Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.9.1
6.9.1 Temporiseringsbepaling versus jurisprudentie
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589833:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
In casu verwerft belanghebbende ( X bv) van een niet-gelieerde partij een belang in een andere vennootschap. De (groot)moeder van X bv is gevestigd in Ierland. In verband met de acquisitie neemt de tophoudster voor een kwart leningen op, aangetrokken bij (niet-gelieerde) banken. Daarnaast geeft de tophoudster nieuwe aandelen uit. Op het niveau van X bv wordt de acquisitie voor driekwart gefinancierd met vreemd vermogen verkregen van haar Ierse moeder. Over het in geding zijnde jaar brengt de crediteur geen rente in rekening. X bv imputeert daarentegen wel een rentelast. Hiertegenover staat in Ierland evenwel geen belastingheffing, aangezien Ierland een kasstelsel kent. In casu oordeelt de Hoge Raad dat van fraus legis geen sprake is. Hij is namelijk de opvatting toegedaan dat het zakelijke karakter van de schuld is gegeven nu belanghebbende aandelen verwerft van derden.
Hierbij merk ik wel op dat temposering materieel kan leiden tot het schrappen van renteaftrek. Op dit punt ga ik hierna nog nader in.
In de vorige paragrafen is de werking van art. 15ad onderzocht. Hieruit bleek dat art. 15ad in beginsel een dam opwerpt tegen intern gefinancierde overnameholdings en intern gefinancierde kapitaalstortingen. Daarmee lijkt de wetgeving in beginsel doeltreffend. Voorts bevat deze bepaling tegenbewijs, waarmee het risico van overkill afneemt. Overigens bestaat er – voor zover mij bekend – tot HR 17 december 2004, BNB 2005/169 geen fraus-legisjurisprudentie aangaande externe acquisities.1 De zaak Hof ’s-Gravenhage, Infobulletin 95/142 is namelijk ingetrokken. Art. 15ad kan derhalve niet of nauwelijks worden getoetst aan jurisprudentie. Bovendien werkt art. 15ad wezenlijk anders uit dat de fraus-legisjurisprudentie. Deze bepaling temporiseert immers ‘slechts’ de rente.2
Opgemerkt zij dat een situatie ex BNB 2005/169 nu in beginsel valt onder art. 15ad, indien een fiscale eenheid wordt aangegaan tussen belanghebbende en de geacquireerde vennootschap. Er wordt immers voldaan aan het feit dat voor de aandelenacquisitie een lening wordt opgenomen bij een verbonden lichaam. Als er in casu al extern zou zijn geleend – quod non (in ieder geval voor een belangrijk deel) – zou het tegenbewijs niet kunnen worden geleverd omdat niet wordt voldaan aan de grond-slageis. Deze geldt immers ook voor overnameholdings. Overigens is het de vraag in hoeverre deze laatste eis strijdig is met EU-recht. Hierna ga ik nog nader op dit punt in. Overigens is het primair de vraag of belanghebbende in een situatie ex BNB 2005/ 169 wel last zou hebben gehad van art. 15ad. Het betrof namelijk geen ‘lege’ overnameholding, maar een reeds bestaande maatschappij (met eigen winst).
Hiervoor merkte ik op dat met art. 15ad op het eerste gezicht een barrière is opgeworpen tegen overnameholdings en bv 1-bv 2-achtige structuren. In bepaalde situaties gaat art. 15ad mijns inziens evenwel te ver. Voorts schiet art. 15ad op sommige punten te kort. Hierna ga ik naast andere kritiekpunten nader in op deze overkill en underkill.