De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.6.1:19.1.6.1 De bevoegdheidsajbakening
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/19.1.6.1
19.1.6.1 De bevoegdheidsajbakening
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374321:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
BenGH 12 februari 1996, NJ 1996, 344(Leslee Sports/Snauwaert).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit de jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof kan worden afgeleid dat de executierechter zich in beginsel niet mag begeven op het terrein van de 611d-rechter. In dit verband rijst de vraag of het als gevolg van extensieve interpretatie van het onmogelijkheidsbegrip steeds verder uitdijende terrein van de 611d-rechter van het terrein van de executierechter ten koste moet gaan. Voor een positieve beantwoording van deze vraag kan in het arrest Leslee/Snauwaert1 een aanknopingspunt worden gevonden, maar uit praktisch oogpunt moet dit uitgangspunt niet worden gehanteerd.
Ook meer in het algemeen keerde ik mij tegen de huidige geïsoleerde behandeling van de procedure voor de executierechter en die voor de 611d-rechter: deze is onpraktisch en roept onduidelijkheden op. Vaak komen aan de executierechter en de 611d-rechter voor te leggen vragen in de kern op hetzelfde neer en brengt alleen de redactie van de vordering de noodzaak tot het voeren van de ene of de andere procedure met zich. De criteria die door de executierechter en de dwangsomrechter worden aangelegd, blijken elkaar bovendien op verschillende manieren te overlappen. In de jurisprudentie blijkt de door de wetgever gewenste scheiding van bevoegdheden daarenboven niet onverkort gehandhaafd te worden, doordat de dwangsomdebiteur die een verkeerde weg volgt, meer dan eens met behulp van extensieve interpretatie van de eigen criteria tegemoet wordt gekomen. Aldus leidt de scheiding tussen de 611d-procedure en het executiegeschil tot begripsvervaging en rechtsonzekerheid.
Het heeft mijn voorkeur wanneer (i) de bevoegdheid om de op het onmogelijkheidscriterium gebaseerde wijzigingsvordering te beoordelen, (ii) de bevoegdheid om te oordelen dat de hoofdveroordeling zich voor gedwongen tenuitvoerlegging niet leent en (iii) de bevoegdheid om de hoofdveroordeling uit te leggen bij dezelfde rechter zouden berusten, bij voorkeur bij de executierechter. Met betrekking tot de dwangsom die in hoger beroep is uitgesproken, brengt de aanwijzing van de executierechter als bevoegde rechter het voordeel met zich, dat ten aanzien van de wijzigingsbeslissing ook een appelmogelijkheid bestaat in het geval de dwangsomveroordeling in hoger beroep is uitgesproken. Bovendien is de executierechter in staat om - waar nodig - met spoed zijn oordeel te geven, nu executiegeschillen op grond van art. 438 lid 2 Rv voor de kortgedingrechter kunnen worden gebracht.
Met de door mij voorgestelde wijziging wordt aan de door de Beneluxwetgever uitgesproken voorkeur voor de 611d-rechter voorbijgegaan, maar mijns inziens zijn de bezwaren daartegen overkomelijk. Weliswaar is de 611d-rechter naar het oordeel van de Beneluxwetgever het best in staat om over een wijziging van de veroordeling te beslissen, omdat deze de achtergrond daarvoor kent. Hetzelfde kan echter worden gesteld met betrekking tot de uitleg van de veroordeling, welke desalniettemin al sinds de invoering van de Beneluxregeling aan de executierechter is overgelaten, zonder dat dit tot noemenswaardige problemen heeft geleid.