Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 19
Geldend
Geldend vanaf 28-07-1967
- Bronpublicatie:
08-07-1964, Trb. 1966, 137 (uitgifte: 27-04-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-07-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-1966, Trb. 1966, 222 (uitgifte: 01-01-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationale sociale zekerheid / Bijzondere onderwerpen
1.
Ten aanzien van elke periodieke uitkering waarop dit artikel van toepassing is, moet het bedrag van de uitkering, vermeerderd met het bedrag van de tijdens het door verzekering gedekte geval verstrekte kinderbijslag, zodanig zijn, dat het voor de modelgerechtigde bedoeld in de bij dit Verdrag gevoegde Tabel II, tenminste gelijk is aan het in die tabel voor het onderhavige geval aangegeven percentage van het totaal van de vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde of van zijn kostwinner en van het bedrag van de kinderbijslag verstrekt aan een beschermd persoon die dezelfde gezinslasten heeft als de modelgerechtigde.
2.
De vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde of van zijn kostwinner moeten overeenkomstig voorgeschreven regels worden berekend; wanneer de beschermde personen of hun kostwinners zijn ingedeeld in klassen naar hun inkomsten uit arbeid kunnen de vroegere inkomsten worden berekend naar het basisinkomen van de klasse waartoe de betrokkenen hebben behoord.
3.
Het bedrag van de uitkering of het arbeidsinkomen dat als basis voor de berekening van de uitkering wordt genomen, kan aan een maximum worden gebonden, mits dit maximum zodanig wordt vastgesteld dat voldaan wordt aan de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, wanneer het vroegere arbeidsinkomen van de gerechtigde of van zijn kostwinner minder bedraagt dan of gelijk is aan dat van een geschoolde mannelijke arbeider.
4.
De vroegere inkomsten uit arbeid van de gerechtigde of van zijn kostwinner, het loon van de geschoolde mannelijke arbeider, de uitkering en de kinderbijslag zullen worden berekend naar dezelfde tijdbasis.
5.
Voor de andere gerechtigden zullen de uitkeringen zodanig worden vastgesteld, dat zij in een redelijke verhouding staan tot die van de modelgerechtigde.
6.
Voor de toepassing van dit artikel wordt als geschoolde mannelijke arbeider aangemerkt:
- a)
een bankwerker of een draaier in de mechanische industrie, met uitzondering van de vervaardiging van elektrische apparaten; of
- b)
een geschoolde arbeider, zoals omschreven in de bepalingen van het volgende lid; of
- c)
een persoon wiens arbeidsinkomen gelijk is aan of meer bedraagt dan het arbeidsinkomen van 75 procent van alle beschermde personen, waarbij dat arbeidsinkomen wordt bepaald over een tijdvak van een jaar of over een korter tijdvak, naar gelang zal worden voorgeschreven; of
- d)
een persoon wiens arbeidsinkomen gelijk is aan 125 procent van het gemiddelde arbeidsinkomen van alle beschermde personen.
7.
De geschoolde arbeider, zoals bedoeld in alinea b) van het vorige lid, wordt gekozen uit de klasse die het grootste aantal tegen het door verzekering gedekte geval beschermde mannelijke personen of kostwinners van beschermde personen omvat, in de bedrijfstak die het grootste aantal van deze beschermde personen of van die kostwinners telt; daarbij moet gebruik worden gemaakt van de internationale industriële standaardclassificatie van alle takken van economische bedrijvigheid, aangenomen door de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in zijn zevende zitting op 27 augustus 1948 en die in zijn herziene vorm als bijlage bij dit Verdrag is gevoegd, zulks met inachtneming van de wijzigingen welke daarin later eventueel worden aangebracht.
8.
Wanneer de uitkeringen van streek tot streek verschillen kan voor elke streek een geschoolde mannelijke arbeider worden gekozen overeenkomstig de bepalingen van de leden 6 en 7 van dit artikel.
9.
Het loon van een geschoolde mannelijke arbeider, met inbegrip van eventuele duurtetoeslagen, wordt bepaald naar de grondslag van het loon voor een normaal aantal arbeidsuren, vastgesteld hetzij bij collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij eventueel bij of krachtens de nationale wetgeving, hetzij krachtens gewoonte; wanneer de aldus vastgestelde lonen van streek tot streek verschillen en wanneer het achtste lid van dit artikel niet wordt toegepast, wordt het gemiddelde loon als grondslag genomen.
10.
Geen enkele periodieke uitkering mag lager zijn dan het voorgeschreven minimumbedrag.