De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd
Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/17.3.1:17.3.1 Inleiding
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/17.3.1
17.3.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS390801:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De proeftijd kan in sommige gevallen, met name bij ongeschoold of minder geschoold werk, een doeltreffend middel zijn om vast te stellen of een werknemer voor een bepaalde functie een geschikte kandidaat blijkt te zijn. Bij de invoering van de regeling van de proeftijd in de Wet op de arbeidsovereenkomst van 1907, was de arbeidsmarkt beduidend anders dan nu. In 1907 en ook in de decennia daarna was veel werk vrijwel ongeschoold of minder geschoold. Na de Tweede Wereldoorlog kwam daarin verandering, doordat de scholingsgraad van de gemiddelde werknemer aanzienlijk verbeterde. Daardoor werd het moeilijker om in een periode van maximaal twee maanden vast te stellen of een werknemer inderdaad voor een bepaalde functie geschikt was. Die mogelijkheid werd nog verder verkleind door de gedifferentieerde maximumduur voor de proeftijd die bij de Wet Flexibiliteit en zekerheid is ingevoerd.
Velen hebben gepleit voor afschaffing van de proeftijd, omdat die te kort duurt om goed te kunnen vaststellen of de werknemer voor het werk geschikt is. Bovendien geeft de proeftijdregeling te veel mogelijkheden om de proeftijdontslagbevoegdheid te misbruiken.
In dit hoofdstuk zal aan de orde worden gesteld of de proeftijdregeling inderdaad dient te worden afgeschaft of dat deze moet worden verbeterd en aangepast aan de eisen van deze tijd.