Einde inhoudsopgave
RvdW 2014/700
WOTS. De rechtbank heeft ten onrechte bij de strafoplegging als uitgangspunt genomen dat de ernst van het feit beoordeeld dient te worden naar Duits recht.
HR 15-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:921
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15 april 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den Brink
- Zaaknummer
13/05766
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- JCDI
JCDI:ADS172379:1
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Internationaal strafrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:921, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑04‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:281, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑01‑2013
- Wetingang
Art. 31 lid 1 WOTS; art. 2:11 lid 5 WETS
Essentie
WOTS; exequaturprocedure. De rechtbank heeft bij de strafoplegging tot uitgangspunt genomen dat de ernst van het gepleegde feit beoordeeld dient te worden naar de normen welke gelden in het land waar dat feit is begaan. Aldus heeft de Rechtbank het toetsingskader zoals dat in HR 18 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6410, NJ 2004/511 is uiteengezet, miskend.
Samenvatting
Ingevolge art. 31, eerste lid, WOTS dient de exequaturrechter zijn uitspraak met redenen te omkleden en dient de uitspraak de bijzondere redenen op te geven die de opgelegde straf hebben bepaald of tot de opgelegde maatregel ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.