Vergelijk het arrest van het hof van 4 december 2018 onder 1.
HR (A-G), 19-06-2020, nr. 19/01027
ECLI:NL:HR:2020:1080
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
19-06-2020
- Zaaknummer
19/01027
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1080, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑06‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:137, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2018:3942, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2020:137, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1080, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Contractenrecht. Schuldoverneming (art. 6:155 BW). Was sprake van wilsovereenstemming en kennisgeving?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/01027
Datum 19 juni 2020
ARREST
In de zaak van
V.O.F. [koper],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [koper],
advocaat: J.P. Heering,
tegen
[verkoper] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verkoper],
advocaat: M.J. van Basten Batenburg.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak 3883121 RL EXPL 15-5096 van de kantonrechter te Den Haag van 1 september 2015, 5 oktober 2016 en 25 januari 2017;
de arresten in de zaak 200.215.807/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 juli 2017 en 4 december 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3942.
[koper] heeft tegen het arrest van het hof van 4 december 2018 beroep in cassatie ingesteld.
[verkoper] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor [koper] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [koper] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
verwerpt het beroep;
- -
veroordeelt [koper] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verkoper] begroot op € 2.763,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 19 juni 2020.
Conclusie 24‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Contractenrecht. Schuldoverneming (art. 6:155 BW). Was sprake van wilsovereenstemming en kennisgeving?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01027
Zitting 24 januari 2020
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
V.O.F. [koper]
tegen
[verkoper] B.V.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als respectievelijk .
1. Inleiding en samenvatting
Deze zaak betreft een beroep op schuldoverneming in de zin van art. 6:155 BW. Het hof heeft dat beroep verworpen. De tegen die verwerping gerichte klachten van het cassatiemiddel treffen mijns inziens geen doel.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) Vanaf januari 2011 hebben [verkoper] en [koper] meerdere koopovereenkomsten met elkaar gesloten, waarbij [koper] van [verkoper] diverse planten heeft gekocht, die [verkoper] aan [koper] heeft geleverd. Deze transacties vonden plaats in januari 2011, februari 2011 en januari 2012. De facturen zijn door [koper] voldaan.
(ii) Op 7 mei 2012 en 14 mei 2012 heeft [verkoper] terzake van de levering van courgetteplanten facturen aan [koper] verstuurd voor een bedrag van € 12.163,60 respectievelijk € 6.081,80 inclusief btw.
(iii) Bij e-mail van 5 juni 2012 heeft [betrokkene 1]2.[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) aan [verkoper] het volgende medegedeeld:
“In verband met overname van bedrijf verzoek ik je de facturen naar de nieuwe firma te sturen.Tevens verzoek ik je de facturen van de courgette planten die u naar [koper] heeft gestuurd ook naar de nieuwe naam te sturen.
Dit zijn de nieuwe gegevens:
[A] B.V.
Factuuradres:
[a-straat 1]
[vestigingsplaats]
(…)”
(iv) [verkoper] heeft vervolgens de facturen van 7 en 14 mei 2012 op naam van [A] B.V. (hierna: [A] ) gesteld en naar [A] gezonden.
(v) De facturen van 7 en 14 mei 2012 zijn gedeeltelijk betaald. Van de factuur van 7 mei 2012 is een bedrag van € 10.663,60 onbetaald gebleven en van de factuur van 14 mei 2012 een bedrag van € 1.081,80.
2.2
[verkoper] heeft bij dagvaarding van 13 februari 2015 veroordeling gevorderd van [koper] tot betaling van € 14.789,46 inclusief de wettelijke handelsrente tot en met 1 december 2014, (nog verder) te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met kosten.
2.3
Bij eindvonnis van 25 januari 2017 heeft de rechtbank Den Haag, team kanton, geoordeeld dat met betrekking tot de courgetteplanten tussen [verkoper] en [koper] een koopovereenkomst tot stand is gekomen (en niet, zoals [koper] had aangevoerd, tussen [verkoper] en [A] ). De vorderingen van [verkoper] zijn door de kantonrechter toegewezen, met veroordeling van [koper] in de proceskosten.
2.4
Bij dagvaarding van 21 april 2017 heeft [koper] hoger beroep ingesteld. Bij memorie van grieven is [koper] opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen [koper] en [verkoper] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Bovendien heeft [koper] zich beroepen op schuldoverneming in de zin van art. 6:155 BW.
2.5
Bij arrest van 4 december 20183.heeft het gerechtshof Den Haag het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd, met veroordeling van [koper] in de proceskosten. De overwegingen van het hof, voor zover in cassatie van belang, laten zich als volgt samenvatten:
a. De mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de courgetteplantjes is gesloten tussen [verkoper] en [koper] en niet tussen [verkoper] en [A] . (onder 6-9)
b. Het beroep op schuldoverneming faalt. Allereerst blijkt niet van wilsovereenstemming over schuldoverneming tussen [koper] en [A] . Bovendien is niet kennisgeving van een schuldoverneming gedaan aan [verkoper] . Tot slot is ook niet gebleken dat [verkoper] toestemming voor schuldoverneming heeft gegeven. (onder 10)
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Beide onderdelen richten zich tegen de verwerping door het hof van het beroep op schuldoverneming. Geen klacht is gericht tegen het oordeel van het hof dat de mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de courgetteplantjes is gesloten tussen [verkoper] en [koper] en niet tussen [verkoper] en [A] , zodat dit in cassatie vaststaat.
3.2
Ten onrechte stelt [verkoper] zich op het standpunt dat [koper] bij haar cassatieberoep geen belang heeft in verband met het gezag van gewijsde van de beslissing van het hof dat de koopovereenkomst tussen [verkoper] en [koper] is tot stand gekomen.4.Indien door een voltooide schuldoverneming als bedoeld in art. 6:155 BW – te onderscheiden van een schuldoverneming die niet voltooid kan heten, waarover hierna onder 3.9 – de schuld van [koper] tot betaling van de koopprijs op [A] is overgegaan, moet de vordering van [verkoper] tot betaling van die schuld worden afgewezen. Hieraan staat op geen enkele manier in de weg dat de koopovereenkomst tussen [verkoper] en [koper] is tot stand gekomen; schuldoverneming veronderstelt juist dat aanvankelijk [koper] schuldenaar was. Weliswaar heeft het hof in rechtsoverweging 8, de op één na laatste volzin, overwogen dat niet blijkt dat [verkoper] haar debiteur [koper] heeft ontslagen uit haar betalingsverplichtingen, maar uit de opbouw van het arrest van het hof volgt dat die overweging uitsluitend is gegeven in het verband van de vraag wie bij de koopovereenkomst als koper is opgetreden, [koper] dan wel [A] , zoals die vraag met grief 1 aan de orde was gesteld. Eerst vanaf rechtsoverweging 10 oordeelt het hof over grief 2, waarmee [koper] een beroep deed op schuldoverneming.
3.3
Aan [verkoper] kan worden toegegeven dat de formulering van het hof dat niet blijkt dat [verkoper] haar debiteur [koper] ‘heeft ontslagen uit haar betalingsverplichtingen’ op het eerste gezicht veel weg heeft van een verwerping van (ook) het beroep op schuldoverneming. Het oordeel van het hof moet echter anders worden begrepen. Niet uitgesloten is dat op enig moment na het sluiten van de overeenkomst een ander dan een van de oorspronkelijke contractspartijen in plaats van die oorspronkelijke contractspartij dient te worden aangemerkt als contractspartij, namelijk omdat partijen dit over en weer redelijkerwijs zo hebben mogen begrijpen.5.Met de bedoelde overweging heeft het hof de vraag onder ogen gezien of dit geval zich voordeed, in de zin dat alsnog [A] in plaats van [koper] partij bij de koopovereenkomst was geworden. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.4
De door de beide onderdelen aangevallen rechtsoverweging 10 van het arrest van het hof luidt als volgt (de cursivering is overeenkomstig het origineel):
‘10. [koper] c.s. hebben verder in Grief 2 betoogd dat sprake was van schuldoverneming door [A] B.V. als bedoeld in artikel 6:155 BW. Deze grief faalt. Een schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeiser ( [verkoper] ) indien deze zijn toestemming geeft nadat de oude en de nieuwe schuldenaar ( [koper] en [A] B.V.) hem van de schuldoverneming kennis hebben gegeven. Allereerst blijkt uit de processtukken niet dat hierover wilsovereenstemming bestond tussen [koper] en [A] B.V. Bovendien is geen kennisgeving van een schuldoverneming gedaan aan [verkoper] . Anders dan [koper] betoogt, kan een dergelijke kennisgeving niet worden gelezen in de e-mail van [betrokkene 1] van 5 juni 2012. Daarin verzocht [koper] [verkoper] slechts om de facturen ook op naam van [A] B.V. te zetten. Dit verzoek kan, gelet op deze formulering, niet worden beschouwd als een verzoek om toestemming tot schuldoverneming (waardoor [koper] van haar betalingsverplichting zou worden ontslagen). Tot slot is ook niet gebleken dat [verkoper] toestemming voor schuldoverneming heeft gegeven. Alhoewel de toestemming ook in gedragingen van de schuldeiser besloten kan liggen, is het hof van oordeel dat [koper] c.s. onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat [verkoper] in enige schuldoverneming door [A] B.V. heeft toegestemd. Dat blijkt, gelet op het voorgaande, in elk geval niet uit het feit dat [verkoper] het verzoek van [koper] heeft gehonoreerd. Hetzelfde geldt voor de handelingen die [verkoper] na uitvoering van de overeenkomst heeft verricht. Dat [verkoper] heeft gefactureerd aan [A] B.V., haar vervolgens heeft aangemaand tot betaling en deelbetalingen van [A] B.V. heeft ontvangen, betekent niet dat [verkoper] erin heeft toegestemd dat [A] B.V. de schuld van [koper] heeft overgenomen.’
3.5
Uit deze overweging volgt dat het hof het beroep van [koper] op schuldoverneming heeft verworpen op drie gronden, die elk die beslissing zelfstandig dragen, namelijk: (1) niet gebleken is van wilsovereenstemming tussen [koper] en [A] over schuldoverneming; (2) aan [verkoper] is geen kennisgeving van schuldoverneming gedaan; (3) niet gebleken is dat Voorne's toestemming voor schuldoverneming heeft gegeven.
3.6
Het middel richt geen klacht tegen de rechtsopvatting waarvan het hof is uitgegaan, volgens welke voor een voltooide schuldoverneming vereist zijn wilsovereenstemming over schuldoverneming tussen de oorspronkelijke en overnemende schuldenaar, kennisgeving aan de schuldeiser en toestemming van de schuldeiser, en bovendien de schuldeiser zich op het ontbreken van elk van deze vereisten kan beroepen. Die rechtsopvatting dient dus tot uitgangspunt in cassatie.
3.7
Ik veroorloof mij in dit verband de opmerking dat in de literatuur wordt verdedigd dat alleen de oude en de nieuwe schuldenaar zich op het ontbreken van een kennisgeving van de schuldoverneming kunnen beroepen, omdat het vereiste in hun belang is gesteld.6.Dit laatste is juist: het vereiste van kennisgeving moet voorkomen dat een schuldeiser die van een overeenkomst van schuldoverneming tussen zijn schuldenaar en een derde op enigerlei wijze kennis heeft gekregen, zelf het tijdstip zou kunnen bepalen waarop de schuld overgaat.7.Het is echter mijns inziens niet juist om hieruit af te leiden dat alleen de oude en nieuwe schuldenaar zich op het ontbreken van een kennisgeving van de schuldoverneming kunnen beroepen. Hooguit mag men eruit afleiden dat de schuldeiser zich niet op het ontbreken van een kennisgeving van de schuldoverneming kan beroepen, indien de oude en nieuwe schuldenaar beiden zich op het standpunt stellen dat een voltooide schuldoverneming heeft plaatsgevonden. De onderhavige zaak illustreert dit. Zou [verkoper] als schuldeiser zich tegenover [koper] als oorspronkelijke schuldenaar niet op het ontbreken van een kennisgeving van de schuldoverneming kunnen beroepen en zou worden aangenomen dat aan de overige vereisten voor schuldoverneming is voldaan en zou op die gronden de vordering van [verkoper] worden afgewezen, dan zou [verkoper] in een nieuwe procedure tegen [A] kunnen worden geconfronteerd met het verweer van [A] dat van de schuldoverneming nooit de vereiste kennisgeving aan [verkoper] heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat [verkoper] met lege handen zou komen te staan. Mijns inziens is het dus terecht dat het hof mede heeft getoetst aan het vereiste van kennisgeving, en evenzeer terecht dat de steller van het middel daartegen geen klacht richt.
3.8
Ik merk verder op dat op grond van art. 6:155 BW voor een voltooide schuldoverneming vereist is dat partijen, waarmee in dit verband worden bedoeld de oorspronkelijke schuldenaar en de overnemende schuldenaar (door art. 6:155 BW aangeduid als ‘derde’), aan de schuldeiser van de overneming kennis hebben gegeven. De vereiste kennisgeving is dus een verklaring van de oorspronkelijke schuldenaar en de overnemende schuldenaar beide. Uiteraard is denkbaar dat slechts één van hen bij de kennisgeving als handelende partij optreedt, maar dit veronderstelt dan dat deze partij de andere partij bij die kennisgeving vertegenwoordigt.8.Dit doet er niet aan af dat de kennisgeving vormvrij is en dus ook in gedragingen besloten kan liggen (art. 3:37 lid 1 BW). Die gedragingen moeten dan dus echter kunnen worden geduid als verklaringen van zowel de oorspronkelijke als de overnemende schuldenaar (al dan niet door tussenkomst van een vertegenwoordiger).
3.9
Ik sprak hiervoor steeds over een voltooide schuldoverneming, dat wil zeggen een schuldoverneming die ook tegenover de schuldeiser werking heeft, zowel in de zin dat hem die door de oorspronkelijke schuldenaar kan worden tegengeworpen, als in de zin dat de schuldeiser zich tegenover de overnemende schuldenaar op de schuldoverneming kan beroepen. Art. 6:155 BW ziet op een dergelijke voltooide schuldoverneming. Het begrip ‘schuldoverneming’ (dus zonder het bijvoeglijk naamwoord ‘voltooide’) wordt ook wel gebruikt om de enkele afspraak tussen een schuldenaar en een derde aan te duiden, waarbij de derde op zich neemt om de schuld van de schuldenaar aan de schuldeiser te voldoen.9.Deze vorm van schuldoverneming kan het resultaat zijn indien een schuldeiser, nadat hem van de schuldoverneming door de schuldenaar en de derde mededeling is gedaan, weigert aan de schuldoverneming zijn toestemming te verbinden. De beoogde schuldoverneming wordt in dat geval niet voltooid, eenvoudig omdat aan het in art. 6:155 BW gestelde vereiste van toestemming niet is voldaan, met als gevolg dat de schuldenaar ten opzichte van de schuldeiser schuldenaar blijft en de derde ten opzichte van de schuldeiser geen schuldenaar wordt. Ook is voorstelbaar dat de schuldenaar en de derde van de aanvang af niet meer bedoelden dan een afspraak tussen hen beiden. In beide gevallen behoort tot de strekking van de tussen de schuldenaar en de derde gemaakte afspraken dat de derde ten opzichte van de schuldenaar (niet ook ten opzichte van de schuldeiser) gehouden is om de schuld aan de schuldeiser te voldoen. Dat de derde hiertoe ten opzichte van de schuldeiser gerechtigd is (niet ook ten opzichte van hem verplicht), volgt uit de regel van art. 6:30 BW dat een verbintenis in beginsel ook door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen. Is de schuldeiser van de afspraak tussen de schuldenaar en de derde op de hoogte, dan is alleszins voorstelbaar dat de schuldeiser de derde aan die afspraak herinnert, bijvoorbeeld door hem een betalingsverzoek te doen. Het belang van de schuldeiser loopt hier immers parallel met dat van de oorspronkelijke schuldenaar. Een aanspraak in rechte op de derde heeft de schuldeiser echter niet. Zo'n aanspraak heeft de schuldeiser alleen op de schuldenaar, die nu eenmaal ten opzichte van de schuldeiser schuldenaar is gebleven.
3.10
Onderdeel 1 bevat twee rechtsklachten:
‒ Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat alleen de toestemming voor (voltooide) schuldoverneming in de zin van art. 6:155 BW in gedragingen besloten kan liggen. Voor de wilsovereenstemming tussen de oorspronkelijke schuldenaar en de overnemende schuldenaar en voor de kennisgeving aan de schuldeiser geldt namelijk hetzelfde.
‒ Het hof heeft slechts acht geslagen op de afzonderlijke gedragingen van partijen in plaats van op het geheel der gedragingen van partijen, beschouwd in hun onderling verband.
3.11
Beide klachten missen feitelijke grondslag. Ik zie geen enkele reden om in het arrest van het hof te lezen dat volgens het hof voor de wilsovereenstemming tussen [koper] en [A] en/of voor de kennisgeving van de schuldoverneming aan [verkoper] een uitdrukkelijke wilsverklaring vereist was. Die lezing kan niet a contrario worden afgeleid uit de omstandigheid dat het hof alleen met betrekking tot het vereiste van toestemming van de schuldeiser uitdrukkelijk heeft overwogen dat die toestemming ook in gedragingen van de schuldeiser besloten kan liggen. Ik zie evenmin enige reden om in het arrest van het hof te lezen dat het hof de gedragingen van partijen waarop door [koper] een beroep was gedaan, niet als een geheel heeft beoordeeld. De steller van het middel licht ook niet toe waaruit dit zou kunnen volgen.
3.12
Onderdeel 2 bevat een motiveringsklacht. Volgens de klacht is het oordeel van het hof dat geen sprake is van schuldoverneming niet te rijmen met de omstandigheden zoals het hof die in rechtsoverweging 10 zelf heeft vastgesteld:
‒ [betrokkene 1] heeft aan [verkoper] gemaild dat de facturen voor de courgetteplanten op naam van [A] gesteld moeten worden;
‒ [verkoper] heeft [A] voor de courgetteplanten gefactureerd;
‒ [verkoper] heeft gedurende bijna twee jaar van [A] elf betalingen voor de courgetteplanten ontvangen; en
‒ [verkoper] heeft gedurende twee jaar [A] zes maal aangemaand om de facturen te voldoen;
en met de uit de gedingstukken blijkende omstandigheden dat:
‒ [verkoper] heeft meer dan twee jaar na het laatste contact met [koper] haar pas gesommeerd de facturen te voldoen;10.
‒ [verkoper] heeft in de sommatie aan [koper] de door [A] reeds betaalde bedragen van de factuur afgetrokken.11.
Volgens de klacht kan uit een en ander geen andere conclusie worden getrokken dan dat [koper] en [A] overeenstemming hebben bereikt over de schuldoverneming, dat [verkoper] daarvan in kennis is gesteld en dat [verkoper] in die schuldoverneming door [A] heeft toegestemd.
3.13
Met deze klacht poogt de steller van het middel de drie zelfstandige gronden die de beslissing van het hof dragen (vergelijk hiervoor onder 3.5), tegelijk aan te tasten. Die poging moet mijns inziens als mislukt worden beschouwd.
3.14
De beslissing van het hof berust in de eerste plaats op de overweging dat uit de processtukken niet blijkt dat tussen [koper] en [A] over schuldoverneming wilsovereenstemming bestond. Het is mij niet duidelijk geworden waarom de steller van het middel meent dat uit de door hem aangeduide feitelijke omstandigheden (deels door het hof vastgesteld en voor het overige volgens [koper] blijkend uit de gedingstukken) volgt dat tussen [koper] en [A] over schuldoverneming wilsovereenstemming is bereikt. In dit verband merk ik op dat [betrokkene 1] geen vennoot van [koper] is en ook geen bestuurder van [A] .12.Dat de klacht wat betreft de eerste door het hof gebezigde grond faalt, betekent dat [koper] wat betreft de twee andere gronden bij de klacht geen belang meer heeft, maar ten overvloede zal ik de klacht ook in zoverre bespreken.
3.15
De beslissing van het hof berust in de twee plaats op de overweging dat geen kennisgeving van een schuldoverneming aan [verkoper] is gedaan. Ook deze overweging van het hof is niet onbegrijpelijk in het licht van de door de klacht aangeduide omstandigheden. In de e-mail van 5 juni 2012 heeft [betrokkene 1] aan [verkoper] slechts gevraagd om de facturen die eerder naar [koper] waren gezonden ook naar [A] te zenden. Dit is niet onverenigbaar met de lezing van [verkoper] , volgens welke zij begreep dat [A] de facturen als derde voor [koper] zou betalen en [A] kennelijk in dat verband wenste dat voor de schuld een tweede set facturen zou worden verzonden, nu op naam van [A] (vergelijk rechtsoverweging 8 van het arrest van het hof). Ik merk nog op dat ook als in de e-mail van 5 juni 2012 wél zou kunnen worden gelezen dat [betrokkene 1] van overneming van de schuld van [koper] door [A] kennis gaf, dit onvoldoende is, omdat [koper] niet heeft toegelicht op grond waarvan moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] dit deed namens zowel [koper] als [A] . Wat betreft [koper] volgt uit het standpunt dat [koper] in dit geding inneemt dat zij de veronderstelde kennisgeving door [betrokkene 1] voor haar rekening wenst te nemen (vergelijk art. 3:69 BW), maar wat betreft [A] blijkt dit niet.
3.16
De beslissing van het hof berust in de derde plaats op de overweging dat niet is gebleken dat [verkoper] toestemming voor schuldoverneming heeft gegeven. Ook deze overweging van het hof is niet onbegrijpelijk in het licht van de door de klacht aangeduide omstandigheden. Dat [verkoper] aanvankelijk alleen aan [A] aanmaningen heeft gezonden, is niet onverenigbaar met de lezing van [verkoper] dat [A] de facturen als derde voor [koper] zou betalen, in ieder geval niet zonder meer (vergelijk onder 3.9 slot). Dat [verkoper] betalingen van [A] in ontvangst heeft genomen en op haar vordering op [koper] in mindering heeft gebracht, is in overeenstemming met de regel dat een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen (art. 6:30 BW).
3.17
De slotsom is dat het cassatieberoep dient te worden verworpen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2020
Aldus de vaststelling door het hof. Mogelijk is het ‘ [betrokkene 1] ’. Vergelijk de e-mail van 5 juni 2012, overgelegd als productie 23 bij de inleidende dagvaarding en het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 februari 2016.
Gepubliceerd als ECLI:NL:GHDHA:2018:3942.
Schriftelijke toelichting mr. M.J. van Basten Batenburg onder 3.
HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034.
Asser/Sieburgh 6-II 2017/300; R.M. Wibier, Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen, Mon. BW B44, 2009/52.
TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 574.
Kritisch daarover G. van Rijssen, Contractsoverneming, diss. Groningen, Deventer: Kluwer 2006, p. 107, die meent dat voldoende zou moeten zijn dat de overnemende partij aan de schuldeiser van de schuldoverneming kennis geeft. Ook hij gaat er echter vanuit dat het geldende recht een gezamenlijke verklaring vereist. Dat is de algemene opvatting. Zie verder onder meer: Asser/Sieburgh 6-II 2017/300; T.J. Mellema-Kranenburg, GS Verbintenissenrecht, art. 6:155, aant. 3.2; R.M. Wibier, Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen, Mon. BW B44, 2009/52; J.J. Verhoeven, Schuldoverneming: een vergelijking van de schuldoverneming met de passieve schuldvernieuwing, diss. Groningen, 2002, p. 257.
De praktijk is in feite nog veelkleuriger. Vergelijk: Asser/Sieburgh 6-II 2017/298; T.J. Mellema-Kranenburg, GS Verbintenissenrecht, art. 6:155, aant. 2.2; A-G Timmerman, conclusie (ECLI:NL:PHR:2003:AF8844) voor HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8844, JOR 2003/290, onder 3.5.
Sommatiebrief van mr. D. Sprecher van 24 november 2014, opgenomen als productie 37 bij de inleidende dagvaarding van 13 februari 2015.
Bijlagen bij voornoemde sommatiebrief van mr. D. Sprecher en het overzicht van renteberekening met inachtneming van gedane betalingen opgenomen als productie 38 bij de inleidende dagvaarding van 13 februari 2015.
Volgens zijn getuigenverklaring in eerste aanleg verrichtte [betrokkene 1] zowel voor [koper] als later voor [A] administratieve werkzaamheden, onderhield hij contact met klanten en deed hij bestellingen. Zie het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 februari 2016.