Rb. Oost-Brabant, 10-05-2017, nr. C/01/294271 / HA ZA 15-398
ECLI:NL:RBOBR:2017:2609
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
10-05-2017
- Zaaknummer
C/01/294271 / HA ZA 15-398
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:2609, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 10‑05‑2017; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:3783
- Vindplaatsen
AR 2017/2512
NTHR 2017, afl. 4, p. 202
Uitspraak 10‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Contradictoir. Opzegging distributieovereenkomst met distributeur in Turkije. Vo. 1400/2002, vo. 1475/95. Motiveringsplicht voor de opzegging. Distributieovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd kan met termijn van 1 of 2 jaar worden opgezegd. Bij opzegging met verkorte termijn gelden materiële en formele eisen. Er is opgezegd met verkorte termijn met de bedoeling om zelfstandig de distributie in Turkije ter hand te nemen. Rechter in kort geding heeft geoordeeld dat opzegging met verkorte termijn niet rechtsgeldig is, omdat niet is voldaan aan de formele eisen (motivering) en opzegger verboden tot en met 16 januari 2016 zelfstandig activiteiten te ontplooien in Turkije. . Op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de zaken Vulcan/Siborg en City Motors Groep NV/Citroën Benelux komt de rechtbank tot het oordeel dat de opzegging met verkorte termijn wel rechtsgeldig is. Motivering van een opzegging onder vo. 1400/2002 moet zodanig zijn dat een nationale rechter effectief moet kunnen toetsen of wordt opgezegd wegens gedragingen die uit hoofdee van deze verordening niet mogen worden beperkt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
zaaknummer / rolnummer: C/01/294271 / HA ZA 15-398
Vonnis van 10 mei 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd te Einhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
TIRSAN TREYLER SANAYI VE TICARET ANONIM SIRKETI,
gevestigd te Adliye Köyü, Turkije,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C.H.J. Lokin te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als Daf en Tirsan.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het tussenvonnis van 1 juli 2015;
- de akte van Daf van 29 juli 2015;
- de akte van Daf van 9 september 2015;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 21 oktober 2015;
- de incidentele conclusie van eis ex art. 223 Rv van Daf;
- de incidentele conclusie van antwoord van Tirsan;
- de conclusie van antwoord in reconventie “tevens aanvulling gronden eis in conventie”
van Daf;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 maart 2016;
- de brief d.d. 5 april 2016 van mr. J.Fleming namens Tirsan aan de rechtbank, onder meer
inhoudend:
“Ten aanzien van het geschil in het incident wil Tirsan Uw rechtbank berichten dat partijen inmiddels een
minnelijke regeling hebben getroffen. In het kader van die regeling zal DAF haar incidentele vordering (…..)
intrekken, waartegen Tirsan geen bezwaar heeft. De inhoud van deze brief is reeds besproken en afgestemd
met (…..) advocaten van DAF. DAF is akkoord (…..).”
- de nadere conclusie in conventie en in reconventie van Tirsan;
- de nadere conclusie van Daf;
- het antwoord op de nadere conclusie in conventie en reconventie van Tirsan;
- de tweede nadere conclusie (dupliek) van Daf;
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het incident ex artikel 223 Rv.
2.1.
De raadslieden van partijen hebben ter comparitie van 25 maart 2016 meegedeeld dat zij binnen een week na de comparitie schriftelijk aan de rechtbank zullen laten weten of partijen in het incident een regeling hebben kunnen treffen. Bij de in 1.1. genoemde brief d.d. 5 april 2016 is namens Tirsan bericht dat partijen in het incident een minnelijke regeling hebben getroffen en dat Daf in het kader van die regeling haar vordering zal intrekken, alsmede dat Daf met de inhoud van de brief akkoord is.
2.2.
Daf heeft haar incidentele vordering niet ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat, nu partijen er in zijn geslaagd een minnelijke regeling te treffen, Daf geen belang meer heeft bij een beslissing op deze vordering en dat de incidentele vordering om die reden dient te worden afgewezen. De rechtbank gaat er daarbij van uit, nu namens partijen daarover geen andere mededelingen zijn gedaan, dat de minnelijke regeling ook betrekking heeft op de proceskosten van het incident en zal daarom die kosten compenseren op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
3. De hoofdzaak.
in conventie en in reconventie
3.1.
Vast staande feiten.
3.1.1.
Partijen hebben ter comparitie verklaard dat in deze procedure kan worden uitgegaan van de in het vonnis in kort geding van 22 december 2014 vastgestelde feiten. Daarmee kan in deze procedure uit worden gegaan van de feiten zoals die reeds in het tussenvonnis van 21 oktober 2015 zijn weergegeven. Ten behoeve van de motivering van het thans te wijzen vonnis worden deze feiten hierna herhaald.
3.1.2.
Tirsan is actief op het gebied van truck en trailer services, verkoop en overige dienstverlening binnen de transportsector. Daf houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie, marketing, verkoop en service van middelzware en zware bedrijfswagens.
3.1.3.
De samenwerking tussen partijen is aangevangen op 7 maart 1995, door ondertekening van de ‘Importers Agreement’ (hierna ook aan te duiden als de importeursovereenkomst) op grond waarvan Tirsan door Daf is aangewezen als de exclusief bevoegde importeur en distributeur van Daf producten in Turkije. De contractuele verhouding tussen partijen is nadien enkele malen gewijzigd en meest recentelijk vastgelegd in de importeursovereenkomst die op 31 augustus 2009 tussen partijen is gesloten. Op basis van deze overeenkomst heeft Tirsan het exclusieve recht en de taak om Daf producten op eigen naam en voor eigen rekening te importeren en vervolgens te distribueren middels een door Tirsan opgezet en gecontroleerd netwerk van Daf dealers binnen Turkije.
3.1.4.
De overeenkomst kent - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:
“19. TERM AND TERMINATION
19.1
Subject to signature of this Agreement by both parties this Agreement shall commence upon September 1st, 2009 and shall (subject to earlier termination pursuant to article 19.2 and article 20) continue for an indefinite period.
19.2
This Agreement can be terminated by either party by giving the other party a notice of termination by means of communication ensuring evidence and date of receipt (e.g. registered mail with return receipt, special courier) not less than two years in advance. This notice period is reduced to at least one year where:
(i) DAF is obliged by law or by special agreement to pay appropriate compensation on termination of the Agreement;
(ii) DAF terminates the Agreement where this is necessary to re-organise the whole or a substantial part of its truck sales and/or service network in the Territory.”
3.1.5.
Begin december 2012 heeft Daf aangekondigd te overwegen haar activiteiten in Turkije te reorganiseren en aldaar een dochtervennootschap op te richten van waaruit Daf rechtstreeks de Turkse markt zou bedienen. Bij emailbericht van 28 december 2012 aan Daf heeft Tirsan te kennen gegeven compleet verrast te zijn door de voorgenomen toekomstplannen van Daf. Op 26 september 2013 heeft de heer [directeur business development bij DAF] , directeur business development bij Daf, een bezoek gebracht aan Tirsan, teneinde te onderhandelen over een mogelijke beëindiging van de overeenkomst. Door Daf is in dat kader een schikkingsbedrag aan Tirsan aangeboden. Halverwege oktober 2013 heeft [directeur business development bij DAF] nogmaals een schikkingsbedrag aangeboden. Tirsan heeft de aangeboden bedragen niet aanvaard.
3.1.6.
Bij brief van 19 november 2013, gericht aan de heer [directeur marketing en sales van Tirsan] , directeur marketing en sales van Tirsan, heeft Daf de importeursovereenkomst opgezegd tegen 30 november 2014. In de brief is daartoe het volgende weergegeven:
“Dear Mr. [directeur marketing en sales van Tirsan] ,
This letter refers to the various discussions and meetings with you about DAF’s future plans
in Turkey. As explained to you, DAF wants to re-organize the current distribution structure in
Turkey by assuming the responsibilities for the importers activities in Turkey itself. DAF
wants to show a more committed position to its Turkish customers as a manufacturer,
expand the DAF dealer network and bring its market share in Turkey in line with the market
shares DAF has been able to achieve in its other markets.
The impact of DAF’s plans in Turkey will, as also explained to you, not significantly impact
the Tirsan group and may create a more favorable position for Tirsan as a DAF dealer. It is
DAF’s dear intention to continue to work with the current Tirsan DAF dealers, also in the new
distribution framework where DAF will be responsible for the work currently done by Tirsan in
its capacity as importer. DAF has already started to discuss this change with you. We trust
these talks will be concluded in a mutually satisfactory manner.
A necessary step in the implementation of the above change in the DAF distribution structure
is the termination of the importers agreement concluded between our companies on 31
August 2009. DAF herewith gives notice of termination of this importers agreement. DAF will,
with reference to article 19.2 of the importers agreement, observe the contractual notice
period of one year.
The importers agreement between our two companies will therefore stop to be
effective on 30 November 2014.
The one year notice period reflects both the need for DAF to assume the responsibilities as
importer as soon as possible in order to maintain and to increase its competitive position in
the Turkish market, as well as the relatively small impact of the termination for the Tirsan
organization. DAF in this context also takes account of e.g. the current and short term
(financial) economical (market) prospects for the Turkish truck market and the 2016
introduction of Euro 6 emission regulations in Turkey, which DAF expects to result in a boost
in demand for Euro 5 trucks in 2015. DAF will only be able to fully exploit the relevant
opportunities with a emphasised presence of DAF in the market and with an expanded
dealer network directly coordinated by DAF as manufacturing company. The need for DAF to
assume the importers activities is illustrated by the fact that in Turkey, as in all other DAF
markets, all bigger fleets nowadays simply expect nothing less than to be able to negotiate
their purchase transactions directly with the factory through a fully owned local DAF
subsidiary that is the importer and over-al co-ordinator of the local DAF dealer network.
In order to make sure that you receive this letter, we sent it by normal mail and also per registered letter, return receipt requested.
Under explicit reservation of all rights.
Daf Trucks N.V.”
3.1.7.
Bij brief van 12 december 2013 heeft Tirsan laten weten dat Daf naar haar mening ten onrechte aanspraak maakt op de verkorte opzegtermijn van één jaar ex artikel 19.2 (ii) van de overeenkomst.
3.1.8.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft Daf vervolgens laten weten het niet met die zienswijze van Tirsan eens te zijn. Daarbij is Daf nogmaals overgegaan tot opzegging van de importeursovereenkomst en heeft daartoe het volgende geschreven:
“.. However, if in case of a legal dispute about the termination of the importers agreement a court would rule that DAF’s interpretation on this point is incorrect and DAF’s earlier termination legally ineffective, DAF hereby - for this event - terminates the importers agreement a second time on the same grounds, but now with a contractual two year notice period pursuant to Article 19.2 (first section). This means that the importers agreement will terminate after this two year period if our earlier termination would appear not to have terminated this agreement after the one year period mentioned in our first termination.”
3.1.9.
Bij e-mailbericht van 11 maart 2014 heeft Daf aan Tirsan te kennen gegeven dat zij zich voorbereidt op de situatie waarin de overeenkomst per 1 december 2014 eindigt. Zij kondigt daarbij aan dat zij de bestaande dealers gaat benaderen. Bij brief van 18 augustus 2014 heeft Daf rechtstreeks dealers uit het bestaande dealernetwerk van Tirsan in Turkije aangeschreven en daarbij aangekondigd de importeursfunctie van Tirsan over te zullen nemen.
3.1.10.
Bij vonnis van 22 december 2014 heeft de voorzieningenrechter DAF, op straffe van verbeurte van dwangsommen, veroordeeld tot nakoming van de importeursovereenkomst met Tirsan tot en met 9 januari 2016 en DAF verboden tot en met 16 januari 2016 zelfstandige activiteiten te ontplooien in Turkije die dienen ter vervanging van de taken en bevoegdheden van Tirsan op grond van de overeenkomst en zich te onthouden van direct contact met de dealers.
4. De vorderingen in conventie en in reconventie
4.1.
Daf vordert in conventie, kort gezegd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
primair voor recht te verklaren dat Daf de Importers Agreement rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 30 november 2014, waardoor de Importers Agreement rechtsgeldig is geëindigd per 30 november 2014, subsidiair de niet rechtsgeldige opzegging van Daf van 19 november 2013 te converteren in een wél rechtsgeldige opzegging op een termijn van twee jaar, waardoor de Importers Agreement rechtsgeldig eindigt op 30 november 2015, meer subsidiair voor recht te verklaren dat Daf de Importers Agreement rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 9 januari 2016, waardoor de Importers Agreement rechtsgeldig eindigt per 9 januari 2016.
4.2.
Daarnaast vordert Daf zowel primair, subsidiair als meer subsidiair, na aanvulling van haar gronden en wijziging van haar eis (1) Tirsan te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, die Daf heeft geleden of zal lijden als gevolg van (a) het feit dat zij door Tirsan’s toedoen de voorgenomen activiteiten in Turkije niet op 1 december 2014, althans op 1 december 2015, althans op 10 januari 2016 heeft kunnen of kan aanvangen en/of (b) de onrechtmatige publicaties die Tirsan vanaf 9 januari 2016 heeft verspreid en 2) Tirsan te veroordelen in de proces- en nakosten met rente.
4.3.
Tirsan heeft in conventie verweer gevoerd en in reconventie, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat Daf toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Tirsan en dientengevolge volledig aansprakelijk is voor de door Tirsan als gevolg daarvan geleden schade, alsmede Daf te veroordelen tot vergoeding van de schade op te maken bij staat.
5. De beoordeling
in conventie en in reconventie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Daf heeft zich beroepen op de forumkeuze van partijen in artikel 23.2 van de importeursovereenkomst, waarbij deze rechtbank is aangewezen als de bevoegde rechter voor “any disputes between Daf and The Customer”. De rechtbank gaat er, gelet op de overige inhoud van dat artikel, vanuit dat daarbij sprake is van een kennelijke schrijffout en dat voor “The Customer” moet worden gelezen “The Importer” Gezien deze (onweersproken) forumkeuze is op grond van artikel 25 van de ten deze toepasselijke Herschikte EEX-Verordening (en de omstandigheid dat verweerster in reconventie in Nederland is gevestigd) de Nederlandse rechter in deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van het geschil in conventie en in reconventie.
5.2.
Partijen hebben in artikel 23.1 van de op 31 augustus 2009 gesloten importeursovereenkomst een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht. Daarmee is krachtens artikel 3 in samenhang met artikel 2 van het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980 (EVO) Nederlands recht van toepassing op dit geschil voor zover het betrekking heeft op de verbintenissen uit de overeenkomst van partijen. Voor zover het andere verbintenissen betreft zal op het toepasselijke recht, indien dat nodig is, hierna nader worden ingegaan.
in conventie
Artikel 130 Rv
De rechtbank zal hierna uitgaan van de hiervoor in 4.1. en 4.2. weergegeven, gewijzigde, eis van Daf. Zolang nog geen eindvonnis is gewezen, is Daf bevoegd haar eis schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, zoals hier is geschied, te wijzigen. Tirsan is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, maar heeft van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten.
Het geschil
5.3.
De importeursovereenkomst van partijen betreft een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarin partijen zelf de opzegging van de overeenkomst hebben geregeld. Deze regeling is opgenomen in artikel 19.2. van de overeenkomst (zie 3.1.4.) en voorziet in opzegging met een termijn van één jaar respectievelijk een termijn van twee jaar. Het standpunt van Tirsan komt er op neer dat Daf op geen van beide opzegmogelijkheden een rechtsgeldig beroep heeft gedaan, alsmede dat Daf geen beroep op conversie toekomt.
In deze procedure dient daarmee allereerst beoordeeld te worden of aan de door Daf bij brief d.d. 19 november 2013 op basis van voormeld artikel gedane opzegging met een termijn van één jaar (zie 3.1.6.), hierna aan te duiden als de eerste opzegging, het beoogde rechtsgevolg moet worden onthouden. Daarbij beroept Daf zich in deze procedure niet langer op het in artikel 19.2. onder (i) bepaalde, maar enkel op het onder (ii) bepaalde.
5.4.
Tirsan voert, voor wat betreft de rechtsgeldigheid van de eerste opzegging, het navolgende verweer.
5.4.1.
Aan het vereiste uit artikel 19.2 aanhef en onder (ii) met betrekking tot de noodzakelijkheid van de opzegging is niet voldaan. Op de onderbouwing van het verweer zal de rechtbank hierna bij de beoordeling ingaan.
5.4.2.
Gelet op de totstandkoming van artikel 19.2 aanhef en onder (ii), de bedoeling en de gerechtvaardigde verwachting die partijen daarbij hadden, dient deze bepaling terughoudend te worden toegepast. De eerste opzegging is bovendien in strijd met de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Is de eerste opzegging rechtsgeldig?
5.5.
Partijen zijn het er over eens dat:
- aan het vereiste uit artikel 19.2. aanhef dat de opzegging schriftelijk geschiedt met, kort
gezegd, bewijs van ontvangst is voldaan.
- artikel 19.2 aanhef en onder (ii) is gebaseerd op artikel 4 sub 2 onder (ii) van
Communiqué 2005/4, welke bepaling vrijwel letterlijk is overgenomen van artikel 3 lid 5
sub b onder (ii) van vo. 1400/2002;
- daarmee op de eerste opzegging Communiqué 2005/4 van toepassing is en de
jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie indirect van belang kan zijn voor de
beoordeling van de rechtsgeldigheid van de eerste opzegging;
- een beroep op de noodzakelijkheid van de opzegging aan de volgende eisen dient te
voldoen:
i). er dient –materieel- sprake te zijn van een situatie waarin Daf opzegt omdat er een
noodzaak bestaat tot reorganisatie van het gehele distributienetwerk dan wel een
substantieel deel daarvan;
ii) de opzegging dient voldoende gemotiveerd te zijn; en
de motivering van de opzegging dient tijdig aan de opgezegde partij kenbaar te
zijn gemaakt.
5.6.
Partijen verschillen van mening over de impact van het Communiqué 2005/4 en de Europese jurisprudentie op de invulling van de daaruit voortvloeiende eisen, zoals hiervoor opgenomen onder i tot en met iii. Het verschil van mening ziet op de indringendheid van de door de rechter aan te leggen toets, de vereiste mate van motiveren en het uiterlijke moment waarop motivering dient te geschieden. Tirsan stelt zich op het standpunt dat de materiële eis vol getoetst dient te worden en dat niet later dan bij de opzegging aan de vereiste mate van motivering dient te zijn voldaan. Daf betwist dit alles. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het aan te leggen toetsingskader en, bij de beoordeling of aan de vereisten is voldaan, de eerste eis aanduiden als de materiële eis en de eisen onder ii en iii als de formele eisen.
Het bij de beoordeling van de materiële eis aan te leggen toetsingskader.
5.7.
De materiële eis houdt in dit geval in dat sprake moet zijn van de noodzaak tot reorganisatie van het gehele Turkse Daf-distributienetwerk, of een wezenlijk deel ervan. Partijen zijn het erover eens dat voor het voor de beoordeling van de materiële eis aan te leggen toetsingskader kan worden aangesloten bij wat daarover is overwogen in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Vulcan/Silkeborg (zaak C-125/05, Jur. 2006, blz. I-7665-7690). Daarin heeft het Hof van Justitie geantwoord op het verzoek om een préjudiciële beslissing betreffende de uitleg van artikel 5, lid 3 van vo. 1475/95, waarin in de eerste alinea, eerste streepje, de mogelijkheid van een reorganisatieopzegging op een termijn van 12 maanden is ingevoerd. De tekst van die bepaling is gelijkluidend aan artikel 3 lid 5 sub b onder (ii) van vo. 1400/2002.
5.8.
In de nummers 23 tot en met 39 van voormeld arrest wordt ingegaan op de vraag aan welke grondvoorwaarden moet worden voldaan voor de toepassing van artikel 5, lid 3, eerste alinea, eerste streepje van vo. 1475/95. In nummer 27 stelt het Hof van Justitie dat in dit artikel een afwijkende regel wordt ingesteld die als zodanig strikt moet worden uitgelegd en in nummer 40 vat het Hof samen tot welke grondvoorwaarden deze uitleg leidt:
“(…..) artikel 5, lid 3, eerste alinea, eerste streepje, van verordening nr. 1475/95 aldus
dient te worden uitgelegd dat het bestaan van de ,,noodzaak van een reorganisatie van het
volledig distributienet of van een wezenlijk deel daarvan” een aanzienlijke wijziging
veronderstelt, zowel op materieel als op geografisch vlak, van de distributiestructuren van
de betrokken leverancier, die op een geloofwaardige manier moet worden gerechtvaardigd
door motieven inzake economische efficiëntie die zijn gebaseerd op objectieve
omstandigheden binnen of buiten de onderneming van de leverancier die, wanneer het
distributienet niet snel wordt gereorganiseerd, zouden kunnen afdoen aan de
doeltreffendheid van de bestaande structuren van dit net, rekening houdend met het door
de concurrentie gekenmerkt klimaat waarin deze leverancier actief is. De eventuele
nadelige economische gevolgen voor een leverancier indien hij de afzetovereenkomst met
een opzegtermijn van twee jaar zou ontbinden, zijn in dit opzicht relevant. Het staat aan de
nationale rechterlijke instanties en aan de scheidsrechterlijke instanties om aan de hand
van het geheel van concrete elementen van het hun voorgelegde geschil, te oordelen of
deze voorwaarden zijn vervuld.”
5.9.
Op grond van het voorgaande zal moeten worden getoetst of:
(i) sprake is van een reorganisatie van het gehele distributienet of een deel daarvan en of deze reorganisatie een aanzienlijke wijziging veronderstelt van de distributiestructuren in materieel en geografisch opzicht;
(ii) het op basis van motieven inzake economische efficiëntie, gerechtvaardigd is dat de reorganisatie plaatsvindt binnen een termijn van 12 maanden;
(iii) die motieven gebaseerd zijn op objectieve omstandigheden;
(iv) de omstandigheden dusdanig zijn dat, wanneer het net niet snel wordt gereorganiseerd, dit kan afdoen aan de doeltreffendheid van de bestaande structuren van dit net.
5.10.
Tirsan stelt dat, nu de formele toetsing in vo. 1400/2002 - en het daarmee samenhangende Communiqué 2005/4 – ten opzichte van haar voorgangster
vo. 1475/95 strenger is geworden, daaruit volgt dat er vol getoetst dient te worden. Zij verwijst daartoe naar de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak tussen City Motors Groep NV en Citroën Benelux (Case C-421/05, E.C.R. 2007 I-00653) waarin, aldus Tirsan, de eis is gesteld dat de mate van motivering van een opzegging onder vo. 1400/2002 zodanig moet zijn dat een nationale rechter effectief de gegrondheid daarvan moet kunnen toetsen. Een volle toets brengt volgens haar met zich mee dat de rechter dient te toetsen of de keuzes die ten grondslag zijn gelegd aan de opzegging de enig juiste keuzes zijn. Indien andere mogelijkheden bestaan die niet de voorgestane reorganisatie teweegbrengen maar die wel een oplossing bieden voor de bestaande problemen, is er de facto geen sprake van een noodzaak tot reorganisatie. Daf stelt zich op het standpunt dat er marginaal getoetst dient te worden. Voldoende is, aldus Daf, dat de door haar gemaakte keuzes navolgbaar zijn.
5.11.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit geschilpunt als volgt.
5.11.1.
Vast staat dat artikel 3 lid 4 van vo. 1400/2002 in tegenstelling tot haar voorgangster vo. 1475/95 een motiveringsplicht bevat voor de opzegging van een overeenkomst tussen een fabrikant en een distributeur welke inhoudelijk voor een belangrijk deel is overgenomen in Communiqué 2005/4.
5.11.2.
Tirsan heeft ter toelichting van haar hiervoor weergegeven standpunt volstaan met een verwijzing naar de rechtsoverwegingen in nr. 30 van de in 5.10. genoemde uitspraak van het Hof van Justitie. Daarin overweegt het Hof van Justitie:
“Hieruit volgt dat, (…..), wanneer een leverancier een overeenkomst krachtens een
uitdrukkelijk ontbindend beding opzegt, naleving van de voorwaarden voor toepassing van
de in verordening nr. 1400/2002 neergelegde groepsvrijstelling niet alleen vereist dat
deze leverancier schriftelijk opgave doet van de redenen van deze opzegging, maar ook dat
de onafhankelijke deskundige, scheidsrechter of nationale rechter op wie de distributeur
volgens artikel 3, lid 6 van deze verordening een beroep mag doen om de geldigheid van
deze opzegging te betwisten, de redenen van deze opzegging daadwerkelijk kan toetsen.”
5.11.3.
Deze rechtsoverwegingen kunnen echter niet, zoals Tirsan doet, op zichzelf worden beschouwd, maar dienen in verband te worden bezien met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen in nr. 29 van het arrest:
“Met betrekking tot de opzegging van een binnen de werkingssfeer van verordening nr.
1400/2002 vallende overeenkomst dient evenwel in aanmerking genomen te worden dat
ingevolge artikel 3, lid 4 van deze verordening de groepsvrijstelling slechts van toepassing
is op voorwaarde dat in de overeenkomst is bepaald dat een leverancier die deze
overeenkomst wenst op te zeggen, zulks schriftelijk moet doen en uitvoerig opgave moet
doen van de objectieve en doorzichtige redenen voor de beëindiging, zulks volgende de
bewoordingen van deze bepaling, teneinde te voorkomen dat een leverancier een
overeenkomst opzegt wegens gedragingen die uit hoofde van deze verordening niet mogen
worden beperkt. Dit is volgens de negende overweging van de considerans van de
verordening het geval wanneer een leverancier een overeenkomst opzegt op grond dat een
distributeur zich concurrentiebevorderend gedraagt, onder meer door actieve of passieve
verkoop aan buitenlandse gebruikers.”
5.11.4.
Uit de rechtsoverwegingen in de nrs. 29 en 30 in samenhang beschouwd, volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat volgens het Hof van Justitie de mate van een motivering van een opzegging onder vo. 1400/2002 zodanig moet zijn dat een nationale rechter effectief moet kunnen toetsen of wordt opgezegd wegens gedragingen die uit hoofde van deze verordening niet mogen worden beperkt. Daartoe is die toets beperkt. Noch uit de geciteerde rechtsoverwegingen noch uit de overige rechtsoverwegingen van het arrest leidt de rechtbank af dat het Hof van Justitie van oordeel is dat de nationale rechter daarbij vol dient te toetsen.
5.11.5.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat een volle toetsing op een wijze als door Tirsan bepleit ook om andere redenen niet aan de orde kan zijn. De door een onderneming te maken keuzes voeren immers terug op afwegingen van economische en/of commerciële aard. Daargelaten dat het een onderneming uiteraard vrij staat in economisch en commercieel opzicht haar eigen afwegingen te maken en daarop keuzes te baseren, valt ook niet goed in te zien dat een rechter zou kunnen beoordelen of die keuzes in economisch en/of commercieel opzicht de enig juiste keuzes zijn dan wel dat de in de procedure aangereikte alternatieve keuzes betere of gelijkwaardige keuzes zijn. De rechter zal enkel kunnen beoordelen of de motieven voor de keuzes geloofwaardig en navolgbaar zijn.
5.11.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of voldaan is aan de materiële eis zal worden beantwoord met in achtneming van de in 5.9. opgenomen criteria en dat daarbij bij de toetsing enkel ter beoordeling voor ligt of de motieven voor de keuzes geloofwaardig en navolgbaar zijn.
Is voldaan aan de materiële eis?
5.12.
De voorgenomen reorganisatie van het distributienetwerk bestaat, aldus Daf, uit de volgende elementen:
(i) het distributienetwerk bestaat niet langer uit twee lagen, maar nog slechts uit één laag;
(ii) alle bestaande en toekomstige dealers en servicedealers gaan een nieuwe overeenkomst aan met Daf en zijn niet langer sub-dealer onder Tirsan, maar dealer onder Daf;
(iii) het aantal dealers wordt uitgebreid van 5 naar 12 en het aantal servicedealers van 13 naar 28;
(iv) het Daf productenprogramma wordt uitgebreid, zodat alles in Turkije aanwezig zal zijn.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat de reorganisatie van het distributienetwerk naar één laag, waarbij sub-dealers niet langer onder Tirsan vallen maar dealers onder Daf worden en waarbij is voorzien in een flinke uitbreiding van het aantal (service-)dealers en is voorzien in uitbreiding van het productenprogramma, een aanzienlijke wijziging met zich meebrengt in de structuur van het distributienetwerk van Daf in Turkije. Daar kan, anders dan door Tirsan is betoogd, niet aan afdoen dat Daf wil doorgaan met bestaande Daf-dealers, nu de status van deze dealers een wezenlijke wijziging zal ondergaan. Zij contracteren immers niet langer met Tirsan, maar gaan rechtstreeks contracteren met Daf. Met haar stelling dat ook wijziging van de distributiestructuur in geografische zin zou dienen plaats te vinden, gaat Tirsan van een verkeerde lezing van het Vulcan-arrest uit. Vereist is dat de wijziging niet slechts een beperkt deel van Turkije betreft. Aan die eis is voldaan.
5.14.
Daf voert voor de noodzaak tot verkorting van de opzegtermijn, zakelijk weergegeven, de navolgende redenen aan.
5.14.1.
Voorop stond voor haar de noodzaak haar marktaandeel in Turkije te vergroten. Als dat niet op korte termijn zou gebeuren, zou dit marktaandeel, gegeven het distributiebeleid van Tirsan, eerder afnemen dan gelijk blijven, laat staan stijgen.
5.14.2.
Eind 2013 werd een grote toename verwacht van de verkoop van Euro 5-voertuigen in verband met de op handen zijnde invoering van de Euro 6 emissie-eisen in Turkije (voorzien werd een toename in de periode voorafgaand aan 1 januari 2016 en een afname daarop volgend). Het was voor Daf van groot belang de distributie voor de tijdelijke toename in eigen handen te krijgen om te verzekeren dat zij ten tijde van de toename aan vergroting van haar productengamma in Turkije kon werken en daarmee tevens het opbouwen van een dealernetwerk een impuls kon geven. Als dat moest gebeuren na de dip zou het, gegeven het smalle productengamma van Tirsan en het lage marktaandeel van Daf, in Turkije minder aantrekkelijk zijn voor garagebedrijven in Turkije om Daf-dealer te worden en daarmee voor Daf veel moeilijker zijn nieuwe dealers in Turkije aan te trekken. Gegeven het beperkte aantal Turkse garagebedrijven dat kwalificeerde als Daf dealer zou dat voor Daf een enorme achterstand op de concurrentie opleveren.
5.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat het marktaandeel van Daf in Turkije veel lager is dan elders in de wereld, dat haar aandeel in vergelijking met de concurrenten op de Turkse markt eveneens laag is en dat Daf haar marktaandeel in Turkije wilde vergroten. Evenmin is in geschil dat partijen het vanaf 2012 niet eens konden worden over de te behalen verkoopresultaten, Tirsan een beperkt productengamma voerde, Daf het aantal dealers wilde uitbreiden en dat eind 2014 in het jaar daarna een tijdelijke toename van de verkoop van trucks werd verwacht. Mede in aanmerking genomen deze vaststaande feiten is de rechtbank van oordeel dat uit de door Daf genoemde motieven om de opzegtermijn te verkorten op geloofwaardige en navolgbare wijze blijkt dat deze motieven zijn ingegeven door economische efficiëntie: met het in eigen handen krijgen van de distributie zou Daf tijdig kunnen werken aan het vergroten van het productengamma in Turkije, waardoor zij tevens tijdig aan het opbouwen van een dealernetwerk kon beginnen en daarmee aan vergroting van haar marktaandeel in Turkije. De motieven zijn bovendien gebaseerd op objectieve omstandigheden, te weten het in vergelijking met de concurrenten beperkt marktaandeel van Daf in Turkije en de verwachte tijdelijke toename van verkopen. Daf heeft zich verder eind 2013 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de eerder genoemde omstandigheden van dien aard waren dat wanneer het net niet snel werd gereorganiseerd, dit kon afdoen aan de doeltreffendheid van de bestaande structuren van dit net. Wanneer het net niet snel werd gereorganiseerd, dreigde volgens Daf immers het gevaar dat het opbouwen van het dealernetwerk vertraging opliep, waardoor er minder doeltreffend aan vergroting van het marktaandeel in Turkije kon worden gewerkt.
5.16.
Tirsan voert, zakelijk weergegeven, het navolgende verweer.
5.16.1.
Daf had al in december 2012 met een termijn van twee jaar kunnen opzeggen en had dan hetzelfde bereikt.
5.16.2.
Het tegenvallende marktaandeel van Daf in Turkije kan aan allerlei niet beïnvloedbare omstandigheden liggen en ligt bovendien eerder aan Daf dan aan haar.
5.16.3.
Daf had haar doel ook met Tirsan als importeur kunnen bereiken, indien zij Tirsan had verplicht het assortiment te verbreden en meer dealers aan te stellen.
5.16.4.
Daf had in werkelijkheid andere motieven voor de opzegging met verkorte termijn.
5.17.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer als volgt.
5.17.1.
De rechtbank is met Daf van oordeel dat het feit dat zij vanaf december 2012 primair heeft getracht tot een minnelijke regeling met Tirsan te komen geen afbreuk kan doen aan de noodzaak om in november 2013 een beroep te doen op verkorting van de opzegtermijn.
5.17.2.
Daargelaten dat de juistheid van het in 5.16.2 en 5.16.3. weergegeven verweer in deze procedure niet kan worden beoordeeld (zie 5.11.5.) is dit verweer in ieder geval onvoldoende om afbreuk te kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de door Daf genoemde motieven om de termijn te verkorten.
5.17.3.
Tirsan heeft, gelet op het gemotiveerde verweer van Daf op dit punt, niet aannemelijk gemaakt dat Daf in werkelijkheid andere motieven heeft gehad om de termijn te verkorten dan hiervoor (zie 5.14) weergegeven.
5.18.
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat aan de materiële eis is voldaan.
Is voldaan aan de formele eisen?
5.19.
In Communiqué 2005/4 is in artikel 4, derde alinea bepaald:
“b) that the agreement concluded between the provider and distributor or the authorized
service obliges that, in order to prevent the provider from terminating the agreement via a
notification for annulment because the other party commits behavior which may not be
limited under this Communiqué, the provider must give such notification in writing and
include detailed and objective reasons fort he annulment.”
5.20.
Deze bepaling is niet overgenomen in de importeursovereenkomst. Tussen partijen is in geschil of op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid deze bepaling in de overeenkomst moet worden ingelezen. De rechtbank is met Daf van oordeel dat deze discussie tussen partijen geen praktische betekenis heeft, aangezien in het geval dat deze bepaling zoals hiervoor weergegeven was opgenomen in de importeursovereenkomst, Tirsan niet aannemelijk heeft gemaakt dat daaraan door Daf niet is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.21.
In de opzeggingsbrief (zie 3.1.6.) is ten aanzien van de noodzaak tot reorganisatie gesteld:
- Daf gaat zelf de verantwoordelijkheid voor de importfunctie overnemen;
- zij gaat vervolgens het dealernetwerk uitbreiden;
- zij doet dit alles teneinde haar marktaandeel in Turkije in overeenstemming te brengen
met het door haar bereikte marktaandeel elders.
5.22.
Ten aanzien van de noodzaak om dit op verkorte termijn te doen is gesteld:
- -
teneinde de concurrentiepositie van Daf in de Turkse markt gelijk te houden en te verbeteren is opzegging met de termijn van één jaar noodzakelijk;
- -
Daf acht daarbij van belang de huidige en op korte termijn te verwachten (financieel) economische vooruitzichten voor de Turkse truck markt, alsmede de op handen zijnde invoering van de Euro 6 emissie-eisen in Turkije, die zal leiden tot een toename van de vraag naar Euro-5 trucks in 2015;
- -
Daf zal alleen dan daarvan volledig gebruik kunnen maken indien zij zelf aanwezig is in de markt met een dealernetwerk dat is uitgebreid en door haar direct wordt gecoördineerd.
5.23.
Uit artikel 4 derde alinea van Communiqué 2005/4 (zie 5.19) blijkt dat deze nagenoeg gelijkluidend is aan artikel 3, lid 4 van vo. 1400/2002. Ook hier gaat het er om te voorkomen dat de leverancier de overeenkomst beëindigt, omdat de distributeur gedrag vertoont dat uit hoofde van Communiqué 2005/4 niet mag worden beperkt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de overwegingen in 5.11.4. over wat dit betekent voor de aan te leggen toets. Hiervan uitgaande heeft Tirsan niet aannemelijk gemaakt dat in de eerste opzegging niet is voldaan aan de in Communiqué 2005/4 gestelde motiveringseisen.
De daarin gegeven redenen (zie 5.21 en 5.22) zijn objectief. Er blijkt bovendien voldoende gedetailleerd uit dat niet is opgezegd vanwege gedrag als hiervoor aangeduid. Er is opgezegd wegens, kort samengevat, de noodzaak tot reorganisatie op korte termijn van het Turkse Daf-distributienetwerk ten einde het marktaandeel van Daf te vergroten. Tirsan heeft evenmin aannemelijk gemaakt, gelet op het gemotiveerde verweer van Daf, dat er in werkelijkheid is opgezegd om een andere reden (zie ook 5.17.3.). De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat Daf al in december 2012 heeft aangegeven dat zij het distributienetwerk wilde reorganiseren en zelf de functie van distributeur wilde gaan vervullen. De rechtbank wijst er tenslotte op dat de vereiste motivering niet later is gegeven dan bij de eerste opzegging en daarmee, aldus Tirsan, tijdig.
5.24.
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat eveneens aan de formele eisen is voldaan.
Is de eerste opzegging in strijd met daarbij in acht te nemen terughoudendheid en/of redelijkheid en billijkheid?
5.25.
Tirsan heeft ter onderbouwing van haar stellingen dat terughoudende toepassing geboden is bij de (eerste) opzegging en/of de (eerste) opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid volstaan met verwijzing naar haar dagvaarding in kort geding.
Zij heeft daarmee niet voldaan aan de in artikel 128 Rv neergelegde eis dat zij (de gronden voor haar) verweer in de conclusie van antwoord vermeldt. De rechtbank zal het verweer dan ook reeds hierom passeren (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3593 FAR Trading/Edco, r.o. 4.6.1). De rechtbank wijst er ten overvloede op dat al uit de aan de eerste opzegging te stellen grondvoorwaarden (zie 5.8. en 5.9.) blijkt dat deze door Daf feitelijk slechts terughoudend kan worden toegepast. Daar komt bij dat niet in geschil is dat Daf vanaf eind december 2012 heeft getracht met Tirsan een minnelijke regeling te treffen en daarbij ook een vergoeding van € 4.250.000,00 heeft aangeboden aan Tirsan. Daaruit blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat Daf niet “over één nacht ijs is gegaan” alvorens op te zeggen en heeft getracht met de belangen van Tirsan rekening te houden. Daaraan kan niet af doen dat Tirsan het geboden bedrag te laag vond. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat deze onderhandelingen geen afbreuk kunnen doen aan de noodzaak om met een verkorte termijn op te zeggen.
Conclusie met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de eerste opzegging.
5.26.
Nu aan de materiële eis en de formele eisen voor de eerste opzegging is voldaan, luidt de conclusie dat de primair gevorderde verklaring voor recht dat Daf de importeursovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 30 november 2014 toewijsbaar is. Aan beoordeling van de geschilpunten met betrekking tot de subsidiaire en meer subsidiaire vordering wordt daarom niet toegekomen.
De vordering van Daf tot schadevergoeding
5.27.
Daf heeft zowel in primair, subsidiair als meer subsidiair verband verzocht om Tirsan te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, die Daf heeft geleden of zal lijden als gevolg van het feit dat zij door Tirsan’s toedoen de voorgenomen activiteiten in Turkije niet op 1 december 2014, althans op 1 december 2015, althans op 10 januari 2016 heeft kunnen aanvangen. De rechtbank begrijpt dat Daf met “Tirsan’s toedoen” doelt op de executie door Tirsan van het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding (zie 3.1.10). De rechtbank overweegt over deze vordering als volgt.
5.27.1.
De hiervoor in 5.26 weergegeven conclusie brengt met zich mee dat het in kort geding gegeven verbod, naar het oordeel van de rechtbank, ten onrechte is gegeven. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 16 november 1984 in de zaak
Ciba Geigy/Voorbraak (NJ 1985, 547) dient daarmee in beginsel te worden aangenomen dat Tirsan met de executie van het vonnis in kort geding onrechtmatig heeft gehandeld jegens Daf en daarom schadeplichtig kan zijn jegens Daf. Dat kan echter pas worden aangenomen als het thans (in conventie) te wijzen bodemvonnis kracht van gewijsde heeft gekregen. Een kortgedingvonnis wordt immers pas terzijde gesteld door een andersluidend bodemvonnis op het moment dat dit bodemvonnis wordt gewezen, maar de onrechtmatigheid van de executie van het kortgedingvonnis kan pas blijken als de andersluidende bodemuitspraak onaantastbaar is.
5.27.2.
Uit het voorgaande volgt dat de executie door Tirsan van het in kort geding gegeven verbod (nog) niet ten grondslag kan worden gelegd aan een vordering tot schadevergoeding. Nu voor het overige geen gronden voor de vordering tot schadevergoeding zijn aangevoerd, dient deze vordering te worden afgewezen.
5.28.
Daf heeft daarnaast schadevergoeding gevorderd in verband met de uitingen van Tirsan in:
- haar brief van 13 januari 2016 aan haar Turkse Daf-dealers en Daf-(bus)servicedealers
(productie 31 van Daf);
- een op 14 januari 2016 op de website van Tirsan geplaatst bericht (productie 32 van Daf);
- een door Tirsan verspreid persbericht (productie 33 van Daf).
Daf stelt dat deze uitingen feitelijke onjuistheden bevatten en daarom jegens haar onrechtmatig zijn.
5.29.
Tirsan heeft ter comparitie aangevoerd dat de opzegging door Daf van de importeursovereenkomst in Turkije grote commotie heeft veroorzaakt en dat Tirsan met name door de tweede opzegging in haar hemd werd gezet. Er mag volgens haar in die situatie ruimte voor haar zijn om de Turkse markt haar standpunt kenbaar te maken. Dat past in het culturele kader.
5.30.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.30.1.
Tirsan is gevestigd in Turkije en de beweerdelijk onrechtmatige uitingen zijn in Turkije gedaan. Daarmee is allereerst aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding in verband met die uitingen.
De rechtsmacht kan niet worden ontleend aan de artikelen 2 tot en met 8 Rv, wel aan artikel 9 Rv. Tirsan is immers in het geding verschenen zonder de exceptie van onbevoegdheid op te werpen. Daaruit leidt de rechtbank de stilzwijgende instemming van Tirsan met de rechtsmacht van de Nederlandse rechter als bedoeld in artikel 9 Rv af.
5.30.2.
Vervolgens is aan de orde het toepasselijke recht. Uit de stellingen van Daf leidt de rechtbank af dat mogelijke schade zich in Turkije heeft voorgedaan. Op grond van artikel 4 van vo. nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’) is daarmee het Turks recht van toepassing.
5.30.3.
De rechtbank heeft partijen ter comparitie uitdrukkelijk verzocht zich in het verdere debat nog uit te laten over rechtsmacht en toepasselijk recht. Daf is in het verdere verloop van de procedure niet ingegaan op het toepasselijke recht in verband met de beweerdelijk onrechtmatige uitingen. Zij is daarbij zonder nadere toelichting uitgegaan van Nederlands recht. Indien en voor zover er, voor wat betreft het toepasselijke recht, voor Daf sprake is van een verrassingsbeslissing dient dat dan ook voor haar rekening te blijven. Zij zal daarom niet in de gelegenheid worden gesteld haar stellingen aan te passen aan het Turks recht. Nu er geen gronden zijn aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat er naar Turks recht sprake is van onrechtmatige uitingen, dient de daarmee verband houdende schadevordering als ongegrond te worden afgewezen.
5.31.
Uit het voorgaande volgt dat de gehele vordering van Daf tot schadevergoeding moet worden afgewezen.
Proceskosten.
5.32.
De rechtbank zal, nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, de kosten van deze procedure in conventie compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Het geschil.
5.33.
Tirsan stelt dat zij schade heeft geleden, omdat Daf bij de opzegging onvoldoende
rekening heeft gehouden met de gerechtvaardigde (financiële) belangen van Tirsan, te weten de mogelijkheid om gedane investeringen te kunnen terugverdienen. Zij stelt bovendien schade te hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatige en onregelmatige opzegging door Daf. Daarnaast is Daf, aldus Tirsan, uit hoofde van de budgetletters nog bedragen aan haar verschuldigd en is Daf contractuele boetes aan haar verschuldigd wegens schending van de geheimhoudingsclausules in de importeursovereenkomst. Op grond van deze stellingen heeft Tirsan de verklaring voor recht en schadevergoeding gevorderd als hiervoor in 4.2. weergegeven.
5.34.
Daf heeft deze stellingen van Tirsan betwist. Op haar verweer wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna ingegaan.
5.35.
Volgens Tirsan bestaat de schade uit de navolgende elementen:
i). zij heeft aanzienlijke investeringen gedaan ten behoeve van de verkoop van Daf- producten, welke zij door toedoen van Daf niet zal kunnen terugverdienen;
ii). Daf heeft door de opzeggingen en de door Daf gegenereerde publiciteit daaromtrent onrust veroorzaakt in de Turkse markt, als gevolg waarvan Tirsan klanten heeft verloren, omzet is misgelopen en reputatieverlies heeft geleden;
iii). Daf heeft ten onrechte Tirsan afgesloten van de Daf IT systemen, als gevolg waarvan Tirsan niet de service aan haar klanten heeft kunnen bieden waartoe zij gehouden was, waardoor Tirsan geconfronteerd is met schadeclaims van die klanten en reputatieverlies;
iv). Daf heeft ten onrechte gedurende een aantal weken geen bestellingen van Tirsan in behandeling genomen als gevolg waarvan Tirsan omzet is misgelopen en reputatieverlies heeft geleden;
v). Tirsan heeft openstaande vorderingen op Daf uit hoofde van de budgetletters van ruim € 2.200.000,00;
vi). Daf is contractuele boetes verschuldigd ten bedrage van ten minste € 400.000,00 wegens schending van de geheimhoudingsclausules in de importeursovereenkomst. Naast de contractueel verbeurde boetes komt tevens de werkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking.
5.36.
De rechtbank overweegt over de reconventionele vordering van Tirsan als volgt.
Is Daf in verband met door Tirsan gedane investeringen een vergoeding aan Tirsan verschuldigd?
5.37.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van redelijkheid en billijkheid ook bij een regelmatige opzegging er ruimte kan zijn voor schadeplichtigheid van de opzeggende partij. Stelplicht en bewijslast ter zake rusten op Tirsan.
5.38.
Tirsan heeft daartoe gesteld dat zij de met het oog op de relatie met Daf gedane investeringen niet terug kan verdienen. Het gaat daarbij om de volgende investeringen:
a. bieden van aanvullende financiering en het hanteren van negatieve marges om door Daf toegepaste prijsstijgingen voor klanten te neutraliseren;
b. oprichting van een zelfstandige financieringsinstelling genaamd Tirsan Finance om klanten financieringshulp te bieden bij de aanschaf van Daf producten;
c. oprichting van FiloTIR, een vennootschap die activiteiten ontplooit op het gebied van operational leasing en reselling;
d. de implementatie van een nieuw dealermanagementsysteem (BEST) op 18 december 2012 ter waarde van € 127.500,00;
e. lancering van SAP CRM-software met een database van 10.000 potentiële klanten ter waarde van € 150.000,00;
f. oprichting van de Tirsan Academy, die op 1 juli 2012 is gelanceerd om uitvoering te geven aan gespecialiseerde DAF- trainingsmodules op het gebied van sales, service en Ecodrive;
g. vernieuwing van het bestaande dealernetwerk en investering in bestaande Dafdealers en diensten ter waarde van € 350.000,00.
5.39.
De rechtbank is met Daf van oordeel dat in dit geval redelijkheid en billijkheid niet met zich meebrengen dat Daf schade zou dienen te vergoeden aan Tirsan in verband met de opzegging en overweegt daartoe als volgt.
5.40.
Ter comparitie is door Tirsan gesteld dat zij ten tijde van het distributeurschap voor Daf 2/3e deel van haar omzet haalde uit haar traileractiviteiten en dat zij uit haar activiteiten voor Daf 1/3 deel van haar omzet haalde. De rechtbank kan Tirsan dan ook niet volgen in haar stelling dat zij afhankelijk was van Daf. Daf heeft onbetwist gesteld dat de hiervoor in 5.38 onder b, c, d en e) genoemde investeringen ook ten behoeve van de traileractiviteiten (kunnen) worden ingezet. Zij kunnen dus ook, indien en voor zover ze niet uit de activiteiten voor Daf reeds zijn terugverdiend, uit de traileractiviteiten worden terugverdiend. Tirsan heeft daarnaast, gelet op het gemotiveerde verweer van Daf, onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om de merkspecifieke investeringen als genoemd in a, f en g terug te verdienen.
Heeft Daf door de door haar gegenereerde publiciteit bij de eerste opzegging schade berokkend aan Tirsan?
5.41.
In deze procedure in conventie is komen vast te staan dat de eerste opzegging rechtsgeldig is geschied. Tirsan stelt zich dan ook ten onrechte op het standpunt dat Daf zich in 2014 onterecht heeft gedragen alsof zij de importeursovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd. In aanmerking genomen dat Daf het distributeurschap per 1 december 2014 zou overnemen, lag het voor de hand dat zij voorbereidingshandelingen zou treffen. Het gaat daarbij om een brief aan de dealers in augustus 2014, een bericht op de website van Daf en een verzoek aan het Turkse ministerie inzake homologatie. Tirsan heeft niet aannemelijk gemaakt, gelet ook op het gemotiveerde verweer van Daf, dat deze voorbereidingshandelingen voor onnodige onrust in de Turkse markt dan wel voor aantasting van de reputatie van Tirsan hebben gezorgd. De brief en het bericht op de website zijn neutraal van toon. Dat kan niet worden gezegd van de reacties van Tirsan hierop. De rechtbank is dan ook met Daf van oordeel dat mogelijke onrust in de markt eerder toe te schrijven is aan Tirsan dan aan Daf. Niet valt in te zien waarom het verzoek aan het Turkse ministerie voor onrust in de markt zou hebben gezorgd dan wel voor reputatieschade voor Tirsan. De conclusie is dat er niet vanuit kan worden gegaan dat Daf in verband met de getroffen voorbereidingshandelingen schadeplichtig is jegens Tirsan.
Is Daf schadeplichtig wegens het afsluiten van de Daf IT systemen?.
5.42.
Daf heeft Tirsan per 1 december 2014 geen toegang meer gegeven tot haar IT-
systemen. Daar was Daf toe gerechtigd. Daf heeft onbetwist gesteld dat zij kort na de
behandeling van het kort geding op 9 december 2014 Tirsan weer toegang heeft verschaft.
Uit het voorgaande vloeit voort dat, zonder nadere toelichting, niet valt in te zien waarom Daf schadeplichtig zou zijn voor de door Tirsan van haar klanten ontvangen verzoeken om compensatie in verband met de afsluiting op 1 december 2014 van de Daf IT-systemen.
Indien en voor zover Tirsan reputatieverlies heeft geleden ten gevolge van de afsluiting dan komt dat, nu de eerste opzegging en daarmee de afsluiting rechtsgeldig was en Tirsan zich daar tegen dus ten onrechte heeft verzet, voor haar risico.
Is Daf schadeplichtig geworden omdat zij heeft geweigerd bestellingen van Tirsan in behandeling te nemen?
5.43.
Tirsan stelt dat Daf van week 44 tot en met week 51 van 2014 heeft geweigerd orders in bestelling te nemen en dat zij daardoor schade heeft geleden. Daf betwist dat en stelt onder verwijzing naar een overzicht van de door Tirsan eind 2014 geplaatste bestellingen dat zij alle orders, ook de eerder geweigerde, in behandeling heeft genomen.
Dat Tirsan orders heeft misgelopen, laat staan de verkoop van 400 trucks heeft misgelopen, is door haar op geen enkele wijze onderbouwd. Van haar had mogen worden verwacht dat zij tenminste had gespecificeerd welke orders niet in behandeling zijn genomen. In aanmerking genomen het gemotiveerde verweer van Daf als hiervoor weergegeven kan er dan ook niet van uit worden gegaan dat Daf schadeplichtig is geworden wegens het niet in behandeling nemen van bestellingen van Tirsan.
Is Daf nog bedragen verschuldigd aan Tirsan uit hoofde van de budgetletters?
5.44.
Tirsan stelt zich op het standpunt dat zij nog uitstaande vorderingen heeft op Daf uit hoofde van de budgetletters van 2009 tot en met 2013. Daf heeft betwist dat er nog uitstaande vorderingen zijn en stelt zich daartoe op het standpunt dat het gevorderde over de periode 2009 tot en met 2011 feitelijke grondslag mist en dat Tirsan uit hoofde van de budgetletters over 2012 en 2013 geen vordering toekomt, omdat Tirsan die budgetletters niet heeft getekend.
5.45.
Tirsan stelt zich op het standpunt dat, hoewel zij de budgetletters over 2012 en 2013 niet heeft ondertekend, er sprake is van stilzwijgende aanvaarding door haar van het door Daf in de budgetletters gedane aanbod. De rechtbank is van oordeel dat Tirsan, in aanmerking genomen dat zij de budgetletters tot en met 2011 wel heeft ondertekend, feiten en/of omstandigheden had dienen te stellen waaruit kan worden afgeleid dat, hoewel zij de budgetletters over 2012 en 2013 niet heeft ondertekend zij deze toch (stilzwijgend) heeft aanvaard. Nu die feiten en/of omstandigheden niet zijn gesteld, kan er van wilsovereenstemming tussen partijen over de budgetletters vanaf 2012 niet worden uitgegaan en wordt er bij gebreke aan het voldoen aan de stelplicht door Tirsan ook niet aan bewijs toegekomen. Dat betekent dat de budgetletters over 2012 en 2013 geen grond kunnen opleveren voor het gestelde vorderingsrecht van Tirsan. Daarnaast heeft Daf de door Tirsan gevorderde bedragen over 2012 en 2013 gemotiveerd en met producties onderbouwd weersproken. Tirsan heeft daarop niet meer gereageerd en in zoverre op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Uit het voorgaande volgt dat de door Tirsan over 2012 en 2013 gevorderde bedragen niet toewijsbaar zijn.
5.46.
Over de budgetletters over 2009 tot en met 2011 stelt Daf dat, voor wat betreft de in punt 185 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie houdende producties genoemde vier onderwerpen, Tirsan afstand heeft gedaan van haar vorderingen. Tirsan betwist dit en stelt dat zij voorwaardelijk afstand heeft gedaan, te weten onder voorwaarde dat Daf twee kwesties zou oplossen. Daf betwist dat die voorwaarde door Tirsan is gesteld.
Nu Tirsan niet heeft aangegeven over welke kwesties dit gaat, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan en zal haar ook geen bewijsopdracht worden gegeven. De vordering op dit punt is dan ook niet toewijsbaar.
5.47.
Voor wat betreft de “Remaining volume bonus from 2010 and 2011” stelt Tirsan dat Daf de bedragen waarop Tirsan recht heeft nog niet heeft betaald. Daf heeft in reactie hierop onder verwijzing naar producties gesteld dat zij over 2010 en 2011 creditfacturen heeft gestuurd naar Tirsan en dat daarmee alles is voldaan. Deze stellingen van Daf zijn door Tirsan niet betwist, zodat haar vordering met betrekking tot de “Remaining volume bonus from 2010 and 2011” niet toewijsbaar is.
5.48.
Tirsan stelt dat zij met Daf heeft afgesproken dat Daf haar de kosten vergoedt die zij heeft moeten maken als gevolg van schade door trucks die eigendom zijn van Demtrans. Die schade is het gevolg van de verandering van de voertuigkenmerken in het Dafsysteem.
Daf betwist dit en stelt dat de schade het gevolg is van het feit dat Tirsan een type truck aan Demtrans heeft verkocht dat ongeschikt is voor het gebruik van Demtrans. De rechtbank is van oordeel dat, nu Tirsan haar stelling op dit punt niet heeft onderbouwd, in aanmerking genomen de gemotiveerde betwisting door Daf daarvan, de vordering van Tirsan op dit punt niet toewijsbaar is
Is Daf boetes verschuldigd in verband met schending van de geheimhoudingsclausules.?
5.49.
Tirsan stelt dat Daf de in artikel 26 van de importeursovereenkomst opgenomen geheimhoudingsclausule heeft geschonden doordat zij, zonder daartoe gemachtigd te zijn, in 2014 publiekelijk naar buiten is getreden met de mededeling dat de overeenkomst door haar is opgezegd. Daf is daarom, aldus Tirsan, minstens € 400.000,00 boete verschuldigd en gehouden Tirsan de door haar daadwerkelijk geleden schade te vergoeden.
5.50
Daf betwist dat zij boetes is verbeurd en voert daartoe aan dat het naar buiten treden met de mededeling dat de importeursovereenkomst is opgezegd niet onder de reikwijdte van de in artikel 26 opgenomen geheimhoudingsclausule valt en dat een andersluidend oordeel tot absurde consequenties zou leiden..
5.51.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.51.1.
In artikel 26 van de importeursovereenkomst is bepaald:
“26.1 Parties shall undertake and shall ensure, both fort he term of the present Agreement and thereafter, confidentiality, in respect of details of each party, their suppliers and their customers concerning machinery, inventions, patents, copyrights, drawings, contracts and organisation, alongside all other businesss matters of wich both parties and/or their employees become aware or should have known to be of a confidential nature
(…..)
26.4
Said obligation to maintain confidentiality shall continue for a period of five years following termination of present Agreement, in whatever manner.
(…..)”
5.51.2.
Het is vaste jurisprudentie dat het voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aan komt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in het contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval.
5.51.3.
De geheimhoudingsclausule heeft betrekking op: i) gegevens van iedere partij, hun leveranciers en klanten betreffende machines, uitvindingen, patenten, auteursrechten, tekeningen contracten en organisatie en op: ii) alle zakelijke aangelegenheden waarvan het vertrouwelijke karakter beide partijen en/of hun werknemers duidelijk is geworden of waarvan zij het vertrouwelijke karakter zouden hebben moeten weten.
5.51.4.
De bekendmaking van de opzegging van de importeursovereenkomst is niet aan te merken als een gegeven als hiervoor onder i) genoemd.
5.51.5.
Door Tirsan is niet nader toegelicht op basis waarvan Daf had moeten weten of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het bekend maken van de opzegging onder de reikwijdte valt van de hiervoor in ii) in algemene zin geformuleerde geheimhoudingsclausule.
5.51.6.
Daarbij komt dat, indien het bekend maken van de opzegging onder de geheimhoudingsclausule zou vallen, dit, gelet op het bepaalde in artikel 26.4 van de overeenkomst, tot gevolg zou hebben dat er gedurende vijf jaar na beëindiging van de overeenkomst geen mededelingen over het einde van die overeenkomst gedaan zouden mogen worden. Er zijn door Tirsan geen feiten en/of omstandigheden genoemd op grond waarvan kan worden aangenomen dat partijen een dergelijk (verstrekkend) gevolg aan de geheimhoudingsclausule hebben willen verbinden.
5.51.7.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank met Daf van oordeel dat haar mededelingen over het opzeggen van de importeursovereenkomst niet onder de reikwijdte van de geheimhoudingsclausule vallen. De vordering met betrekking de verbeurde boetes is dan ook niet toewijsbaar.
5.52.
De slotsom luidt dat het gevorderde in de procedure in reconventie niet toewijsbaar is en dat Tirsan in de kosten van die procedure zal dienen te worden veroordeeld.
De kosten van de procedure in reconventie aan de zijde van Daf worden tot heden begroot op € 8.072,50 aan salaris advocaat (5 punten x factor 0,5xtarief € 3.211,00).
5.53.
De door Daf in reconventie gevorderde nakosten en rente zullen worden toegewezen als na te melden.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident ex artikel 223 Rv
wijst de vordering af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
in de hoofdzaak
in conventie
verklaart voor recht dat Daf de importeursovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 30 november 2014, waardoor de importeursovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd per 30 november 2014;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
in reconventie
wijst af het gevorderde;
veroordeelt Tirsan in de kosten van het geding aan de zijde van Daf tot op heden begroot op € 8.027,50, te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na heden tot aan de voldoening;
veroordeelt Tirsan in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tirsan niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de .betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr W.M.Callemeijn, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.