Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/1.3
1.3 Methode
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS592164:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Nauwkeuriger is om, met Fleuren 2008, p. 25 e.v., te spreken van rationele reconstructie. In de taxonomie van Smith 2004, p. 5 geef ik meer een “interpretiveaccount” dan een “descriptiveaccount” omdat ik beoog “byrevealinganintelligibleorderinthelaw (…) to‘makesense’ofthelaw–andtherebyhelpusbetterunderstand it”.
Vgl. Asser/Scholten Algemeen deel 1974, p. 94: “[De rechtswetenschap] stelt in haar samenvoeging van wettelijke voorschriften, wettelijke beslissingen en wat zij meer als stof mag verwerken, regels op, die zij als recht voordraagt.” Zie ook Asser/Vranken**** 2014, nr. 8 en Smits 2012, p. 8 e.v.
Barendrecht 1992, p. 155 e.v. heeft mijns inziens terecht bepleit dat in de rechtswetenschap niet alleen de voor het intreden van een rechtsgevolg relevante factoren geïdentificeerd dienen te worden, maar precieze en scherpe, falsificeerbare, normen geformuleerd dienen te worden; zie ook Barendrecht 1995, p. 142 e.v. waarin hij bepleit dat het tijd is om de bestaande, (ver)ruim(d)e kaders nader in te vullen.
Vgl. Waddams 2003, p. 2 die terecht schrijft: “A desire for precision and order naturally leads to a search for clear categories and good maps [van het recht], but such a search, if pressed too far, may be self-defeating, for material that is inherently complex is not better understood by concealing its complexity.”
Zie nader § 2.6.
Juist dit rechtsgebied kent een rijke geschiedenis van rechterlijke kunstgrepen om (terecht) onredelijk geachte consequenties van heersende leren te ontwijken (zie hoofdstuk 2). Tegenwoordig leidt de relativiteitsleer door zijn strikte formulering (“Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat (…)”) zo nu en dan tot gekunstelde motiveringen om aan de consequenties van strikte toepassing te ontkomen, zie nader § 8.3 en hoofdstuk 15.
De Amerikaanse legal realists adviseerden, in het algemeen, vooral gewicht toe te kennen aan hetgeen de rechter in een uitspraak doet (aan welke feiten wordt welk rechtsgevolg verbonden) en niet aan hetgeen de rechter zegt. Vgl. Gilmore 1961, p. 1038 die deze opvatting beschrijft: “The value of a case, for purpose of study, lies in the actual decision – on this state of facts A won and B lost – rather than in the reasons given for the decision.” Vgl. overigens ook Bakels 2015, p. 931 die zich meer in het algemeen tegen een dergelijke exegese van rechtspraak van de Hoge Raad lijkt te keren.
Vgl. Unberath 2007, p. 24: “Gute Dogmatik ist (…) immer schon auf mehr oder wenig offen artikulierte Theorie gegründet.”
Zie hierover nader § 7.2.
Vgl. Perry 1992, p. 265, 267 die schrijft dat de niet-aansprakelijkheid voor zuivere vermogensschade van secundair en tertiair gelaedeerden zich niet zozeer laat verklaren doordat de aansprakelijkheidslast van de laedens anders ondragelijk zou worden, maar doordat aansprakelijkheid voor deze schade onverenigbaar zou zijn met het gegeven dat het recht in allerlei gevallen toestaat om zuivere vermogensschade toe te brengen, zelfs ook om dat opzettelijk te doen.
Dit spanningsveld is op zijn beurt onderdeel van het fundamentele spanningsveld in het (aansprakelijkheids)recht tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Zie over vrijheid en verantwoordelijkheid o.m. Slagter 1952, p. 1; Schut 1963, p. 18 e.v.; Cane 1997, p. 15; Sieburgh 2000, p. 5, 9.
Welke waardeoordelen consistent en inconsistent zijn, is niet voorgegeven maar vooral een kwestie van waardering en daarmee van argumentatie. Zie hierover bijvoorbeeld: Koopmans 1982, p. 147 e.v.; Bloembergen 1977, p. 19; Reurich 2005, p. 89; Sieburgh 2008, p. 5 e.v.; Schoordijk 1997, p. 375 e.v.; Vranken 1978, p. 193, 205 en Vranken 1986, p. 146.
Zie over die rechtsvindingsmethode en haar residuele betekenis bij de schadetoerekening nader § 12.1.
Zie voor enkele van deze doorkruisingsproblemen hoofdstuk 13.
Zie met name § 2.2.2, 2.3.3, 6.2.3, 8.6 en 15.2.1.
Voor een lezenswaardig overzicht van in het aansprakelijkheidsrecht van allerlei landen gebruikte begrenzingstheorieën raadplege men Honoré 1983.
13. De door mij in dit boek gehanteerde benadering, laat zich classificeren als klassiek: uitgaande van de wet en de jurisprudentie geef ik een interpretatie1 van het geldende Nederlandse recht, voortbouwend en reflecterend op bestaande dogmatiek en hetgeen door andere auteurs is geschreven.2 Die interpretatie bestaat uit het onderscheiden van verschillende deelproblemen en het daarbij formuleren van theorieën over welke feiten welke rechtsgevolgen teweegbrengen. Gestreefd is hierbij deze theorieën zo scherp mogelijk te formuleren,3 onderwijl onderkennend dat onderdelen van een theorie soms beter open gelaten kunnen worden.4
14. Het probleem bij het geven van een interpretatie van het geldende recht op het gebied dat onderwerp is van dit boek, is enerzijds dat de relevante wetsbepalingen (art. 6:163 BW en art. 6:98 BW) zó algemeen zijn dat de vraag rijst hoe daaruit conclusies getrokken kunnen worden die concreter zijn dan hetgeen de wetsbepalingen zelf met zoveel woorden zeggen, terwijl anderzijds de overvloedige jurisprudentie veelal zodanig op de bijzonderheden van de casus is toegespitst dat de vraag rijst op welke wijze gegeven beslissingen zich laten generaliseren.
De wetgever had bovendien beperkt inzicht in de problematiek die hij beoogde te regelen. Om deze reden heeft hij bij de schadetoerekening bewust veel aan de rechter en de wetenschap overgelaten.5 De bedoeling van de wetgever bij vooral art. 6:98 BW heeft hierom voor concrete casus in het algemeen weinig betekenis. Bij de interpretatie van jurisprudentie ligt het voor de hand om bij het generaliseren belang toe te kennen aan de rechterlijke motivering. Hierbij doet zich het probleem voor dat juist op het onderhavige terrein het (ook) voor de rechter niet steeds eenvoudig is een acceptabele motivering/rationalisering voor een oordeel te geven: veelal is eenvoudiger te zeggen wat redelijk is dan te zeggen waarom datgene redelijk is. Verder lijken rechterlijke instanties er belang bij te hebben om hun motivering niet te zeer te expliciteren. Met name waar een niet-overzichtelijk rechtsgebied in de wetenschap nog niet is uitgediept, vergroot de feitenrechter het risico op vernietiging door het geven van een scherpe motivering, terwijl voor de Hoge Raad het geven van een scherpe motivering het risico in zich draagt dat hij daarmee regels creëert die in andere zaken minder gelukkig blijken te zijn. Ook kunnen geldende beoordelingskaders soms zodanig knellen dat alleen met een gekunstelde motivering een redelijke uitkomst bereikt kan worden.6 Om deze redenen acht ik juist op het onderhavige onderzoeksterrein een nauwgezette exegese van rechterlijke motiveringen onverstandig.7 Niet zelden ontbreekt trouwens een inhoudelijke motivering van een uitspraak geheel.8 Tot slot bestaat het interpretatieprobleem dat een uitspraak eenvoudigweg ‘fout’ kan zijn of inmiddels door veranderende maatschappelijke opvattingen achterhaald.9
Om tot een zinvolle interpretatie van de wet en de jurisprudentie te komen, is om deze redenen een referentiekader nodig:10 een overkoepelende theorie waarmee beoordeeld kan worden wanneer een aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis dient te leiden tot de verplichting om de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden. Ik zal tot uitgangspunt nemen dat het door mij te interpreteren schadevergoedingsrecht consistent dient aan te sluiten bij het aansprakelijkheidsrecht en de daarin besloten liggende verdeling van maatschappelijke risico’s. Enerzijds brengt dit uitgangspunt mee dat wanneer met een geschonden norm beoogd is bepaalde personen, tegen bepaalde schade en bepaalde ontstaanswijzen daarvan te beschermen, en door de schending van die norm juist door zo’n beschermd persoon dergelijke schade geleden wordt, deze schade in beginsel dient te worden vergoed.11 Voor de kwalitatieve aansprakelijkheden geldt hetzelfde. Anderzijds bepaalt het aansprakelijkheidsrecht – buiten de omvangsproblematiek die in dit boek centraal staat – dat allerlei gedragingen waarmee schade voor anderen wordt veroorzaakt, niet tot aansprakelijkheid leiden: ofwel omdat met een gedraging geen norm is geschonden, ofwel omdat niet wordt voldaan aan andere voorwaarden van een aansprakelijkheidsgrondslag. Met name in het gegeven dat bepaalde belangen geschaad kunnen worden zonder een norm te schenden, ligt mijns inziens belangrijke informatie besloten over de vraag hoe ons aansprakelijkheidsrecht risico’s verdeelt. Deze in het aansprakelijkheidsrecht besloten liggende verdeling van risico’s zal, daar waar zich niet positief laat vaststellen dat met de geschonden norm of met de toepasselijke kwalitatieve aansprakelijkheid beoogd is te beschermen tegen de schade zoals geleden, duidelijk kunnen maken dat de door de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis veroorzaakte schade niet vergoed behoeft te worden.12
De in dit boek te behandelen omvangsproblematiek positioneer ik aldus in een spanningsveld tussen twee polen. De ene pool bestaat uit het geheel aan schadesituaties waarvan zich positief laat vaststellen dat met de geschonden norm of met de toepasselijke kwalitatieve aansprakelijkheid beoogd is daartegen te beschermen. De andere pool wordt gevormd door het geheel aan gedragingen waarmee schade voor anderen wordt veroorzaakt zonder dat deze gedragingen tot aansprakelijkheid leiden.13 Casus waarin over de omvang van de aansprakelijkheid geoordeeld dient te worden, zal ik vergelijken, enerzijds, met de situaties waarvan zich positief laat vaststellen dat met de geschonden norm of met de toepasselijke kwalitatieve aansprakelijkheid beoogd is tegen de schade zoals geleden te beschermen en, anderzijds, met de situaties waarin met een gedraging schade voor een ander wordt veroorzaakt, zonder dat deze gedraging tot aansprakelijkheid leidt. Door het maken van deze dubbele vergelijking probeer ik in de gegeven casus tot een beredeneerd oordeel over het bestaan van aansprakelijkheid voor die schade te komen. Meer in het algemeen beoog ik langs deze weg in het door mij te behandelen stuk schadevergoedingsrecht systeem aan te brengen, zodat een transparante en beargumenteerde14 consistentie ontstaat met het aansprakelijkheidsrecht als geheel. In essentie gebruik ik aldus de rechtsvindingsmethode van Wiarda om dogmatiek te ontwikkelen.15 Met dit aansluiten bij het aansprakelijkheidsrecht kan het te behandelen stuk van het schadevergoedingsrecht mijns inziens grotendeels worden verklaard, maar niet volledig. Het rechtssysteem oefent ook nog op andere manieren invloed uit op dit stuk schadevergoedingsrecht: onder meer is mogelijk dat het geven van een aanspraak op schadevergoeding een ander onderdeel van het recht onaanvaardbaar doorkruist.16
15. Dit onderzoek gaat over het geldende Nederlandse recht. Niettemin heb ik in ruime mate het Duitse, Engelse en Amerikaanse recht en bovendien enige Franse, Belgische, Oostenrijkse, Canadese en Australische literatuur en rechtspraak bestudeerd. De reden om vooral eerstgenoemde rechtsstelsels in mijn onderzoek te betrekken, is dat in deze landen de theorievorming over de door mij te behandelen grenzen aan aansprakelijkheid aanzienlijk rijker is dan bij ons. Op deze theorievorming zal ik ingaan waar dat zinvol is om beter zicht te krijgen op (wenselijke) Nederlandse dogmatiek.17 Buitenlandse jurisprudentie zal ik hier en daar gebruiken om te illustreren waar, ook naar Nederlands recht, bepaalde grenzen aan aansprakelijkheid liggen. Ik veronderstel daarbij dat de genoemde buitenlanden qua inrichting van de maatschappij, werking van de economie en aanwezige cultuur in zodanige mate overeenkomen met ons land, dat vergelijkbare opvattingen bestaan over wat redelijke grenzen aan aansprakelijkheid zijn. Omdat het doel van dit boek is Nederlands recht te systematiseren en tot nieuwe theorieën over ons recht te komen, heb ik ervoor gekozen geen alomvattende beschrijvingen te geven van buitenlandse recht of van modelregels (DCFR, PECL en PETL) en evenmin rechtsvergelijkende beschouwingen of vergelijkende beschouwingen van verschillende begrenzingstheorieën.18
16. De keuze in dit boek voor een klassieke juridische benadering betekent niet, dat ik bijvoorbeeld de economische analyse van het recht, de problematiek die speelt bij de verzekerbaarheid van aansprakelijkheid en schade, een nadere analyse van de met het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht te dienen doelen, of meer in het algemeen empirisch onderzoek naar de werking en gevolgen van het recht niet zinvol zou achten. Wel meen ik dat op dit moment met dogmatisch, systematiserend onderzoek zoveel te winnen valt dat een daarop toegespitste benadering waardevol is.
17. De literatuur over het onderwerp van dit boek is, zeker wanneer men ook buitenlandse literatuur in aanmerking neemt, overvloedig. Met het verwijzen naar literatuur in voetnoten ben ik doorgaans betrekkelijk spaarzaam geweest. In het literatuuroverzicht aan het slot van dit boek heb ik alle door mij bij mijn onderzoek geraadpleegde relevante literatuur opgenomen. Bij diverse van de in dit boek te behandelen zaken zijn (voormalige) kantoorgenoten van mij of ben ikzelf betrokken geweest. Mijns inziens heeft dat geen enkele rol gespeeld bij dit onderzoek. In de gepubliceerde rechtspraak waarnaar ik verwijs, wordt steeds vermeld welke personen als advocaat betrokken zijn geweest.
Dit proefschrift is op 18 februari 2019 aan de beoordelingscommissie gestuurd. Met rechtspraak en literatuur van na die datum is slechts incidenteel rekening gehouden.