Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 20
Geldend
Geldend vanaf 28-07-1967
- Bronpublicatie:
08-07-1964, Trb. 1966, 137 (uitgifte: 27-04-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-07-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-10-1966, Trb. 1966, 222 (uitgifte: 01-01-1966, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationale sociale zekerheid / Bijzondere onderwerpen
1.
Ten aanzien van elke periodieke betaling waarop dit artikel van toepassing is moet het bedrag van de uitkering, vermeerderd met het bedrag van de tijdens het door verzekering gedekte geval verstrekte kinderbijslag, zodanig zijn dat het voor de modelgerechtigde, bedoeld in de bij dit Verdrag gevoegde Tabel II, tenminste gelijk is aan het in die tabel voor het desbetreffende geval aangegeven percentage van het loon van een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider, vermeerderd met het bedrag van de kinderbijslag, verleend aan een beschermd persoon die dezelfde gezinslasten heeft als de modelgerechtigde.
2.
Het loon van een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider, de uitkering en de kinderbijslag worden berekend naar dezelfde tijdbasis.
3.
Voor de andere gerechtigden zullen de uitkeringen zodanig worden vastgesteld dat zij in een redelijke verhouding staan tot die van de modelgerechtigde.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt als ongeschoolde mannelijke arbeider aangemerkt:
- a)
een ongeschoolde arbeider in de mechanische industrie, met uitzondering van de vervaardiging van elektrische apparaten;
of
- b)
een ongeschoolde arbeider, zoals omschreven in de bepalingen van het volgende lid.
5.
De ongeschoolde arbeider bedoeld in alinea b) van het vorige lid wordt gekozen uit de klasse die het grootste aantal tegen het door verzekering gedekte geval beschermde mannelijke personen of kostwinners van beschermde personen omvat, in de bedrijfstak die het grootste aantal van deze personen of van die kostwinners telt; daarbij moet gebruik worden gemaakt van de internationale industriële standaardclassificatie van alle takken van economische bedrijvigheid, aangenomen door de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in zijn zevende zitting op 27 augustus 1948 en die in zijn herziene vorm als bijlage bij dit Verdrag is gevoegd, zulks met inachtneming van de wijzigingen welke daarin later eventueel worden aangebracht.
6.
Wanneer de uitkeringen van streek tot streek verschillen kan voor elke streek een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider worden gekozen overeenkomstig de bepalingen van de leden 4 en 5 van dit artikel.
7.
Het loon van een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider, met inbegrip van de eventuele duurtetoeslagen, wordt bepaald naar de grondslag van het loon voor een normaal aantal arbeidsuren, vastgesteld hetzij bij collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij eventueel bij of krachtens de nationale wetgeving, hetzij krachtens gewoonte; wanneer de aldus vastgestelde lonen van streek tot streek verschillen en wanneer het zesde lid van dit artikel niet wordt toegepast, wordt het gemiddelde loon als grondslag genomen.
8.
Geen enkele periodieke betaling mag minder bedragen dan het voorgeschreven minimumbedrag.