Hof 's-Hertogenbosch, 31-01-2023, nr. 200.309.563/01
ECLI:NL:GHSHE:2023:375
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-01-2023
- Zaaknummer
200.309.563/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:375, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑01‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:389
- Wetingang
art. 92 Burgerlijk Wetboek Boek 6
Uitspraak 31‑01‑2023
Inhoudsindicatie
: huur bedrijfsruimte, achterstallige huurtermijnen, verhouding contractuele boete en wettelijke (handels)rente (artikel 6:92 lid 2 BW)
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.309.563/01
arrest van 31 januari 2023
in de zaak van
IKRA Bakkerij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als IKRA,
advocaat: mr. A. Kara te Maastricht,
tegen
[Holding B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B.Th. van ’t Grunewold te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 februari 2022, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [YY] Brood B.V. (hierna: [YY] ) en IKRA als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8923598 \ CV EXPL 20-6773)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 9 juni 2021.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven;
- -
de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
de feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
[geïntimeerde] is eigenaresse van een bedrijfsruimte aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] die bestaat uit zes units met elk een oppervlakte van circa 300 m².
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft de tot één hal samengevoegde middelste en rechter unit aan de voorzijde (zuidoostzijde, straatzijde aan de [straatnaam] ) van deze bedrijfsruimte (samen circa 600 m²) met ingang van 1 juni 2016 aan IKRA verhuurd voor de duur van vijf jaar, met steeds een verlenging voor vijf jaar, behoudens beëindiging door opzegging tegen het einde van de lopende huurperiode. De huurprijs voor de twee door IKRA gehuurde units samen bedroeg € 3.140,48 per maand, inclusief BTW. IKRA diende daarnaast maandelijks € 60,87 aan [geïntimeerde] te betalen als doorbelasting van de gemeentelijke lasten en waterschapslasten (BsGW).
3.1.3.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Artikel 23.2 van de algemene bepalingen bevat een boetebeding en luidt: “Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand. De hiervoor bedoelde boete(rente) is niet verschuldigd indien Huurder voor de in artikel 23.1 genoemde vervaldatum per aangetekende brief een gemotiveerde vordering bij Verhuurder heeft ingediend en Verhuurder binnen 4 weken na ontvangst van deze brief inhoudelijk daarop niet heeft gereageerd.”
3.1.4.
IKRA heeft sinds januari 2019 geen huur meer betaald
3.1.5.
IKRA heeft de gehuurde units in mei 2019 verlaten.
3.1.6.
[geïntimeerde] heeft één van de twee units die door IKRA werden gehuurd op 1 december 2019 aan een derde verhuurd. De andere unit die IKRA huurde heeft [geïntimeerde] op 1 april 2020 aan een (andere) derde verhuurd.
de procedure bij de kantonrechter
3.2.
In de procedure bij de kantonrechter vorderde [geïntimeerde] (in conventie), voor zover in hoger beroep nog van belang:
a. de huurovereenkomst met IKRA te ontbinden;
b. IKRA te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen:
i. een bedrag van € 37.411,85 aan achterstallige huurtermijnen;
ii. een bedrag van € 8.215,89 aan contractuele boetes over de periode januari 2019 tot en met december 2020;
iii. een bedrag van € 374,13 per maand aan contractuele boete met ingang van 1 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling van de achterstallige huurtermijnen zoals hierboven sub i. gevorderd;
iv. een bedrag van € 3.450,86 aan buitengerechtelijke incassokosten;
v. de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
vi. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.3.
IKRA heeft de vorderingen van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden. IKRA heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover haar met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die IKRA daardoor stelt te hebben geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.4.
Bij vonnis van 2 februari 2022 heeft de kantonrechter - voor zover in hoger beroep van belang - de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en de tegenvorderingen van IKRA afgewezen, met veroordeling van IKRA in de proceskosten.
de procedure in hoger beroep
3.5.
IKRA heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van 2 februari 2022. Zij vraagt het hof dat vonnis te vernietigen en (kort gezegd):
haar vorderingen (in reconventie) alsnog toe te wijzen;
de vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie) alsnog af te wijzen;
[geïntimeerde] te veroordelen om al wat IKRA ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan IKRA terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
[geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
de omvang van het geding in hoger beroep
3.6.
Tegen de beslissing van de kantonrechter om de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en IKRA te ontbinden en tegen de toewijzing door de kantonrechter van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten hebben partijen geen grieven of bezwaren aangevoerd, zodat die beslissingen aan het oordeel van het hof zijn onttrokken.
de opzet van deze uitspraak
3.7.
Het hof zal de grieven van IKRA tegen het vonnis van 2 februari 2022 hierna zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
de beoordeling door het hof
achterstallige huurtermijnen
3.8.
IKRA heeft de huur vanaf januari 2019 niet meer betaald. [geïntimeerde] vordert betaling daarvan tot het moment van wederverhuur van de units aan een derde. IKRA voert daartegen een aantal verweren aan die hierna zullen worden besproken.
het primaire verweer van IKRA
3.9.
Het primaire verweer van IKRA luidt dat Maxo Trading B.V. (hierna: Maxo) de huurovereenkomst van [geïntimeerde] met IKRA heeft overgenomen met ingang van 1 januari 2019, althans met ingang van 1 februari 2019, in die zin dat Maxo met ingang van die respectieve data in de plaats van IKRA is getreden als huurder en dat IKRA daarom geen huur meer hoeft te betalen vanaf 1 januari 2019, althans vanaf 1 februari 2019.
3.10.
Ter onderbouwing van dit verweer doet IKRA in het bijzonder een beroep op de
e-mail van [geïntimeerde] aan [YY] van 17 januari 2019, 14:16 uur, met als onderwerp “RE: huurovername” (productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie). Daarin schrijft [geïntimeerde] :
“Als [persoon A] [hof: bedoeld is: [persoon A] , bestuurder van Maxo] DE KONSEKWENSIES OVERNEEMT KONTRAKTTUEEL DAN HEB IK DAAR GEEN PROBLEEM MEE ZAL DE STUKKEN GEREED MAKEN EN OPNEMEN IN HET KONTRAKT, MAXO KAN EFFEKTIEF GAAN PLANNEN PROBEER KONTRAKT MOREGN OF ZATERDAG GERRED TE HEBBEN. MGV [geïntimeerde] ”.
Volgens IKRA blijkt hieruit dat [geïntimeerde] ermee instemt dat Maxo de plaats van IKRA als huurder inneemt. IKRA was het daar ook mee eens. IKRA stelt dat de huurovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde] daarom met wederzijds goedvinden is beëindigd.
3.11.
Daargelaten dat deze e-mail van [geïntimeerde] is gericht aan [YY] , miskent IKRA naar het oordeel van het hof met deze stelling dat [geïntimeerde] in bovenstaande e-mail een voorwaarde heeft vermeld voor instemming door [geïntimeerde] met overname van de huurovereenkomst door Maxo (“Als [persoon A] DE KONSEKWENSIES OVERNEEMT KONTRAKTTUEEL”). IKRA gaat in dat verband ten onrechte voorbij aan de gebeurtenissen die (onbetwist) na 17 januari 2019 hebben plaatsgevonden, die maken dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Dat wordt hierna uiteen gezet.
3.12.
[geïntimeerde] heeft niet, dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat er op 18 januari 2019 een gesprek tussen haar bestuurder, [geïntimeerde] , en [persoon A] , de bestuurder van Maxo, heeft plaatsgevonden en dat [geïntimeerde] die dag onderzoek heeft gedaan naar de financiële positie van Maxo. [geïntimeerde] heeft niet, dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat tijdens dat gesprek en uit dat onderzoek is gebleken dat Maxo niet alle zes door [YY] en IKRA gehuurde units wilde huren, maar slechts één unit, en dat Maxo onvoldoende financiële garanties bood voor betaling van de huur en betaling van de herstelkosten ten aanzien van het gehuurde die [YY] en IKRA volgens [geïntimeerde] verschuldigd zijn.
3.13.
Uit een e-mail van [geïntimeerde] aan [YY] van 21 januari 2019, die [geïntimeerde] die dag heeft doorgezonden aan Maxo (productie 40 bij akte houdende producties in conventie en in reconventie tevens conclusie van antwoord in reconventie), blijkt dat [geïntimeerde] om die reden van indeplaatsstelling van Maxo als huurder afziet, behoudens door [YY] (en IKRA) te stellen zekerheden. [geïntimeerde] schrijft in deze e-mail:
“(…) Met de voorgestelde partij MAXO TRADING geplaatst kapitaal eur 1,20 zie ik niet zitten dat deze gaat betalen op korte termijn voor het herstel van poorten, beschadigde wanden etc. Voor het maken van een huurovereenkomst met deze partij wil ik van U zekerheden in de vorm van Geld of kan gestort worden op een derden rekening en alleen gebruiken voor herstelwerken loods. Als Maxo ondanks dat het sympatieke en hardwerkende mensen het financiel niet halen dan heb ik het nakijken en daar pas ik voor. Doe maar een serieus voorstel. In afwachting, [geïntimeerde] .”.
3.14.
Kennelijk heeft Maxo op of omstreeks 23 januari 2019 aan [YY] kenbaar gemaakt dat (ook) Maxo afziet van overname van de huurovereenkomst. Dat blijkt uit de
e-mail van [geïntimeerde] aan Maxo van 23 januari 2019 (productie 41 bij akte houdende producties in conventie en in reconventie tevens conclusie van antwoord in reconventie), waarin [geïntimeerde] schrijft: “Geachte, heb begrepen van [persoon B] [hof: bedoeld is: [persoon B] , bestuurder van [YY] ] dat jullie geen partij meer zijn en niet zijn geïnteresseerd? Wil dit wel even van jullie zelf horen, bedankt en sukses.”.
3.15.
Uit het voorgaande blijkt dat [geïntimeerde] en Maxo niet tot overeenstemming zijn gekomen over overname van de huurovereenkomst van IKRA door Maxo en dat Maxo dus niet in de plaats van IKRA als huurder is getreden en dat de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en IKRA niet met wederzijds goedvinden is beëindigd, althans het tegendeel is door IKRA daartegenover onvoldoende onderbouwd gesteld. Bewijslevering is daarom niet aan de orde.
3.16.
In het bestreden vonnis oordeelt de kantonrechter dat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [geïntimeerde] serieus onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid van indeplaatsstelling van Maxo als huurder. Partijen hebben daartegen geen grieven of bezwaren aangevoerd, zodat dit aan het oordeel van het hof is onttrokken. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [geïntimeerde] goede redenen had om Maxo als huurder af te wijzen en dat [geïntimeerde] met deze beslissing de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet heeft overschreden, althans IKRA heeft onvoldoende onderbouwd gesteld om van het tegendeel te moeten uitgaan.
3.17.
IKRA heeft verder nog gesteld dat uit een aantal, door haar nader genoemde, feitelijke handelingen van [geïntimeerde] blijkt dat [geïntimeerde] Maxo als nieuwe huurder heeft geaccepteerd. Het hof gaat daar niet in mee en legt hieronder uit waarom niet.
3.18.
Het enkele feit dat [geïntimeerde] aan Maxo heeft toegezegd (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) dat [geïntimeerde] de bestrating rondom het gehuurde zal herstellen en dat [geïntimeerde] daartoe vervolgens is overgegaan, is naar het oordeel van het hof, mede bezien in het licht van wat hiervoor over de gebeurtenissen na 17 januari 2019 is overwogen, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [geïntimeerde] Maxo als nieuwe huurder heeft geaccepteerd, zoals IKRA stelt. Een verhuurder is verplicht (de omgeving van) het gehuurde in goede staat van onderhoud te houden, ongeacht wie daarvan de huurder is.
3.19.
IKRA noemt verder als feitelijke handelingen van [geïntimeerde] waaruit volgens IKRA blijkt dat [geïntimeerde] Maxo als nieuwe huurder heeft geaccepteerd, dat [geïntimeerde] er bij IKRA op heeft aangedrongen om het gehuurde te ontruimen/op te ruimen/schoon te maken en om de (overige) sleutels van het gehuurde bij [geïntimeerde] in te leveren. IKRA verwijst daarvoor naar de e-mail van [geïntimeerde] aan [YY] van 28 januari 2019 (productie 10 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie), waarin [geïntimeerde] schrijft:
“Geachte [persoon B] , Er is haast geboden om de boel op te ruimen rondom de loods, container moet weg, kabels verwijderen, kantoor achterom, en schuur met inhoud klinkers moeten nu gelegd worden op de plaats waar rattennest zit, ik reken erop dat dit op korte termijn gebeurd. Gelieve periode opgeven wanneer hiermee wordt gestart.”.
IKRA verwijst verder naar de e-mail van [geïntimeerde] aan [YY] van 12 mei 2019 (productie 11 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie), die luidt: “ [persoon B] , ben zeer verbaasd, afgelopen week heb je nog beloofd, kantoor en schuur wordt opgeruimd en binnen schoon gemaakt, nu is het weer niet zoals zo vele malen, ben nu 4,5 maand aan het wachten op aktie, wanneer, wil morgen de sleutels hebben van andere deuren.”.
3.20.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze e-mails niet dat [geïntimeerde] Maxo als nieuwe huurder heeft geaccepteerd, zoals IKRA stelt. In de e-mail van 28 januari 2019 dringt [geïntimeerde] er bij [YY] (IKRA) op aan om het buitenterrein bij het gehuurde te ontruimen/op te ruimen, zodat [geïntimeerde] daar klinkers kan leggen in verband met de aanwezigheid van een rattennest daar. Zoals hiervoor is overwogen, is een verhuurder verplicht de omgeving van het gehuurde in goede staat van onderhoud te houden, ongeacht wie daarvan de huurder is.
In de e-mail van 12 mei 2019 dringt [geïntimeerde] er weliswaar bij [YY] (IKRA) op aan om de gehuurde units te ontruimen/op te ruimen/schoon te maken en om de (overige) sleutels van deze units bij [geïntimeerde] in te leveren, maar zonder nadere toelichting van IKRA, die ontbreekt, is dat niet noodzakelijkerwijs terug te voeren op een indeplaatsstelling van Maxo, omdat het ook verband kan houden met het feit dat IKRA de gehuurde units begin mei 2019 heeft verlaten. Datzelfde geldt voor het, door IKRA aangehaalde, feit dat [geïntimeerde] de sloten van het gehuurde heeft vervangen. Ook dat is (onbetwist) gebeurd nadat IKRA uit het gehuurde is vertrokken. IKRA heeft na haar vertrek (onbetwist) bedrijfsruimte elders betrokken, zodat [geïntimeerde] de sleutels van de nieuwe sloten niet aan IKRA hoefde te geven.
het subsidiaire verweer van IKRA
3.21.
Het subsidiaire verweer van IKRA luidt dat zij geen huur verschuldigd is omdat [geïntimeerde] haar het huurgenot zou hebben ontnomen door er bij IKRA op aan te dringen om het gehuurde te ontruimen en om de sleutels van het gehuurde bij [geïntimeerde] in te leveren en door de sloten van het gehuurde te vervangen en de sleutels van de nieuwe sloten niet aan IKRA te geven.
3.22.
Voor zover [geïntimeerde] al het huurgenot aan IKRA heeft ontnomen, geldt dat IKRA eerder in verzuim is komen te verkeren door de huur vanaf 1 januari 2019 niet te betalen. Van [geïntimeerde] kon dan ook niet verwacht worden huurgenot aan IKRA te verschaffen. Gezien het voorgaande komt aan IKRA niet de bevoegdheid toe de huurbetalingen op te schorten. Hoewel IKRA de gehuurde units begin mei 2019 heeft verlaten, loopt de huurovereenkomst door en moet zij dus ook daarna de huur betalen, tot het moment dat [geïntimeerde] de units aan een derde heeft verhuurd.
het meer subsidiaire verweer van IKRA
3.23.
Meer subsidiair voert IKRA als verweer aan dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden bij e-mail van haar advocaat van 17 juli 2019 (productie 15 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie), op grond van toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde] in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat [geïntimeerde] na 10 juli 2019 geen huurgenot heeft verschaft. IKRA verwijst naar de brief van 10 juli 2019 (productie 14 bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie), waarin de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van IKRA schrijft: “Onder deze omstandigheden, met voor beide huurders forse huurachterstanden, is er voor mijn cliënt op dit moment geen aanleiding om huurgenot aan hen te verschaffen.”.
3.24.
Dit verweer treft geen doel. IKRA is eerder in verzuim gekomen ten opzichte van [geïntimeerde] , door de huur vanaf 1 januari 2019 niet te betalen, dan [geïntimeerde] ten opzichte van IKRA in verzuim had kunnen komen door IKRA na 10 juli 2019 geen huurgenot te verschaffen, indien al aan de orde. Vanwege dit verzuim van IKRA is van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] op grond waarvan IKRA de huurovereenkomst buitengerechtelijk zou kunnen ontbinden, geen sprake.
het beroep van IKRA op rechtsverwerking faalt
3.25.
IKRA stelt verder nog dat de vordering van [geïntimeerde] tot huurbetaling moet worden afgewezen omdat sprake is van rechtsverwerking, aangezien [geïntimeerde] anderhalf jaar zou hebben gewacht alvorens deze kwestie aan de kantonrechter voor te leggen.
3.26.
Het hof overweegt dat krachtens vaste rechtspraak alleen tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij IKRA het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [geïntimeerde] haar aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van IKRA onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [geïntimeerde] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. In dit geval is dan ook op zichzelf onvoldoende dat [geïntimeerde] , zo daar al vanuit kan worden gegaan, anderhalf jaar heeft gewacht alvorens deze kwestie aan de kantonrechter voor te leggen, zoals IKRA betoogt. Bijzondere omstandigheden in voornoemde zin heeft IKRA niet, althans in onvoldoende mate gesteld en zijn ook niet of onvoldoende gebleken. Tijdsverloop kan slechts een reden voor rechtsverwerking zijn als blijkt dat dat onredelijke benadelend voor IKRA zou werken, onder meer in die zin dat (tegen)bewijs verloren is gegaan (zie Hoge Raad 29 november 1996, NJ 1997/153, Derksen/Hoffmans). Onredelijke benadeling is niet gesteld en is ook niet gebleken. Gezien het voorgaande faalt het beroep van IKRA op rechtsverwerking.
de contractuele boete
3.27.
In hoger beroep is naast de hoofdsom ook aan de orde de - door de kantonrechter toegewezen - vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de contractuele boete op grond van artikel 23.2 van de algemene bepalingen, berekend over de periode 1 januari 2019 tot 1 januari 2021, groot € 8.215,89. Daarnaast vordert [geïntimeerde] ook de vanaf 1 januari 2021 verbeurde en nog te verbeuren boetes. Ook die vordering heeft de kantonrechter toegewezen.
3.28.
IKRA stelt onder 64. van de memorie van grieven dat “gegeven de hiervoor aangevoerde feiten en omstandigheden (reeds meerdere keren aangehaalde mededelingen en feitelijke handelingen van [geïntimeerde] zelf)”, de kantonrechter de gevorderde boetes had dienen af te wijzen. Nu de hiervoor besproken verweren van IKRA geen doel treffen, staan deze verweren ook niet in de weg aan de verschuldigdheid van de contractuele boete door IKRA.
3.29.
IKRA is iedere maand een contractuele boete aan [geïntimeerde] verschuldigd over het bedrag van de dan bestaande huurachterstand, totdat IKRA deze achterstand volledig heeft voldaan. Dat [geïntimeerde] de twee bedrijfsunits die IKRA van haar huurde aan derden heeft verhuurd, dat [geïntimeerde] vanaf de verhuur aan een derde van de ene unit minder huur aan IKRA in rekening heeft gebracht en vanaf de verhuur van de andere unit aan een derde geen huur meer aan IKRA heeft berekend en dat de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en IKRA door de kantonrechter is ontbonden, maakt, anders dan IKRA stelt, dan ook niet dat IKRA geen boete meer verschuldigd zou zijn. IKRA stelt niet dat zij de huurachterstand inmiddels heeft voldaan en dat blijkt ook niet uit de stukken in het procesdossier. Verder leidt een huurverlaging, anders dan IKRA stelt, niet tot een lagere boete, omdat de boete, zoals gezegd, wordt berekend over het bedrag van de huurachterstand. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de billijkheid klaarblijkelijk zou eisen dat de boete zou moeten worden gematigd, zijn door IKRA niet, althans in onvoldoende mate gesteld en zijn ook niet, althans onvoldoende gebleken. Gezien het voorgaande is de door [geïntimeerde] gevorderde contractuele boete toewijsbaar.
geen wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen, wel wettelijke rente over de boete
3.30.
De kantonrechter heeft de gevorderde wettelijke rente toegewezen, zowel over het als boete verschuldigde bedrag als over de achterstallige huurtermijnen, overeenkomstig de vordering van [geïntimeerde] . IKRA stelt aan het slot van grief 6 dat de kantonrechter had dienen te motiveren hoe de toegewezen boete zich verhoudt met de toegewezen wettelijke rente. Het hof begrijpt deze stelling van IKRA aldus, dat zij bezwaar maakt tegen de toewijzing door de kantonrechter van de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen, naast de toegewezen contractuele boete. [geïntimeerde] heeft dat blijkens haar reactie op deze stelling (memorie van antwoord onder 69.) ook op die manier begrepen.
3.31.
Het hof overweegt dat op grond van artikel 6:92 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding op grond van de wet. Onder schadevergoeding valt, gezien de artikelen 6:119 en 119a BW, ook de wettelijke (handels)rente. Omdat [geïntimeerde] betaling van de contractuele boete vordert en deze vordering wordt toegewezen, moet gelet op het voorgaande de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente over de contractuele boete is wel toewijsbaar. Dit is slechts anders als partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke schadevergoeding als de boete verschuldigd is (zie ook Hof Den Haag 6 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1549 r.o. 5.17.). In artikel 23.2 van de algemene bepalingen is niet bepaald dat de boete verschuldigd is onverminderd de rechten op schadevergoeding uit anderen hoofde. IKRA heeft ook niet gesteld dat partijen op een andere manier zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke (handels)rente als de boete kan worden gevorderd.
de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat
3.32.
IKRA vordert een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld en vordert veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die IKRA daardoor stelt te hebben geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.33.
De onrechtmatige daad van [geïntimeerde] bestaat er volgens IKRA uit dat [geïntimeerde] , ondanks haar akkoord met Maxo, IKRA in rechte heeft betrokken en dat [geïntimeerde] geen huurgenot aan IKRA heeft verschaft. Zoals hiervoor is overwogen is er geen akkoord bereikt tussen [geïntimeerde] en Maxo over huurovername door Maxo, zodat het [geïntimeerde] vrij stond IKRA in rechte te betrekken om betaling van de huur te verkrijgen. Van [geïntimeerde] kon niet verwacht worden huurgenot aan IKRA te verschaffen, omdat IKRA een forse huurachterstand heeft laten ontstaan, door vanaf 1 januari 2019 de huur niet meer te betalen, zoals hiervoor is overwogen. Gezien het voorgaande is dus geen sprake van een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] en heeft IKRA dus geen recht op schadevergoeding. IKRA heeft daarnaast haar stelling dat zij schade heeft geleden als gevolg van het (beweerdelijke) onrechtmatige handelen van [geïntimeerde] , tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , niet nader met stukken onderbouwd. Bewijslevering is daarom niet aan de orde. Gezien het voorgaande zijn de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van schade niet toewijsbaar.
proceskosten eerste aanleg
3.34.
IKRA blijft de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De proceskostenveroordeling van IKRA in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) blijft dus in stand.
bewijsaanbiedingen
3.35.
De bewijsaanbiedingen van IKRA worden gepasseerd omdat er geen - niet vaststaande - stellingen en verweren zijn die - indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan - tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
slotsom
3.36.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover IKRA daarin is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen en dat het vonnis voor het overige zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
proceskosten hoger beroep
3.37.
IKRA dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De gevorderde betaling van de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, aangezien daartegen geen verweer is gevoerd.
[geïntimeerde] vordert tevens vergoeding van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover dus niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
4. De uitspraak
Het hof:
4.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 februari 2022, voor zover IKRA daarin is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.2.
wijst af deze vordering van [geïntimeerde] ;
4.3.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
4.4.
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan IKRA van de wettelijke rente over de achterstallige huurtermijnen die IKRA op grond van het vonnis van 2 februari 2022 aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door IKRA tot aan de dag van terugbetaling door [geïntimeerde] ;
4.5.
veroordeelt IKRA in de proceskosten van dit hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 2.135,00 voor griffierecht en € 2.031,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien IKRA deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
4.6.
verklaart de veroordelingen onder 4.4 en 4.5 uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. Loesberg, O.G.H. Milar en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2023.
griffier rolraadsheer