art. 1:37 Adw leid ik echter af dat het beslag voortduurt zolang door een rechter geen (onherroepelijke) beslissing is genomen op het klaagschrift als bedoeld in art. 1:37 lid 5 Adw. Nu de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift nog niet onherroepelijk is, duurt het beslag – ondanks vernietiging van de auto – voort en dient de klaagster te worden ontvangen in het namens haar ingestelde cassatieberoep.
5. Bespreking van het middel
5.1.
Het middel klaagt erover dat de klaagster en haar raadsvrouw niet (behoorlijk) zijn opgeroepen voor de behandeling in raadkamer van 7 november 2016, zodat het onderzoek in raadkamer nietig is.
5.2.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Art. 1:37 lid 6 Adw bepaalt dat de rechtbank het klaagschrift als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel behandelt op de voet van het bepaalde in artikel 552b Sv. Op de procedure van art. 552b Sv zijn de algemene bepalingen voor de raadkamerbehandeling van art. 21 – 25 Sv van toepassing.6.Volgens art. 23 lid 2 Sv moet de belanghebbende voor de raadkamerbehandeling worden opgeroepen. Een verzuim hiervan raakt een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure en brengt nietigheid van het onderzoek mee, ook al is dat gevolg niet met zoveel woorden in de wet opgenomen.7.Verder geldt de tweede volzin van art. 48 Sv (ten tijde van de behandeling in de onderhavige zaak art. 51, tweede volzin, (oud) Sv) ook voor de beklagprocedure. Dat betekent dat aan de advocaat van de klager een afschrift van de oproeping van de klager moet worden verschaft zodat hij op de hoogte is van de tijd en plaats van de behandeling.8.Ook het niet naleven van dit voorschrift wordt geacht – al wordt zulks evenmin uitdrukkelijk in de wet bepaald – aan een geldige behandeling van het klaagschrift in raadkamer buiten tegenwoordigheid van de klager en diens advocaat in de weg te staan.9.
5.3.
Het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 7 november 2016 door de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem houdt onder meer het volgende in:
“De rechter doet de zaak uitroepen.
Klaagster (…), domicilie kiezende te (3111 AX) Schiedam, Tuinlaan 120, ten kantore van mr. K.C. Wijngaart, advocaat, en haar voornoemde advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
(…)
De rechter deelt mee dat er op 18 oktober 2016 een oproep voor de raadkamer is verstuurd naar het kantooradres van de raadsvrouw van klaagster.”
5.4.
In tegenstelling tot bovenstaande mededeling van de rechter blijkt uit het dossier niet dat op 18 oktober 2016 – of enige andere datum – een oproep voor de raadkamerbehandeling van 7 november 2016 aan het kantooradres van de raadsvrouw is gezonden. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat enkel op 17 november 2016 een oproeping aan de klaagster is verzonden, zij het een oproeping om op 13 januari 2017 te verschijnen in de raadkamer van de rechtbank Amsterdam “teneinde te worden gehoord naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (inbeslagname van diverse goederen)”.10.Aan de cassatieschriftuur is een kopie van die oproeping gehecht. Het dossier bevat tevens een kopie van diezelfde oproeping.
5.5.
Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat uit correspondentie tussen mr. K.C. van de Wijngaart en de strafgriffie van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem blijkt dat zowel de klaagster als haar raadsvrouw op geen enkele manier zijn ingelicht over de raadkamerbehandeling op 7 november 2016 te Haarlem. Aan de cassatieschriftuur is een kopie van die correspondentie gehecht, onder meer inhoudende:
“Spoed! Inzake RK 16/006240
Strafgriffie Haarlem (Rechtbank Noord-Holland) (…)
Aan: Silvis Strafzaken
9 december 2016 12:00
Goedemorgen,
Naar aanleiding van uw telefonisch contact en uw mail heb ik contact gezocht met het rekestenbureau OM te Haarlem en zij hebben contact gehad met het OM in Amsterdam.
Het blijkt dat uw zaak ten onrechte naar de rechtbank in Amsterdam is gezonden voor behandeling. Zij zullen de zaak voor 13 januari a.s. gaan intrekken en naar de advocaat sturen. Mocht de advocaat het niet eens zijn met de uitspraak van de strafrechter te Haarlem dan verzoeken wij u in cassatie te gaan bij de Hoge Raad te Amsterdam. U kunt de hoger beroep binnen 14 dagen na de dagtekening van de beschikking naar ons toesturen en wij sturen het dossier door naar de Hoge Raad.
(…)
Met vriendelijke groet,
(…)
Senior administratief medewerkster
(…)
Van: Silvis Strafzaken
Verzonden: (…) 9 december 2016 9:23 uur
Aan: Strafgriffie Haarlem (Rechtbank Noord-Holland) (…)
Onderwerp: Spoed! Inzake RK 16/006240
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij vraag ik uw aandacht voor het volgende.
In opgemelde zaak heb ik op 31 augustus 2016 een klaagschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam. Omstreeks 17 november 2016 heb ik een oproeping ontvangen voor de raadkamerzitting 13 januari 2017 in Amsterdam.Tot mijn verbazing ontving ik een beschikking per post van Rechtbank Noord-Holland dat het klaagschrift van [klaagster] op 7 november 2016 is behandeld en ongegrond is verklaard. Ik heb echter tot op heden geen enkele correspondentie hierover ontvangen. Rechtbank Amsterdam heeft aangegeven het klaagschrift niet doorgestuurd te hebben.
(…)
Zou u mij kunnen informeren hoe het klaagschrift bij u is terechtgekomen en waarom ik geen enkel correspondentie dan wel oproeping voor de raadkamer hierover heb ontvangen?
(…)
Met vriendelijke groet,
K.C. van de Wijngaart
Silvis Strafzaken”
5.6.
Uit deze stukken – aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld – volgt dat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de klaagster en haar raadsvrouw niet zijn opgeroepen voor de raadkamerbehandeling bij de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem op 7 november 2016. Dit brengt mee dat de voorschriften van art. 23 en 48 Sv (ten tijde van de behandeling in de onderhavige zaak art. 51, tweede volzin, (oud) Sv) niet zijn nageleefd. Gelet op hetgeen ik hiervoor onder 5.2 uiteen heb gezet, dient het vorengaande ertoe te leiden dat de raadkamerbehandeling nietig is.
5.7.
Het middel slaagt.
6. Ambtshalve opmerking
6.1.
Art. 1:37 lid 5 Adw bepaalt dat de belanghebbende binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagname heeft plaatsgehad een klaagschrift in kan dienen. In dit geval heeft de inbeslagname plaatsgevonden in Amsterdam. Het klaagschrift moest op grond van art. 1.37 lid 5 Adw dan ook worden ingediend ter griffie van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank Amsterdam was vervolgens de bevoegde rechtbank om het klaagschrift in raadkamer te behandelen. Uit hetgeen hiervoor onder 3. en 5.5. is weergegeven blijkt dat het klaagschrift bij de juiste rechtbank is ingediend, maar om mij raadselachtig gebleven redenen door de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem is behandeld en afgedaan. Dit lijkt mij een onjuiste gang van zaken. De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem heeft zich naar ik meen ten onrechte bevoegd geacht.
6.2.
Indien de Hoge Raad met mij tot het oordeel komt dat het middel slaagt en de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, geef ik de Hoge Raad in overweging de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, maar te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak door de bevoegde rechtbank opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam teneinde op het bestaande beklag te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2018
Kennisgeving van inbeslagname d.d. 9 augustus 2016 van de Belastingdienst/Douane.
Dit volgt uit de brief van het RDW d.d. 7 november 2016, met als bijlage een uittreksel uit het RDW register met betrekking tot de personenauto Ford Focus, kenteken [AA-00-BB].
Zie hierover onder meer Vellinga-Schootstra ‘Inbeslagneming en huiszoeking; De dwangmiddelen ter inbeslagneming’, H.D. Tjeenk Willink, Alphen a/d Rijn, 1982, p. 16-17 en Melai/Groenhuijsen e.a., artikel 134 Sv, aant. 4. Zie ook Kamerstukken II, 2005-2006, 30 580, nr. 3 (MvT), p. 80; waarin wordt bevestigd dat art. 1:37 Awd ziet op niet-strafrechtelijke inbeslagneming.
Vgl. HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1023.
Zie HR 19 juni 2018, ECLI:N:NL:HR:2018:948. Zie ook de conclusie van AG Vellinga, ECLI:NL:PHR:2013:1742, voorafgaand aan de beschikking HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:2246 (art. 81 lid 1 RO) en HR 31 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ1084, met conclusie van AG Machielse, ECLI:NL:PHR:2004:AQ1084.
Vgl. HR 8 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6743.
Onduidelijk is of hier het onderhavige klaagschrift wordt bedoeld. De aanduiding ‘een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering (inbeslagname van diverse goederen)’ doet vermoeden dat het om een ander klaagschrift gaat. Immers, het onderhavige klaagschrift is een klaagschrift als bedoeld in art. 1:37, lid 5 Adw jo. 552b Sv en ziet op de inbeslagname van één goed in plaats van meerdere goederen. De mededeling in de e-mail van 9 december 2016, afkomstig van de strafgriffie van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (zie onder 5.5), te weten “Het blijkt dat uw zaak ten onrechte naar de rechtbank in Amsterdam is gezonden voor behandeling. Zij zullen de zaak voor 13 januari a.s. gaan intrekken (…)”, doet echter weer vermoeden dat het hier om hetzelfde klaagschrift gaat. Voor de beoordeling van het middel is e.e.a. niet relevant.