Hof Amsterdam, 30-09-2014, nr. 23-003093-12
ECLI:NL:GHAMS:2014:4006
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-09-2014
- Zaaknummer
23-003093-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:4006, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑09‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Terugwijzing van ontnemingszaak naar de rechtbank Noord-Holland. Volgens het hof heeft het in eerste aanleg ontbroken aan een onpartijdige rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. Voorafgaand aan de behandeling van de ontnemingszaak had De Telegraaf opvattingen van de voorzitter van de meervoudige strafkamer gepubliceerd over de strafzaak tegen de veroordeelde en over de veroordeelde als persoon nadat vonnis in de strafzaak was gewezen. De voorzitter heeft nadien de met de strafzaak verband houdende ontnemingszaak tegen de veroordeelde behandeld. Daardoor is -naar het oordeel van het hof- sprake van een ontoelaatbare objectieve schijn van partijdigheid.
Parketnummer: 23-003093-12
Datum uitspraak: 30 september 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 13 juli 2012 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-750018-04 tegen de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 1 juli 2014 en 30 september 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof van oordeel is dat zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van de rechtbank die in eerste aanleg over de ontnemingsvordering heeft beslist, dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zoals hierna zal worden overwogen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de zaak op de voet van artikel 423, tweede lid, Sv terug te wijzen en heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
Het heeft in eerste aanleg ontbroken aan een onpartijdige rechter nu mr. M.J.M. Verpalen (hierna: mr. Verpalen), na publicatie van zijn uitlatingen in De Telegraaf van 21 juni 2008 over de persoon van de veroordeelde en zijn strafzaak, in de ontnemingszaak als partijdig moet worden aangemerkt.
Op basis van een vergelijking met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaak Lavents tegen Litouwen (het hof begrijpt: Letland) van
28 november 2002, tonen de uitlatingen van mr. Verpalen allereerst zijn subjectieve partijdigheid aan. Zijn uitspraken over de veroordeelde als schaker, die niet feilloos is en tegenstrijdig heeft verklaard, vormen daarvoor immers zwaarwegende aanwijzingen, zoals de openlijke kritiek op de verdediging in de zaak Lavents ook voldoende was om te zeggen dat die rechter subjectief partijdig is. Dat in casu sprake is van subjectieve partijdigheid, komt ook door de uitzonderlijke omstandigheid dat de verdediging de procureur-generaal van de Hoge Raad heeft verzocht een procedure te starten om mr. Verpalen uit het ambt te ontzetten. Dit verzoek
- in combinatie met de harde kritiek die de verdediging heeft geventileerd op de uitlatingen van mr. Verpalen - raakt onvermijdelijk de persoon van de rechter en daarmee heeft mr. Verpalen een ontoelaatbaar persoonlijk belang in de zaak, aldus de verdediging.
Daarnaast is de vrees dat mr. Verpalen na zijn publiekelijke uitlatingen over de veroordeelde en zijn strafzaak, niet meer onpartijdig over de ontnemingszaak kan oordelen, objectief gerechtvaardigd. De situatie is identiek aan de situatie die ten grondslag lag aan de uitspraak van het EHRM in de zaak Olujić tegen Kroatië van 5 februari 2009. Er is sprake van een uitzonderlijke omstandigheid bestaande hierin dat een rechter zich publiekelijk heeft uitgelaten over een strafzaak en de verdachte in die zaak. Dit levert zwaarwegende aanwijzingen op dat de bij de veroordeelde en de verdediging bestaande vrees, dat mr. Verpalen in de nadien volgende ontnemingsprocedure vooringenomen is geweest, objectief gerechtvaardigd is. Daarbij komt dat in casu geen stappen zijn ondernomen die ervoor zorgen dat de schijn van partijdigheid effectief is weggenomen, zoals het EHRM blijkens de uitspraak in de zaak Paskal tegen Oekraïne van
15 september 2011 vereist.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft - kort en zakelijk weergegeven - gesteld dat het hoogst onwenselijk is geweest dat mr. Verpalen als voorzitter is opgetreden van de rechtbankcombinatie die op de ontnemingsvordering heeft beslist. Dat hij zich - anders dan verstandig zou zijn geweest - in de ontnemingsprocedure niet als rechter heeft teruggetrokken, behoeft echter niet de juridische consequentie te hebben die de verdediging voorstelt, nu geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mr. Verpalen jegens de veroordeelde vooringenomen is geweest, noch sprake is van feiten en omstandigheden die de vrees van onpartijdigheid objectief rechtvaardigen. Mr. Verpalen heeft zich publiekelijk uitgelaten over de onderliggende strafzaak in eerste aanleg, terwijl bij de behandeling van de ontnemingsvordering in eerste aanleg niet langer het vonnis in eerste aanleg in de strafzaak, maar het arrest van dit hof gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis in de strafzaak van belang was. Voorts hadden de uitlatingen zoals weergegeven in De Telegraaf geen betrekking op kwesties waarover in de ontnemingsprocedure diende te worden beslist. Tot slot geldt dat vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan niet kan ontstaan doordat de verdediging de procureur-generaal van de Hoge Raad heeft verzocht een procedure te starten om mr. Verpalen uit het ambt te zetten.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier in de ontnemingszaak en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De achtergrond en inhoud van het artikel in De Telegraaf van 21 juni 2008
- op 21 december 2007 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem onder voorzitterschap van mr. Verpalen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) jaar in verband met afpersingen, witwassen, bedreiging, mishandelingen en het als leider deelnemen aan een criminele organisatie;
- op 16 juni 2008 vond in de vorm van een symposium een professionele ontmoeting plaats tussen rechters en vertegenwoordigers van de pers. De doelstelling van dit symposium was het bespreken van de onderlinge verhouding tussen beide beroepsgroepen, het kweken van meer begrip voor elkaars rol en het signaleren van verbetermogelijkheden. Aan het begin van het symposium had de president van de rechtbank Haarlem benadrukt dat het van belang was dat rechters tijdens de workshops en in de wandelgangen met journalisten konden spreken, zonder dat zij vervolgens in de krant zouden worden geciteerd. Mr. Verpalen heeft vervolgens in de wandelgangen van dit symposium met een journalist gesproken over het proces in de strafzaak en de persoon van de veroordeelde;
- op 17 juni 2008 ontving de afdeling Voorlichting van de rechtbank Haarlem een concept-tekst voor een artikel in De Telegraaf, teneinde mr. Verpalen de gelegenheid tot wederhoor te bieden;
- op 18 juni 2008 heeft de president van de rechtbank Haarlem de hoofdredacteur van De Telegraaf schriftelijk verzocht van publicatie van het artikel af te zien en overigens gewezen op onjuistheden in het conceptartikel;
- op 21 juni 2008 publiceerde De Telegraaf een artikel waarin werd teruggeblikt op het strafproces tegen de veroordeelde;
In dit artikel zijn onder meer de volgende passages en citaten van mr. Verpalen opgenomen:
[…]
“Ik kon goed met [verdachte] praten. Sommigen vonden de sfeer misschien iets te jolig. Maar een grapje op zijn tijd, kan geen kwaad. In de zittingszaal maakte [verdachte] duidelijk dat hij ook wilde vertellen. Hij is een intelligente man, werd me duidelijk. Hij is een goede schaker en doet dat op veel schaakborden tegelijk.”
[…]
“Ik kan goed luisteren. Ik merkte dat hij het heel intelligent aanpakte. Die indruk is ook later blijven hangen. Toch was hij niet feilloos. Doordat hij zo veel vertelde, kwam hij op enkele punten in tegenspraak met zichzelf.”
[…]
Zo vertelde [verdachte] onder meer over de dood van [persoon 1], die volgens justitie door [verdachte] was afgeperst. Verpalen en zijn collega-rechters veroordeelden hem later daar ook voor als een van de afpersingen náást die van [persoon 2]. “Ook hier was hij tegenstrijdig. Dat voedde bij mij wel de overtuiging.”
[…]
Er blijven altijd vragen. Zo heeft hij na de maandenlange gesprekken in de bunker nooit helemaal de vinger erop kunnen leggen hoe [verdachte] nu werkelijk in elkaar zit. “Wat gaat er in hem om? Ook ik weet het nog steeds niet. Graag zou ik ooit nog eens een psychologische rapportage van hem zien. We hebben dat niet laten maken, omdat [verdachte] ontkent schuldig te zijn. Bij ontkennende verdachten heeft dat weinig zin. Maar het is een onbevredigend gevoel. Ook na maanden van proces, weet je nog steeds niet wie je precies voor je hebt. Hoe zit hij werkelijk in elkaar? Dat zou ik ooit graag willen weten. Maar helaas…”
De klacht tegen mr. Verpalen bij de president van de rechtbank Haarlem
- op 24 juni 2008 heeft de verdediging naar aanleiding van het artikel in De Telegraaf een klacht tegen mr. Verpalen ingediend bij de president van de rechtbank Haarlem, welke klacht op
6 augustus 2008 ongegrond is verklaard. Bij die gelegenheid is overwogen dat mr. Verpalen, kort gezegd, op onderdelen de aan hem toegeschreven uitlatingen uitdrukkelijk ontkent. Zo zou hij beslist geen relatie hebben gelegd tussen tegenstrijdigheden in hetgeen de toenmalige verdachte in de strafzaak gezegd zou hebben over de dood van [persoon 1] en de overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte bij de afpersing van Houtman betrokken was geweest. Evenmin zou mr. Verpalen hebben gezegd dat de rechtbank uitgaande van haar overtuiging vervolgens nagaat wat van de tenlastelegging kan worden bewezen. Voorts is in de brief van 6 augustus 2008 aan de verdediging medegedeeld dat het gerechtsbestuur en mr. Verpalen het zeer betreuren dat de kwaliteiten die mr. Verpalen in de uitoefening van zijn beroep nastreeft, hem
- in een situatie van misleiding en heimelijk, geraffineerd opereren door de betreffende journalist - niet hebben behoed voor de begane inschattingsfout dat de betrokken journalist zich aan de expliciet bekend gemaakte spelregels zou houden, waar dit ook - bij afwezigheid van elke aanwijzing van het tegendeel - verwacht had mogen worden. Zijdens mr. Verpalen is sprake geweest van naïviteit en voor de gehele gang van zaken worden door het gerechtsbestuur en mr. Verpalen verontschuldigingen aangeboden aan de veroordeelde.
Het arrest van dit gerechtshof in hoger beroep in de strafzaak
Bij arrest van dit hof van 3 juli 2009 is de veroordeelde (toen nog verdachte) opnieuw en tot dezelfde straf als in eerste aanleg veroordeeld. In hoger beroep had de verdediging, voor zover hier van belang, onder meer het verweer gevoerd dat de rechtbank in eerste aanleg (in de strafzaak) vanwege de uitlatingen van mr. Verpalen in bovengenoemd artikel in De Telegraaf niet onpartijdig zou zijn, daarbij verwijzend naar de uitspraak van het EHRM van 5 februari 2009 in de zaak Olujić tegen Kroatië. Dit verweer is bij opgenoemd arrest verworpen, waarbij het hof, kort gezegd, heeft overwogen dat de rechters in de zaak Olujić tegen Kroatië in eerste instantie over de zaak van de klager hadden beslist, zich daarna publiekelijk daarover hadden uitgelaten en, na terugwijzing daarvan door een hogere instantie, nogmaals daarover hadden beslist. Het oordeel van het EHRM dat sprake was van een schending van artikel 6, eerste lid, EVRM, zag op die tweede berechting door diezelfde rechters. Aan die uitspraak van het EHRM valt daarom naar het oordeel van dit hof in hoger beroep in de strafzaak geen aanwijzing te ontlenen dat moet worden geoordeeld dat door de enkele omstandigheid dat mr. Verpalen ná het vonnis in eerste aanleg met een journalist over de strafzaak tegen de verdachte heeft gesproken, het recht op berechting door een onpartijdige rechter in eerste aanleg is geschonden. Desalniettemin kunnen na een uitspraak gedane uitlatingen van een rechter in de media tot het oordeel leiden dat het bij de daaraan voorafgaande berechting heeft ontbroken aan de vereiste onpartijdigheid of dat de onschuldpresumptie is geschonden, maar daarvan was niet gebleken.
Het arrest van de Hoge Raad in de strafzaak
De verdediging heeft tegen het arrest van 3 juli 2009 van dit hof in de strafzaak beroep in cassatie ingesteld en daarbij onder andere een middel, bestaande uit zeven klachten, ingediend tegen de verwerping van bovengenoemd verweer door dit hof. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 oktober 2010 overwogen dat de oordelen van dit hof dienaangaande geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk zijn, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden. Nu ook overigens het cassatieberoep is verworpen, is daarmee onherroepelijk in de strafzaak beslist.
Het verzoek om een vordering tot ontslag
De verdediging heeft (naar het hof begrijpt overeenkomstig en op grond van artikel 111, tweede lid, aanhef en sub d van de Wet op de Rechterlijke organisatie in samenhang met artikel 46c, tweede lid van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad verzocht een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het nemen van een ontslagbeslissing ten aanzien van mr. Verpalen. Door de verdediging zijn in dit verband geen nadere stukken aan het hof overgelegd. Het hof neemt, gelet op de inhoud van het hierna nog aan de orde komende wrakingsverzoek van 12 april 2010, aan dat een en ander zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de behandeling van de ontnemingsvordering in eerste aanleg. De procureur-generaal heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
Het wrakingsverzoek vóór de behandeling van de ontnemingszaak in eerste aanleg
Nadat de verdediging was gebleken dat mr. Verpalen de voorzitter zou zijn van de meervoudige kamer van de rechtbank die over de op 14 december 2009 door het Openbaar Ministerie gedane vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van
€ 17.957.932,47 moest oordelen, heeft zij op 12 april 2010 een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen onder andere mr. Verpalen vanwege zijn uitlatingen zoals weergegeven in bovengenoemd artikel van De Telegraaf. De verdediging heeft daarbij wederom verwezen naar eerdergenoemd arrest van het EHRM van 5 februari 2009 in de zaak Olujić tegen Kroatië en zich op het standpunt gesteld dat de bij de veroordeelde bestaande vrees voor onpartijdigheid van mr. Verpalen objectief gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de verdediging mede aangevoerd dat door haar verwijten aan het adres van mr. Verpalen in de procedure in hoger beroep in de strafzaak, de tegen hem ingediende klacht en het verzoek bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om rechtspositionele maatregelen tegen hem te treffen, in redelijkheid niet kan worden verwacht dat mr. Verpalen daaronder onbewogen is gebleven.
De beslissing van de wrakingskamer van 15 april 2010
Op 15 april 2010 heeft de wrakingskamer van de rechtbank Haarlem beslist op het verzoek tot wraking van twee rechters van de kamer die nog moest gaan oordelen over de ontnemingsvordering, onder wie mr. Verpalen, en daarbij, kort gezegd, overwogen dat bij partijen niet in geschil is dat in het gewraakte artikel in De Telegraaf de ontnemingsvordering en de veroordeelde in deze ontnemingszaak niet aan de orde zijn geweest, maar uitsluitend de strafzaak in eerste aanleg tegen de veroordeelde. Het argument van de verdediging dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat mr. Verpalen door de verwijten van de verdediging, de klachtzaak en voornoemd verzoek bij de procureur-generaal van de Hoge Raad onbewogen blijft, trof naar het oordeel van de wrakingskamer geen doel, omdat een rechter uit hoofde van zijn functie geacht wordt zich onder die omstandigheden professioneel op te stellen en vermoed wordt onpartijdig te zijn, behoudens zwaarwegende aanwijzingen die op het tegendeel wijzen. Van dat laatste is volgens de wrakingskamer niet gebleken en het wrakingsverzoek is daarom afgewezen.
De ontnemingsbeslissing in eerste aanleg
Op 13 juli 2012 heeft de rechtbank Haarlem onder voorzitterschap van mr. Verpalen uitspraak gedaan in de ontnemingszaak. Daarbij is het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde zou hebben genoten vastgesteld op een bedrag van € 17.957.932,47 en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Het oordeel van het hof
Bij de beoordeling van het beroep van de verdediging op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM moet het volgende worden vooropgesteld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verdachte/de veroordeelde een vooringenomenheid koestert (en daarmee subjectief partijdig is), althans dat de bij de verdachte/de veroordeelde dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. o.a. HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3785 en ECLI:NL:HR:2009:BH9920).
Voorts geldt dat rechters in hun contacten met de pers de navolgende overweging van het EHRM in de zaak Buscemi tegen Italië van 16 september 1999 in acht dienen te nemen: “The Court has held (..) that the judicial authorities are required tot exercise maximum discretion with regard to the cases with which they deal in order to preserve their image as impartial judges. That discretion should dissuade them from making use of the press, even when provoked. It is the higher demands of justice and the elevated nature of judicial office which impose that duty.”
Tot slot wijst het hof er ten overvloede op dat de omstandigheid dat de thans gedane klachten eerder (ten dele) in het kader van een wrakingsverzoek zijn gedaan en afgewezen, er niet aan in de weg staat dat de onpartijdigheid van de tevergeefs gewraakte rechter die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen, na aanwending van een rechtsmiddel tegen de einduitspraak, in de eerstvolgende instantie en derhalve thans in hoger beroep ten toets kan komen in het kader van een klacht over schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter, zoals onder meer neergelegd in artikel 6, eerste lid, EVRM (vgl. HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7956 en HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005: AU7352).
Ten aanzien van de klacht van subjectieve partijdigheid
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de uitlatingen van mr. Verpalen, zoals weergegeven in het artikel in De Telegraaf van 21 juni 2008, geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat sprake is van subjectieve partijdigheid ten aanzien van de veroordeelde en zijn ontnemingszaak. De situatie is naar het oordeel van het hof niet vergelijkbaar met die in de zaak Lavents, waarin een rechter in de media reeds een duidelijk standpunt had ingenomen over de schuld van de veroordeelde terwijl zij daarover nog moest oordelen. Voorts merkt het hof op dat het feit dat de verdediging na de behandeling van de strafzaak en na de publicatie van het artikel in De Telegraaf diverse verwijten heeft gemaakt aan het adres van mr. Verpalen, een klacht tegen hem heeft ingediend bij de president van de rechtbank Haarlem en tot slot de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft verzocht om rechtspositionele maatregelen tegen hem te laten treffen, niet zonder meer meebrengt dat mr. Verpalen daardoor een vooringenomenheid jegens de veroordeelde en zijn zaak koestert. Het verweer van de verdediging dat - onder door haar geschetste omstandigheden - geen sprake kan zijn van een onpartijdige rechter bij de behandeling van de ontnemingszaak in eerste aanleg, wordt, wegens onvoldoende onderbouwing daarvan, in zoverre verworpen.
Ten aanzien van de klacht van objectieve partijdigheid
Uit de jurisprudentie van het EHRM leidt het hof af dat de eis van objectieve onpartijdigheid een belangrijke aanvulling vormt op die van subjectieve onpartijdigheid, nu subjectieve partijdigheid doorgaans moeilijk te bewijzen is. Voor objectieve onpartijdigheid dient elke objectief gerechtvaardigde twijfel aan de partijdigheid van de rechter te zijn uitgesloten. Reeds de objectieve schijn van partijdigheid moet volgens het EHRM worden vermeden, hetgeen verband houdt met het adagium: “Justice must not only be done, but also seen to be done.”
Het hof stelt vast dat mr. Verpalen ná de gepubliceerde uitlatingen in De Telegraaf, die betrekking hadden op de eerder door hem behandelde strafzaak en de persoon van de toenmalige verdachte, zich vervolgens als voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem heeft gebogen over de ontnemingszaak die verband hield met eerdergenoemde strafzaak en was gericht tegen dezelfde persoon. De vervolging was in dat opzicht nog gaande. Het hof ziet, anders dan de wrakingskamer, maar net als de veroordeelde en zijn verdediging, in zoverre een gelijkenis met het arrest van het EHRM van 5 februari 2009 in de zaak Olujić tegen Kroatië, waarin rechters zich in de media hadden uitgelaten over een zaak, waarover zij zelf reeds hadden geoordeeld en waarover zij later (mogelijk) nogmaals moesten oordelen. De uitlatingen van mr. Verpalen kunnen de indruk wekken dat hij zich al voor de behandeling van de ontnemingsvordering een oordeel over de veroordeelde had gevormd, die van invloed kan zijn op een door hem in de ontnemingszaak te nemen beslissing. Welke indruk overigens ook zou kunnen ontstaan bij iedere andere rechterlijke (vervolgings-)beslissing jegens de veroordeelde. Naar het oordeel van het hof is de bestaande vrees van de veroordeelde dat mr. Verpalen jegens hem in de ontnemingszaak een vooringenomenheid koesterde dan ook objectief gerechtvaardigd.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient een zaak waarbij zich een zodanig gebrek heeft voorgedaan in de samenstelling van de rechtbank dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, te worden teruggewezen naar de rechtbank. Gezien het voorgaande zal het hof de zaak daarom terugwijzen. Aangezien de voormalige rechtbank Haarlem met ingang van 1 januari 2013 in het kader van de Herziening van de Gerechtelijke Kaart is opgegaan in de rechtbank Noord-Holland, zal het hof de zaak naar laatstgenoemde rechtbank terugwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2014.