Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/40
40 De verklaring voor recht in combinatie met de veroordeling tot prestatie
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS393505:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor, nr. 34 tot en met 39.
Zie hiervoor, nr. 2.
Voorbeelden van gevallen waarin beide vorderingen werden toegewezen zijn HR 31 januari 1986, NJ 1987, 99 en Hof ’s-Gravenhage 20 juli 2010, NJ 2012, 50. Voorbeelden van gevallen waarin beide vorderingen werden afgewezen zijn HR 5 januari 1990, NJ 1990, 313 (Voortman/Staat) en HR 29 april 1988, NJ 1988, 984 (CCRB/De Bruyn).
Zie bijvoorbeeld ook HR 20 april 2012, NJ 2012, 263 (A./De Bijenkorf) en HR 20 mei 2011, NJ 2011, 241 (St. De Luwte/Verweerders).
Hof ’s-Hertogenbosch 25 april 2004, ECLI:GHSHE:2004:AQ5631. Zie ook Rb. Zeeland-West- Brabant 19 maart 2014, ECLI:NL:RZWB:2014:1960.
HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 853 (Jeffrey Mbarka).
Zie bijvoorbeeld ook Hof Leeuwarden 25 augustus 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ6331.
HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760 (AIG/X), zie rov. 4.1.2.
Zie hiervoor, nr. 39.
Alle hiervoor1 besproken jurisprudentie heeft betrekking op de situatie dat de eiser alleen een verklaring voor recht vordert. Maar zoals in hoofdstuk 1 al aan de orde kwam, komt het veel vaker voor dat de eiser naast een verklaring voor recht een veroordeling tot prestatie vordert.2 Het komt voor dat de rechter die de gevorderde veroordeling tot prestatie toe- of afwijst, ook de gevorderde verklaring voor recht toe- of afwijst zonder aandacht te besteden aan de vraag welk belang de eiser daarbij heeft.3 Dat was bijvoorbeeld het geval in HR 6 juni 2003, NJ 2004, 670 (Koning/Nationale Nederlanden). De rechtbank behandelde de gevorderde verklaring voor recht en de veroordeling tot prestatie gezamenlijk en wees beide vorderingen af.4 Die beslissing bleef in hoger beroep en cassatie in stand. Maar het komt ook voor dat de rechter de eiser niet-ontvankelijk verklaart ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht ongeacht of de gevorderde veroordeling tot prestatie wordt toe- of afgewezen. Zo overwoog het hof ’s-Hertogenbosch in een arrest van 25 april 2004 dat aan de vordering tot verkrijgen van een verklaring voor recht naast de vordering tot schadevergoeding geen zelfstandige betekenis toekomt, nu ook de vordering tot schadevergoeding reeds een oordeel omtrent de (on)rechtmatigheid van het handelen van de gedaagde vraagt. Het hof verklaarde de eiser wegens het ontbreken van belang bij de vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht niet-ontvankelijk.5 Een ander voorbeeld van een arrest waarbij de rechter de gevorderde veroordeling tot prestatie afwees en de eiser voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht niet-ontvankelijk verklaarde, is het hiervoor al kort aangehaalde HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 853 (Jeffrey Mbarka).6 In dat geval vorderden de ouders van een overleden kind een verklaring voor recht dat de Vereniging voor Christelijk Wetenschappelijk Onderwijs (de instelling die zwemtherapie gaf aan het kind dat na afloop van de therapie was verdronken) aansprakelijk was voor het overlijden van het kind. Daarnaast vorderden de ouders veroordeling tot vergoeding van schade a ƒ 2.500. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van schade af omdat de ouders onvoldoende hadden gesteld ter onderbouwing van hun vordering en verklaarde de ouders niet-ontvankelijk voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht omdat de ouders onvoldoende belang hadden bij die vordering. In hoger beroep en cassatie bleef die beslissing van de rechtbank overeind.7
In het hiervoor besproken arrest AIG/X8 heeft de Hoge Raad overwogen:
‘Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot vewijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. Voor zover in HR 30 maart 1951, NJ 1952/29 anders is geoordeeld, komt de Hoge Raad daarvan terug.’
Strikt genomen suggereert de Hoge Raad in deze overweging dat de rechter er ook van dient uit te gaan dat de eiser voldoende belang heeft bij een verklaring voor recht dat de gedaagde aansprakelijk is voor schade als de eiser die verklaring voor recht vordert in combinatie met een veroordeling tot schadevergoeding (al dan niet nader op te maken bij staat), mits de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het lijkt mij echter onwaarschijnlijk dat de Hoge Raad daadwerkelijk heeft bedoeld dit te overwegen aangezien X nu juist geen veroordeling tot schadevergoeding had gevorderd naast gevorderde verklaring voor recht.9 Als de Hoge Raad over die situatie dan toch iets had willen zeggen, zou hij dat waarschijnlijk explicieter hebben gedaan. In elk geval blijft in het midden wat de toegevoegde waarde is van een verklaring voor recht naast een veroordeling tot schadevergoeding.
In het volgende hoofdstuk komt aan de orde wat de eiser heeft aan een verklaring voor recht naast een veroordeling tot prestatie.