RvdW 2022/296:Herziening. Medeplegen diefstal met geweld, art. 312 Sr. Aangevoerd wordt dat (1) bewezenverklaring in hoger beroep in strafzaak medeverdachte niet is overeen te brengen met vonnis van Pr in zaak van aanvrager, en (2) dat in zaak medeverdachte ttz. van hof camerabeelden van geweldsincident zijn getoond, terwijl in strafzaak van aanvrager Pr wel kennis heeft genomen van screenshots van camerabeelden maar geen camerabeelden op tz. zijn getoond. Aanvrager voert aan dat als Pr in zijn zaak kennis had genomen van camerabeelden van geweldsincident, hij partieel was vrijgesproken ‘van het geweldselement’. Ad 1. Dat aanvrager in relatie tot wegnemen voorwerpen is veroordeeld voor diefstal in vereniging met geweld en medeverdachte in relatie tot hetzelfde voorval is veroordeeld voor diefstal in vereniging levert niet het in art. 457 lid 1 sub a Sv bedoelde geval op dat bij verschillende uitspraken bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet zijn overeen te brengen. Ad 2. Het aangevoerde wekt niet een ernstig vermoeden a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv, alleen al omdat enkele stelling van aanvrager dat als Pr in zijn zaak niet alleen kennis had genomen van screenshots maar ook camerabeelden ttz. had doen afspelen, hij was gekomen tot vrijspraak van tlgd. geweldshandelingen en daarmee tot toepassing van een minder zware strafbepaling, te speculatief is om tot herziening te leiden. De aanvraag is daarom kennelijk ongegrond. HR wijst de aanvraag af.