Zie proces-verbaal terechtzitting hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2015, p. 2 en 3.
HR, 15-11-2016, nr. 15/01970
ECLI:NL:HR:2016:2590
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
15/01970
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2590, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑11‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1133, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1133, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2590, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0417 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Hypotheekfraude, valsheid in geschrift, art. 225 Sr. 1. Afwijzing getuigenverzoek. 2. Bewijsmotiveringsklacht m.b.t. opzet (oogmerk). Ad 1: De beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot het horen van X. als getuige zijn, mede gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. Ad 2: het opzettelijk valselijk opmaken van de in de bewezenverklaring genoemde geschriften, kan niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 15/02027.
Partij(en)
15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/01970
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 april 2015, nummer 21/006006-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen 1 en 2 zijn schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van feit 2, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over de beslissingen tot afwijzing van de op de terechtzittingen in hoger beroep van 3 juli 2014 en 8 april 2015 door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
2.2.
Ten laste van de verdachte is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - bewezenverklaard dat:
"1 (...):hij op tijdstippen in de periode van 10 april 2008 tot en met 07 april 2009, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk
- een werkgeversverklaring van [A] BV, betreffende [betrokkene 1] en
- een werkgeversverklaring van [A] BV, betreffende [betrokkene 1] , gedateerd 20-04-2009, en
- een salarisspecificatie van [A] BV, bestemd voor [betrokkene 1] , gedateerd 30-04-2008, en
- een salarisspecificatie van [A] BV, bestemd voor [betrokkene 1] , gedateerd 31-03-2009
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaat dat
- genoemd persoon niet werkzaam was bij en/of voor [A] BV en
- genoemd persoon over de in de salarisspecificatie genoemde periode geen werkelijk salaris heeft genoten en/of ontvangen van [A] BV;
(...)
4:
hij op tijdstippen in de periode van 17 augustus 2007 tot en met 07 mei 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), meermalen,
telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een of meer listige kunstgrepen,
de Internationale Nederland Groep NV en/of ING-bank N.V. en/of de Postbank heeft bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire geldleningen
- euro 153.065,= en
- euro 101.250,= en
- euro 354.000,= en
- euro 276.500,= en
- euro 270.869,= en
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk in strijd met de waarheid, een valse werkgeversverklaringen en een valse salarisspecificaties ingediend en/of hebben doen indienen, al dan niet door een tussenpersoon, bij een of meer van genoemde bank(en) ter verkrijging van een hypotheek op naam van een ander dan verdachte, waardoor die banken werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5:
hij op tijdstippen in de periode 01 april 2008 tot en met 07 mei 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , heeft bewogen tot het aangaan van een of meer schuld(en), hebbende verdachte en zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of in strijd met de waarheid, genoemde personen voorgehouden
- dat de hypotheeklasten betaald zouden worden indien betrokkene dat niet meer kon, en/of
- dat het pand na verbouwing met winst zou worden verkocht, en/of
- dat voor huurders gezorgd zou worden, en/of
- dat er een verbouwing zou plaatsvinden, en/of
- dat alles geregeld zou worden, en/of
- dat de verkoop geregeld zou worden
althans woorden van gelijke aard of strekking, waardoor genoemd(e) perso(o)n(en) werden bewogen tot het aangaan van een of meer hypothecaire schuld(en)."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur van 25 juni 2013, onder meer inhoudende:
"7. Op de voet van artikel 410 lid 3 Sv verzoekt appellant voor de terechtzitting in hoger beroep, althans bij voorkeur door de rechter commissaris de volgende getuigen op te roepen, opdat zij aldaar kunnen worden gehoord:
(...)
ii. [betrokkene 1] , Malta,
(...)
8. Ter toelichting op deze verzoeken merkt appellant nog het volgende op, de getuigen-deskundigen wenst de verdediging te horen om de navolgende redenen: het gaat niet om nietsvermoedende slachtoffers, de kopers wisten precies waaraan ze begonnen en hebben allen zelf veel werk verricht aan de verbouwingen, c.q. waren zich zeer wel bewust van de wijze waarop een en ander gestalte zou worden gegeven. Ook dienen de zogenaamde slachtoffers te worden bevraagd over hun beweerdelijk deplorabele financiële toestand. De makelaars moeten ook ondervraagd worden over hun verklaringen en taxaties."
- een aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 gehechte pleitnota, onder meer inhoudende:
"2. Op de voet van artikel 410 lid 3 Sv handhaaft appellant zijn verzoek de volgende getuigen op te roepen, opdat zij aldaar kunnen worden gehoord:
(...)
ii. [betrokkene 1] , Malta,
(...)
3. Ter toelichting op deze verzoeken merkt appellant in het algemeen nog het volgende op: alle verdachten/getuigen hebben tegen appellant verklaard en dat zeer eenzijdig en belastend, het heeft er de schijn van, dat de verklaringen opzettelijk extra zijn aangezet, al dan niet op aangeven van de verhoorders, kennelijk omdat het "op TV was geweest", daarover wenst appellant alle getuigen onder meer te bevragen. Appellant wil alle verdachten/getuigen bevragen over eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor een appellant belastende verklaring. Per getuige is nog het volgende aan bijzonderheden te vragen, waarbij geldt, dat de verklaringen van de getuigen vanzelfsprekend nog vragen kunnen oproepen.
(...)
ii. [betrokkene 1] , woont kennelijk nog steeds op Malta, geen bezwaar tegen verhoor door een rogatoire commissie; 1422 ev pv: waarom moeder bij verhoor? Beïnvloeding? Hij is in augustus 2009 aldaar begonnen met werken en niet zoals hij op blz 1423 stelt al in mei 2009. Waarom heeft hij ingestemd met de koop van twee appartementen? Over het telefoongesprak dat hij met [betrokkene 4] heeft gevoerd, zie blzz 1710 van het pv. Waarom bij notarissen handtekeningen zetten, waarom heeft hij gevaagd om de loonstroken, wat was nu zijn eigen verklaring voor de terugbetaling (blz 1425). Waarom een aparte bankrekening geopend voor de hypotheek, dat wijst op een bewust plan; precieze periode huurontvangsten ivm beweerdelijk verblijf op Malta; Over zijn werk voor [A] wenst appellant deze getuige ook nog te bevragen.
- een tussenarrest van 17 juli 2014, onder meer inhoudende:
"De raadsman heeft tijdig bij appelschriftuur nadere onderzoekswensen geformuleerd.
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte verzocht om in hoger beroep als getuigen te horen: (...) [betrokkene 1] (...). Ter toelichting op het verzoek heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat er zeer eenzijdig en belastend door de getuigen is verklaard en dat het er alle schijn van heeft, al dan niet op aangeven van de verhoorders, dat de afgelegde verklaringen opzettelijk extra zijn aangezet kennelijk omdat deze zaak op de televisie is geweest. Daarnaast wil de raadsman de getuigen bevragen over eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor verdachte belastende verklaringen.
(...)
Het hof overweegt het navolgende:
- Met betrekking tot de toelichting die de raadsman heeft gegeven is het hof op geen enkele wijze duidelijk geworden om welke getuigen het gaat met betrekking tot eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor belastende verklaringen. Hetzelfde geldt voor de getuigen die naar aanleiding van de televisie uitzending hebben verklaard. Het hof zal het verzoek in zoverre afwijzen, waarbij het hof opmerkt dat de nader toe te wijzen getuigen bij gelegenheid van hun verhoor daarover kunnen worden bevraagd.
(...)
- Het verzoek om (...) [betrokkene 1] en (...) als getuigen te doen horen wordt afgewezen. Uit de thans gegeven summiere onderbouwing is het hof geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan deze getuigen gehoord zouden moeten worden, mede gezien in het licht van de vijf hierboven toegewezen getuigen. Het hof acht de verdediging door het niet horen van deze getuigen niet geschaad in haar belangen."
- een aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2015 gehechte pleitnota, onder meer inhoudende:
"11. [verdachte] handhaaft zijn verzoek de bij schriftuur ex 410 Sv van 25 juni 2013, verzochte getuigen:
(...)
ii. [betrokkene 1] , Malta,
(...)
12. Ter toelichting op deze verzoeken merkt appellant in het algemeen nog het volgende op: alle verdachten/getuigen hebben tegen appellant verklaard en dat zeer eenzijdig en belastend, het heeft er de schijn van, dat de verklaringen opzettelijk extra zijn aangezet, al dan niet op aangeven van de verhoorders, kennelijk omdat het "op TV was geweest", daarover wenst appellant alle getuigen onder meer te bevragen. Appellant wil alle verdachten/getuigen bevragen over eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor een appellant belastende verklaring. Per getuige is nog het volgende aan bijzonderheden te vragen, waarbij geldt, dat de verklaringen van de getuigen vanzelfsprekend nog vragen kunnen oproepen.
(...)
ii. [betrokkene 1] , woont kennelijk nog steeds op Malta, geen bezwaar tegen verhoor door een rogatoire commissie; 1422 ev pv: waarom aangifte door moeder, [betrokkene 1] is dus nooit zelf gehoord? Beïnvloeding? Hij is in augustus 2009 aldaar begonnen met werken en niet zoals hij op blz 1423 stelt al in mei 2009.
Waarom heeft hij ingestemd met de koop van twee appartementen? Over het telefoongesprak dat hij met [betrokkene 4] heeft gevoerd, zie blzz 1710 van het pv. Waarom bij notarissen handtekeningen zetten, waarom heeft hij gevraagd om de loonstroken, wat was nu zijn eigen verklaring voor de terugbetaling (blz 1425). Waarom een aparte bankrekening geopend voor de hypotheek, dat wijst op een bewust plan; de precieze periode huurontvangsten ivm beweerdelijk verblijf op Malta; Over zijn werkzaamheden voor [A] wenst appellant deze getuige ook nog te bevragen.
(...)
13. De getuigen(-deskundigen) wenst de verdediging te horen om de navolgende redenen: het gaat niet om nietsvermoedende slachtoffers, de kopers wisten precies waaraan ze begonnen en hebben allen zelf veel werk verricht aan de verbouwingen, c.q. waren zich zeer wel bewust van de wijze waarop een en ander gestalte zou worden gegeven. Ook dienen de zogenaamde slachtoffers te worden bevraagd over hun beweerdelijk deplorabele financiële toestand voor en na de beleggingen via [verdachte] . De makelaars moeten ook ondervraagd worden over hun verklaringen en taxaties en uitleggen hoe die taxaties tot stand komen, in het bij zonder hoe de verschillen zouden kunnen ontstaan.
14. [verdachte] meent dat hij in zijn verdediging is benadeeld, doordat het Hof in het tussenarrest van 17 juli 2014 het merendeel van de getuigen heeft afgewezen, waardoor [verdachte] is beroofd van de mogelijkheid deze getuigen aan de tand te voelen, ook naar aanleiding van de verklaringen bij de Raadsheer-Commissaris van de wel toegestane getuigen, en hij herhaalt zijn verzoek de voormelde getuigen te horen, omdat deze wel degelijk kunnen verklaren over kwesties waarover in deze zaak beslissingen moeten worden genomen.
(...)
27. [betrokkene 1] : heeft niet zelf verklaard, zijn moeder doet aangifte: de auditu dus en die verklaring heeft geen enkele bewijswaarde, maar is ook onjuist geïnterpreteerd. [betrokkene 1] moet beslist zelf worden gehoord, dan wel moet dit bewijs van tafel geveegd worden."
- het bestreden arrest van 22 april 2015, onder meer inhoudende:
"Bij appelschriftuur van 25 juni 2013 heeft de verdediging verzocht om onder andere (...) [betrokkene 1] (...) als getuige te horen. Bij tussenarrest van 17 juli 2014 heeft het hof het horen van genoemde personen als getuigen afgewezen.
Ter terechtzitting van het hof van 8 april 2015 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van deze getuigen opnieuw gedaan.
Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of het hof het horen van de getuigen noodzakelijk acht.
(...)
De getuige [betrokkene 1]
Verdachte [de Hoge Raad begrijpt: getuige] is vermoedelijk woonachtig op Malta. Een concreet adres ontbreekt. Op dit moment valt niet te verwachten dat de getuige te traceren is en binnen een redelijke termijn gehoord kan worden. Het hof wijst het verzoek tot het horen van deze getuige daarom af."
2.4.
De beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot het horen van [betrokkene 1] als getuige door het Hof bij tussenarrest van 17 juli 2014 en in de bestreden uitspraak zijn, mede gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. Het middel slaagt derhalve.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 27 september 2007 tot en met 10 december 2007, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 27-09-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 15-11-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 29-11-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 10-12-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] ,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaat dat [B] b.v. een niet bestaand bedrijf betreft, althans niet onder de in de facturen genoemd Kamer van Koophandel nummer staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"20.
Een geschrift als bedoel in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] B.V., [a-straat 1] Arnhem (p. 2251 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 27-09-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 23725,63
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
21.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] B.V., [a-straat 1] Arnhem (p. 2254 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 15-11-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : €19.937,50
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
22.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] B.V., [a-straat 1] Arnhem (p. 2257 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
Datum : 29-11-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 14.875,-
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
23.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] B.V., [a-straat 1] Arnhem (p. 2261 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 10 december 2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 8.330,-
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
24.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd […]), p. 1220 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte] :
Vr.: Wij, verbalisanten, tonen verdachte 4 facturen, ter zake "verbouwwerkzaamheden" aan het pand [c-straat 1] te Apeldoorn, gedateerd eind 2007, met briefhoofd [B] B.V.
Vr.: Wat is de reden, dat U op deze facturen het KvK-nummer van de eenmanszaak [C] gebruikt, terwijl deze eenmanszaak al eind 2005 bij de KvK is uitgeschreven?
Antw.: Daar heb ik geen verklaring voor. Het is ontzettend slordig, maar ik heb er geen verklaring voor waarom ik dit KvK-nummer hieronder heb gezet.
25.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Uittreksel van de Kamers van Koophandel betreffende de onderneming [C] (p. 1232 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Dossiernummer: [001] Blad 00001
Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel
Deze inschrijving valt onder het beheer van de Kamer van Koophandel voor Centraal Gelderland
**********************************************************
* Op 20-10-2006 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met *
* ingang van 22-12-2005. *
* Laatstelijk stond ingeschreven: *
**********************************************************
Onderneming:
Handelsna(a)m(en) : [C]
Rechtsvorm : Eenmanszaak
Adres : [d-straat 1] Arnhem
Datum vestiging : 01-09-2005
Bedrijfsomschrijving : Woningverbetering, onderhoud en
verbouw.
Werkzame personen : 11
--------------------------------------------------------De onderneming wordt gedreven voor rekening van:
Naam : [verdachte]
Geboortedatum en –plaats : [geboortedatum] -1946, [geboorteplaats]
Adres : [e-straat 1] Apeldoorn
--------------------------------------------------------
Alleen geldig indien door de kamer voorzien van een ondertekening.
Woerden, 30-07-2010
Uittreksel is vervaardigd om 14.27 uur
Voor uittreksel."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde stelt het hof vast dat de genoemde facturen zijn gebruikt om gelden uit de bouwdepot(s) te verkrijgen. De rechtbank heeft slechts bewezenverklaard dat [B] B.V. een niet bestaand bedrijf is, echter correspondeert het KvK-nummer dat op de facturen is gebruikt niet met het nummer waaronder het bedrijf, [B] B.V, bij de KvK staat ingeschreven. In zoverre zijn de gebruikte facturen vals."
3.3.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte - kort gezegd - opzettelijk de in de bewezenverklaring genoemde geschriften valselijk heeft opgemaakt, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, de strafoplegging en de ter zake van feit 4 gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016.
Conclusie 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Hypotheekfraude, valsheid in geschrift, art. 225 Sr. 1. Afwijzing getuigenverzoek. 2. Bewijsmotiveringsklacht m.b.t. opzet (oogmerk). Ad 1: De beslissingen tot afwijzing van de verzoeken tot het horen van X. als getuige zijn, mede gelet op hetgeen aan die verzoeken ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. Ad 2: het opzettelijk valselijk opmaken van de in de bewezenverklaring genoemde geschriften, kan niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 15/02027.
Nr. 15/01970 Zitting: 27 september 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 april 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. primair en 3. (telkens) “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, wegens 2. primair “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en wegens 4. en 5. (telkens) “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V. ten dele toegewezen en is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten hoogte van de toegewezen vordering.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/02027. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte, een projectontwikkelaar, hield zich bezig met zogenaamde [A] -constructies, waarbij onroerend goed (als belegging) door derden wordt aangekocht en na een verbouwing weer wordt doorverkocht. Het doel van de [A] -constructie is het onroerend goed, al dan niet na het een periode te verhuren, weer met winst te verkopen, zo mogelijk binnen zes maanden omdat dan geen overdrachtsbelasting is verschuldigd. De verdachte bemiddelde hierbij, zorgde voor de verbouwingen en kon naar eigen zeggen1.per [A] -constructie tussen de € 10.000 en € 15.000 verdienen. Op 20 december 2009 werd in het SBS6-programma “Undercover in Nederland” van onderzoeksjournalist Alberto Stegeman een aflevering uitgezonden waarin verslag werd gedaan van een oplichtingspraktijk waarbij een man was overgehaald een pand aan te kopen en aan hem was voorgespiegeld dat dit aan Poolse huurders zou worden verhuurd. Uit de huuropbrengsten zouden de hypotheeklasten kunnen worden betaald. De koper zou er zelf € 10.000 aan kunnen verdienen. De Poolse huurders bleven uit en uiteindelijk moest het pand, waarvoor de koper een hypothecaire lening was aangegaan voor € 255.000 met verlies worden verkocht. De taxatiewaarde bleek € 130.000 te zijn. Na deze uitzending volgden meer aangiften door personen die stelden te zijn getroffen door eenzelfde soort praktijk. Zij werden benaderd om een pand op hun naam te zetten en daarvoor een hypotheeklening aan te gaan, met het doel het pand na verbouwing met winst te verkopen dan wel te verhuren aan Poolse werknemers.
De verdachte is volgens het OM degene die de verbouwing en de financiering, in samenwerking met een netwerk van medeverdachten, regelde. Bij het aangaan van de hypothecaire leningen bleken valse salarisstroken c.q. werkgeversverklaringen aan de banken te zijn verstrekt en de hypotheekaanvragers bleven met een forse restschuld zitten.
De verdachte is door het hof veroordeeld wegens kort gezegd:
1. het vervalsen van werkgeversverklaringen betreffende [betrokkene 1] (één van de kopers);
2. het samen en in vereniging met anderen vervalsen van een werkgeversverklaring en salarisspecificaties betreffende [betrokkene 5] , [betrokkene 3] , en [betrokkene 2] (andere kopers);
3. het vervalsen van facturen die waren gericht aan [betrokkene 5] ;
4. het samen en in vereniging met anderen oplichten van een aantal banken teneinde deze te bewegen tot het verstrekken van hypothecaire geldleningen;
5. het samen en in vereniging met anderen oplichten van [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] door hen door middel van valse beloften over te halen tot het aangaan van hypothecaire schulden.
4. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
5. Het eerste middel klaagt dat het hof de verzoeken tot oproeping van getuige [betrokkene 1] telkens (ik begrijp: tweemaal) heeft afgewezen op gronden die deze afwijzingen niet kunnen dragen dan wel in het licht van hetgeen ter onderbouwing van de verzoeken is aangevoerd onbegrijpelijk zijn.
5.1. Bij appelschriftuur van 25 juni 2013 heeft de verdediging verzocht om onder andere [betrokkene 1] als getuige te horen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman blijkens zijn pleitnota op de regiezitting van het hof op 3 juli 2014 – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende aangevoerd:
“1. Het schriftuur ex 410 Sv is ter griffie van de rechtbank Gelderland ingediend op 25 juni 2013, dat wil zeggen op de 14 dag na het instellen van hoger beroep op 11 juni 2013, dus tijdig. Dat betekent dat het verdedigingsbelang tot maatstaf dient.
2. Op de voet van artikel 410 lid 3 Sv handhaaft appellant zijn verzoek de volgende getuigen op te roepen, opdat zij aldaar kunnen worden gehoord:
(…)
ii. [betrokkene 1] , Malta,
(…)
3. Ter toelichting op deze verzoeken merkt appellant in het algemeen nog het volgende op: alle verdachten / getuigen hebben tegen appellant verklaard en dat zeer eenzijdig en belastend, het heeft er de schijn van, dat de verklaringen opzettelijk extra zijn aangezet, al dan niet op aangeven van de verhoorders, kennelijk omdat het “op TV was geweest”, daarover wenst appellant alle getuigen onder meer te bevragen. Appellant wil alle verdachte / getuigen bevragen over eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor een appellant belastende verklaring. Per getuige is nog het volgende aan bijzonderheden te vragen, waarbij geldt, dat de verklaringen van de getuigen vanzelfsprekend nog vragen kunnen oproepen.
(…)
ii. [betrokkene 1], woont kennelijk nog steeds op Malta, geen bezwaar tegen verhoord door een rogatoire commissie, 1422 ev pv: waarom moeder bij verhoor? Beïnvloeding? Hij is in augustus 2009 aldaar begonnen met werken en niet zoals hij op blz 1423 stelt al in mei 2009.
Waarom heeft hij ingestemd met de koop van twee appartementen? Over het telefoongesprak dat hij met [betrokkene 4] heeft gevoerd, zie blz 1710 van het pv. Waarom bij notarissen handtekeningen zetten, waarom heeft hij gevraagd om de loonstroken, wat was nu zijn eigen verklaring voor de terugbetaling (blz 1425). Waarom een aparte bankrekening geopend voor de hypotheek, dat wijst op een bewust plan; precieze periode huurontvangsten ivm beweerdelijk bedrijf op Malta; Over zijn werk voor [A] wenst appellant deze getuige ook nog te bevragen.
4. De getuigen(-deskundigen) wenst de verdediging te horen om de navolgende redenen: het gaat niet om nietsvermoedende slachtoffers, de kopers wisten precies waaraan ze begonnen en hebben allen zelf veel werk verricht aan de verbouwingen, c.q. waren zich zeer wel bewust van de wijze waarop een en ander gestalte zou worden gegeven. Ook dienen de zogenaamde slachtoffers te worden bevraagd over hun beweerdelijk deplorabele financiële toestand. De makelaars moeten ook ondervraagd worden over hun verklaringen en taxaties.
Conclusie:
Het verdedigingsbelang bepaalt dat de gevraagde getuigen moeten worden gehoord. (…)”
5.2. Op dezelfde terechtzitting van 3 juli 2014 heeft de advocaat-generaal van het hof met betrekking tot de getuigenverzoeken van de verdediging het volgende verklaard:
“Ik heb geen bezwaar tegen het nader horen van de getuigen welke in het vonnis van de rechtbank voor het bewijs zijn gebezigd.
Het verzoek met betrekking tot de overige gevraagde getuigen dient mijns inziens afgewezen te worden. Ik ben van mening dat de verdediging, door het niet horen van die getuigen, niet in haar belangen is geschaad.”
5.3. In het tussenarrest van 17 juli 2014 heeft het hof op de verzoeken tot het horen van getuigen van de verdediging als volgt beslist:
“Verzoeken tot het horen van getuigen
De raadsman heeft tijdig bij appelschriftuur nadere onderzoekswensen geformuleerd.
Ter terechtzitting is door de raadsman van de verdachte verzocht om in hoger beroep als getuigen te horen: (…) [betrokkene 1] (…). Ter toelichting op het verzoek heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat er zeer eenzijdig en belastend door de getuigen is verklaard en dat het er alle schijn van heeft, al dan niet op aangeven van de verhoorders, dat de afgelegde verklaringen opzettelijk extra zijn aangezet kennelijk omdat deze zaak op de televisie is geweest. Daarnaast wil de raadsman de getuigen bevragen over eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor verdachte belastende verklaringen.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt het navolgende:
- Met betrekking tot de toelichting die de raadsman heeft gegeven is het hof op geen enkele wijze duidelijk geworden om welke getuigen het gaat met betrekking tot eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor belastende verklaringen. Hetzelfde geldt voor de getuigen die naar aanleiding van de televisie uitzending hebben verklaard. Het hof zal het verzoek in zoverre afwijzen, waarbij het hof opmerkt dat nader toe te wijzen getuigen bij gelegenheid van hun verhoor daarover kunnen worden bevraagd.
(…)
- Het verzoek om (…) [betrokkene 1] en (…) als getuigen te doen horen wordt afgewezen. Uit de thans gegeven summiere onderbouwing is het hof geen feiten en omstandigheden op grond waarvan deze getuigen gehoord zouden moeten worden, mede gezien in het licht van de vijf hierboven toegewezen getuigen.[ AG: het betreft hier de getuigen [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [medeverdachte] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waarvan de verklaringen door de rechtbank voor het bewijs zijn gebruikt] Het hof acht de verdediging door het niet horen van deze getuigen niet geschaad in haar belangen.”
5.4. Ter terechtzitting van 8 april 2015 heeft de raadsman bij pleidooi zijn verzoek van 25 juni 2013 herhaald en daaraan – voor zover hier van belang – nog het volgende toegevoegd:
“11. [verdachte] handhaaft zijn verzoek de bij schriftuur ex 410 Sv van 25 juni 2013, verzochte getuigen:
(…)
II. [betrokkene 1] , Malta,
(…)
14. [verdachte] meent dat hij in zijn verdediging is benadeeld, doordat het Hof in het tussenarrest van 17 juli 2014 het merendeel van de getuigen heeft afgewezen, waardoor [verdachte] is beroofd van de mogelijkheid deze getuigen aan de tand te voelen, ook naar aanleiding van de verklaringen bij de Raadsheer-Commissaris van de wel toegestane getuigen, en herhaalt zijn verzoek de voormelde getuigen te horen, omdat deze wel degelijk kunnen verklaren over kwesties waarover in deze zaak beslissingen moeten worden genomen.”
5.5. In het arrest van 22 april 2015 heeft het hof als volgt beslist op het herhaalde verzoek tot het horen van getuigen:
“Bij appelschriftuur van 25 juni 2013 heeft de verdediging verzocht om onder andere (…) [betrokkene 1] als getuige te horen. Bij tussenarrest van 17 juli 2014 heeft het hof het horen van genoemde personen als getuigen afgewezen.
Ter terechtzitting van het hof van 8 april 2015 heeft de raadsman het verzoek tot het horen van deze getuigen opnieuw gedaan.
Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke verzoeken is of het hof het horen van de getuigen noodzakelijk acht.
(…)
De getuige [betrokkene 1]
Verdachte [ AG: sic] is vermoedelijk woonachtig op Malta. Een concreet adres ontbreekt. Op dit moment valt niet te verwachten dat de getuige te traceren is en binnen een redelijke termijn gehoord kan worden. Het hof wijst het verzoek tot het horen van deze getuigen daarom af.”
5.6. In de toelichting op het middel wordt uitvoerig ingegaan op het recht van de verdachte om getuigen te ondervragen ingevolge art. 6 lid 3 sub d EVRM en de door het EHRM in zijn jurisprudentie geformuleerde maatstaven aan de hand waarvan verzoeken tot het oproepen van getuigen moeten worden beoordeeld. Daarnaast worden de beslissingen van het hof van 17 juli 2014 en 22 april 2015 waarbij het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen is afgewezen, getoetst aan de maatstaven die de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 1 juli 2014 heeft geformuleerd.2.De uitkomst van deze analyse is dat de beslissingen van het hof in strijd zijn met art. 6 lid 3 sub d EVRM en onbegrijpelijk zijn in het licht van de criteria die de Hoge Raad in zijn arrest van 1 juli 2014 heeft uiteengezet.
5.7. Ik zal beginnen met de bespreking van de vraag of de afwijzingen van de verzoeken om [betrokkene 1] als getuige te horen bij tussenarrest van 17 juli 2014, dat ook in cassatie ter beoordeling staat, en bij eindarrest van 22 april 2015, voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn jurisprudentie geformuleerde maatstaven zoals weergegeven in zijn arrest van 1 juli 2014, met name of het hof hierbij de juiste maatstaf (verdedigingsbelang of noodzaakcriterium) heeft toegepast en of de motiveringen van de beslissingen van het hof in dit licht toereikend en begrijpelijk zijn.
5.8. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat:
- [betrokkene 1] in geen enkel stadium van het strafproces, ook niet in eerste aanleg, als getuige is gehoord en dus de verdediging niet in de gelegenheid is geweest hem te ondervragen;
- de verklaring (aangifte) die [betrokkene 7] , namens [betrokkene 1] , bij de politie heeft afgelegd, door het hof als bewijsmiddel 1. is gebezigd voor de bewezenverklaring van het onder 1., 4. en 5. aan verdachte tenlastegelegde;
- het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen tijdig bij appelschriftuur is gedaan, op de regiezitting d.d. 3 juli 2014 zoals hierboven onder 5.1. is weergegeven is toegelicht en op de zitting van 8 april 2015 nogmaals is toegelicht en herhaald.”
5.9. Wat de afwijzing van het verzoek bij tussenarrest van 17 juli 2014 betreft, heeft het hof op zichzelf de juiste maatstaf aangelegd, namelijk het verdedigingsbelang. De motivering van de afwijzing van het verzoek is, gelet op hetgeen door de verdediging op de zitting van 3 juli 2014 ter onderbouwing van het verzoek naar voren is gebracht, echter niet in lijn met wat onder het verdedigingsbelang moet worden verstaan. Volgens deze maatstaf kan pas worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.3.De verdediging heeft, zoals hiervoor onder 5.4. is geciteerd, op de regiezitting van 3 juli 2014 gespecificeerd hetgeen zij aan de getuige [betrokkene 1] had willen vragen. Hoewel dit in de pleitnota enigszins in telegramstijl is verwoord en voor een goed begrip van de vragen enige dossierkennis is vereist, maak ik daaruit op dat de verdediging [betrokkene 1] onder andere had willen vragen of hij zelf als verdachte is aangemerkt en of in het kader daarvan afspraken zijn gemaakt met het oog op de belastende verklaring die hij via zijn moeder4.bij de politie heeft laten afleggen; waarom hij zijn moeder aangifte heeft laten doen; of hij ook zelf is gehoord; over de aankoop van de appartementen; over de hypotheekverstrekking en over zijn werkzaamheden voor [A] BV c.q. [B] .
Van deze vragen kan niet gezegd worden dat zij in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Evenmin kan worden uitgesloten dat de getuige iets over de genoemde punten kan zeggen.
5.10. Het hof heeft ter motivering van zijn afwijzing van dit verzoek overwogen dat het “op geen enkele wijze duidelijk [is] geworden om welke getuigen het gaat met betrekking tot eventuele afspraken over niet vervolging in ruil voor belastende verklaringen” en dat “geen feiten en omstandigheden gebleken [zijn] op grond waarvan deze getuigen gehoord zouden moeten worden”. In het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, mede gelet op het aan de verdachte tenlastegelegde, acht ik deze motivering niet begrijpelijk. Mijn conclusie is dan ook dat de beslissing van het hof niet in overeenstemming is met de ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke maatstaf van art. 288, tweede lid, Sv, te weten dat de verdachte door het achterwege blijven van het verhoor van de getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad.5.Voor zover het middel gericht is tegen de afwijzende beslissing in het tussenarrest van 17 juli 2014 acht ik het dan ook gegrond.
5.11. Op de zitting van het hof van 8 april 2015 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen herhaald zoals hierboven onder 5.4. is weergegeven en het hof heeft dit verzoek in zijn eindarrest zoals onder 5.5. aangehaald afgewezen.
5.12. Wat het herhaalde verzoek op de terechtzitting van 8 april 2015 betreft, heeft het hof in zijn arrest van 22 april 2015 de juiste maatstaf toegepast, namelijk of de noodzaak van het verzochte is gebleken.6.De vraag is echter of de motivering die het hof bij de afwijzing ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] heeft gebruikt begrijpelijk is en of de afwijzing in overeenstemming is te brengen met het recht van de verdachte hem belastende getuigen te ondervragen ingevolge art. 6 lid 3 sub d EVRM. In dat verband is ook de jurisprudentie van het EHRM relevant, waarop door de steller van het middel in de toelichting wordt gewezen. Ik zal eerst de meest recente hoofdlijnen van deze jurisprudentie bespreken en dan de draad van de bespreking van het middel weer oppakken.
5.13. Het door het EHRM ontwikkelde beslisschema voor gevallen waarin het recht van een verdachte om getuigen te ondervragen in het geding is, bestaat uit drie vragen. De eerste vraag luidt of er een goede reden bestaat voor het ontbreken van een effectieve ondervragingsgelegenheid voor de verdediging. Met de tweede vraag wordt onderzocht of de betrokken veroordeling uitsluitend of in beslissende mate op de verklaring van een niet door de verdediging getoetste getuige berust. De derde vraag is of er voldoende compenserende factoren voor het ontbreken van een adequate ondervragingsgelegenheid voor de verdediging aanwezig zijn.7.
5.14. Uit de Straatsburgse jurisprudentie kan inderdaad, zoals door de steller van het middel wordt benadrukt, worden opgemaakt dat het EHRM in het kader van een toets aan art. 6 EVRM de nodige eisen stelt aan de inspanningen die moeten worden geleverd om een de verdachte belastende getuige te horen, ook als het gaat om een getuige die zich in het buitenland bevindt en ook als het bewijs niet overwegend of in beslissende mate op de verklaring van die getuige berust.
5.15. In de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland heeft de Grote Kamer van het EHRM zich in een aantal algemene overwegingen nader gebogen over de relatie tussen de drie hiervoor onder 5.13. aangehaalde stappen van het door het EHRM ontwikkelde beslisschema, de zogenaamde “Al-Khawaja test”, met name of álle stappen steeds dienen te worden doorlopen en in welke volgorde dat dan zou moet gebeuren. Zo vraagt het EHRM zich af, indien bij de eerste stap blijkt dat er geen rechtvaardiging is voor het niet verschijnen van de getuige ter terechtzitting, dat feit alleen al een schending van art. 6 lid 3d EVRM oplevert, ook als de verklaring van de niet gehoorde getuige niet uitsluitend of in beslissende mate heeft bijgedragen aan de veroordeling.8.In dit verband overweegt het EHRM:
“113. The Court notes that in a number of cases following the delivery of the Al-Khawaja judgment it took an overall approach to the examination of the fairness of the trial, having regard to all three steps of the Al-Khawaja test (see Salikhov v. Russia, no. 23880/05, §§ 118 et seq., 3 May 2012; Asadbeyli and Others v. Azerbaijan, nos. 3653/05, 14729/05, 20908/05, 26242/05, 36083/05 and 16519/06, § 134, 11 December 2012; Yevgeniy Ivanov v. Russia, no. 27100/03, §§ 45-50, 25 April 2013; and Şandru v. Romania, no. 33882/05, §§ 62-70, 15 October 2013). However, in other cases, the lack of a good reason for a prosecution witness’s absence alone was considered sufficient to find a breach of Article 6 §§ 1 and 3 (d) (see Rudnichenko v. Ukraine, no. 2775/07, §§ 105-110, 11 July 2013, and Nikolitsas v. Greece, no. 63117/09, § 35, 3 July 2014; in the latter case the Court nevertheless addressed the further steps of the Al-Khawaja test, see ibid., §§ 36-39). In yet other cases a differentiated approach was taken: the lack of good reason for a prosecution witness’s absence was considered conclusive of the unfairness of the trial unless the witness testimony was manifestly irrelevant for the outcome of the case (see Khodorkovskiy and Lebedev v. Russia, nos. 11082/06 and 13772/05, §§ 709-16, 25 July 2013; Cevat Soysal v. Turkey, no. 17362/03, §§ 76-79, 23 September 2014; and Suldin v. Russia, no. 20077/04, §§ 56-59, 16 October 2014). The Grand Chamber, in the light of the foregoing (see paragraphs 111-112), considers that the absence of good reason for the non-attendance of a witness cannot of itself be conclusive of the unfairness of a trial. This being said, the lack of a good reason for a prosecution witness’s absence is a very important factor to be weighed in the balance when assessing the overall fairness of a trial, and one which may tip the balance in favour of finding a breach of Article 6 §§ 1 and 3 (d).”
Kortom, ook al zijn er geen goede redenen voor het ontbreken van een adequate ondervragingsmogelijkheid, dan is dat op zichzelf nog niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een schending van art. 6 EVRM, al is het wel een belangrijke factor die moet worden meegewogen bij de beoordeling of de verdachte een eerlijk proces heeft gehad in de zin van art. 6 lid 1 en lid 3d EVRM.
5.16. Het EHRM stelt verder de vraag aan de orde of er compenserende maatregelen nodig zijn om een eerlijk proces te waarborgen, ook als de verklaring van de niet gehoorde getuige niet van doorslaggevende betekenis is voor het bewijs. Daarover overweegt het EHRM het volgende:
“116. Given that the Court’s concern is to ascertain whether the proceedings as a whole were fair, it must review the existence of sufficient counterbalancing factors not only in cases in which the evidence given by an absent witness was the sole or the decisive basis for the applicant’s conviction. It must also do so in those cases where, following its assessment of the domestic courts’ evaluation of the weight of the evidence (described in more detail in paragraph 124 below), it finds it unclear whether the evidence in question was the sole or decisive basis but is nevertheless satisfied that it carried significant weight and that its admission may have handicapped the defence. The extent of the counterbalancing factors necessary in order for a trial to be considered fair will depend on the weight of the evidence of the absent witness. The more important that evidence, the more weight the counterbalancing factors will have to carry in order for the proceedings as a whole to be considered fair.”
Over de volgorde waarin de stappen dienen te worden doorlopen overweegt het EHRM tot slot:
“117. The Court observes that in Al-Khawaja and Tahery, the requirement that there be a good reason for the non-attendance of the witness (first step), and for the consequent admission of the evidence of the absent witness, was considered as a preliminary question which had to be examined before any consideration was given as to whether that evidence was sole or decisive (second step; ibid., § 120). “Preliminary”, in that context, may be understood in a temporal sense: the trial court must first decide whether there is good reason for the absence of the witness and whether, as a consequence, the evidence of the absent witness may be admitted. Only once that witness evidence is admitted can the trial court assess, at the close of the trial and having regard to all the evidence adduced, the significance of the evidence of the absent witness and, in particular, whether the evidence of the absent witness is the sole or decisive basis for convicting the defendant. It will then depend on the weight of the evidence given by the absent witness how much weight the counterbalancing factors (third step) will have to carry in order to ensure the overall fairness of the trial.
118. Against that background, it will, as a rule, be pertinent to examine the three steps of the Al-Khawaja-test in the order defined in that judgment (see paragraph 107 above). However, all three steps of the test are interrelated and, taken together, serve to establish whether the criminal proceedings at issue have, as a whole, been fair. It may therefore be appropriate, in a given case, to examine the steps in a different order, in particular if one of the steps proves to be particularly conclusive as to either the fairness or the unfairness of the proceedings (see in this connection, for instance, Nechto v. Russia, no. 24893/05, §§ 119-25 and 126-27, 24 January 2012; Mitkus v. Latvia, no. 7259/03, §§ 101-102 and 106, 2 October 2012; Gani, cited above, §§ 43-45; and Şandru, cited above, §§ 62-66, in all of which the second step, that is, the question whether the evidence of the absent witness was sole or decisive, was examined before the first step, that is, the question whether there was a good reason for the witness’s absence).”
5.17. Al met al kan uit het oordeel van het EHRM in de zaak Schatschaschwili worden afgeleid dat de mate waarin de rechter c.q. de betrokken staat zich moet inspannen om een belastende getuige op de zitting te laten verschijnen c.q. te doen horen om de verdediging in de gelegenheid te stellen haar ondervragingsrecht uit te oefenen, sterk gerelateerd wordt aan het belang van de verzochte getuigenverklaring voor de bewijsbeslissing. Hoewel er in beginsel een volgorde zit in de “Al Khawaja test”, kan soms de eerste stap (zijn er gegronde redenen dat de getuige niet ter zitting verschijnt?) worden overgeslagen als de verklaring niet van groot belang is voor de bewijsbeslissing. Ook de noodzaak van het treffen van compensatoire maatregelen ter voorkoming van een schending van art. 6 EVRM als het ondervragingsrecht van de verdediging is beperkt kan worden afgewogen tegen het andere aanwezige bewijs.9.
5.18. Terugkomend op de bespreking van het middel, meen ik dat het oordeel van het hof in zijn eindarrest, namelijk dat het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen, wordt afgewezen omdat niet te verwachten is dat de getuige te traceren is en binnen een redelijke termijn gehoord kan worden, onbegrijpelijk is, alleen al omdat noch uit het arrest, noch uit andere gedingstukken blijkt, dat er pogingen zijn gedaan om de getuige te traceren, zodat de conclusie dat de getuige niet binnen een redelijke termijn gehoord zou kunnen worden ongefundeerd lijkt. Daarmee kan ook de eerste vraag van het hiervoor besproken beslisschema in het kader van art. 6 lid 3 sub d EVRM worden beantwoord: uit het arrest van het hof blijkt niet dat er gegronde redenen zijn voor het ontbreken van een adequate ondervragingsmogelijkheid. Voor het aannemen van een schending van art. 6 EVRM zal dan ook nog moeten worden bezien welke rol de verklaring van [betrokkene 1] speelt in de bewijsconstructie. Ik ben het met de steller van het middel eens dat de (via zijn moeder overgebrachte) verklaring van [betrokkene 1] een belangrijke, zo niet doorslaggevende, betekenis heeft gehad bij de bewezenverklaring van het aan de verdachte onder 1., 4. en 5. tenlastegelegde.
5.19. Ten aanzien van feit 1. geldt dat noch uit de werkgeversverklaringen (bewijsmiddel 2 en 3) noch uit de salarisspecificaties (bewijsmiddel 4 en 5) noch uit de door de verdachte afgelegde verklaring op de zitting in eerste instantie kan worden afgeleid dat de verdachte deze stukken valselijk heeft opgemaakt. Dit blijkt slechts uit de aangifte en verklaring die [betrokkene 7] namens [betrokkene 1] bij de politie heeft afgelegd. Ik ben het met de steller van het middel eens dat het bewijs voor de valsheid van de werkgeversverklaringen en salarisspecificaties slechts “rond” kan worden gemaakt door de verklaring die [betrokkene 7] namens [betrokkene 1] heeft afgelegd. Hetzelfde geldt voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging van de feiten 4. En 5 voor zover deze zouden zijn gepleegd ten aanzien van [betrokkene 1] .
5.20. Men kan zich afvragen wie er nu als getuige moet worden aangemerkt ten aanzien van wie het ondervragingsrecht geldt: [betrokkene 7] , de politieambtenaar ten overstaan waarvan [betrokkene 7] de verklaring heeft afgelegd of [betrokkene 1] ? In dat verband wil ik opmerken dat het EHRM een autonome interpretatie heeft gegeven van het begrip ‘getuige’ in de Kostovski-zaak. Een van de verweren van de Nederlandse regering in de Kostovski-zaak was, dat het recht op het horen van getuigen niet was geschonden omdat de verdediging in de gelegenheid was gesteld de politieagenten die de anonieme getuigen hadden gehoord, als getuige te ondervragen. Met andere woorden, het waren de verklaringen van de politieagenten die voor het bewijs werden gebruikt en ten aanzien van deze politieagenten had de verdediging het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, dus was er geen schending van art. 6 lid 3, sub d EVRM. Het EHRM prikte daar doorheen:
“The Court notes that only one of the authors of the statements - namely the person whose statements were read out at the trial10.- was, under Netherlands law, regarded as a "witness" (…). However, in view of the autonomous interpretation to be given to this term (…) both authors should be so regarded for the purposes of Article 6 § 3 (d) (art. 6-3-d) of the Convention, since the statements of both of them, whether read out at the trial or not, were in fact before the court and were taken into account by it.”
Hieruit kan worden afgeleid dat het EHRM de oorspronkelijke ooggetuige eveneens aanmerkt als de getuige ten aanzien van wie de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld het ondervragingsrecht uit te oefenen.11.Vertaald naar onderhavige zaak is dat [betrokkene 1] , nu het zijn verklaring is die via [betrokkene 7] aan de politie is overgebracht en voor het bewijs is gebezigd.
5.21. Tot slot blijkt uit het arrest evenmin op welke wijze de onmogelijkheid van de verdediging om [betrokkene 1] te ondervragen is gecompenseerd.
5.22. Het middel slaagt op alle onderdelen.
6. Het tweede middel bevat een viertal bewijsklachten en de klacht dat het onder 5. bewezenverklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd als oplichting. Voordat ik op de klachten in ga, zal ik eerst de bewezenverklaring en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen weergeven.
6.1. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen in de periode van 10 april 2008 tot en met 07 april 2009, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk
- een werkgeversverklaring van [A] BV, betreffende [betrokkene 1] en
- een werkgeversverklaring van [A] BV, betreffende [betrokkene 1] , gedateerd 20-04-2009, en
- een salarisspecificatie van [A] BV, bestemd voor [betrokkene 1] , gedateerd 30-04-2008, en
- een salarisspecificatie van [A] BV, bestemd voor [betrokkene 1] , gedateerd 31-03-2009
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – telkens valselijk heeft opgemaakt telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaat dat
- genoemd persoon niet werkzaam was bij en/of voor [A] BV en
- genoemd person over de in de salarisspecificatie genoemde periode geen werkelijk salaris heeft genoten en/of ontvangen van [A] BV;
2. hij op tijdstippen in de periode 22 maart 2006 tot en met 30 juni 2008, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspers(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, een of meermalen, telkens opzettelijk
- een werkgeversverklaring van [D] , gedateerd 31-08-2007, betreffende [betrokkene 5] , en
- een salarisspecificatie van [D] , bestemd voor [betrokkene 5] , gedateerd 28-04-2008, betreffende [betrokkene 3] , en
- een salarisspecificatie van [E] BV, bestemd voor [betrokkene 3] , gedateerd 18-04-2008, en
- een werkgeversverklaring van [E] B.V., gedateerd 18-06-2008, betreffende [betrokkene 2] , en
- een salarisspecificatie van [E] BV bestemd voor [betrokkene 2] , getadeert 13-06-2008
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken telkens hierin bestaan dat
- genoemde personen niet werkzaam waren bij en/of voor [D] en/of [E] BV en/of [E] BV, en
- genoemde personen over de in de salarisspecificatie genoemde periode geen werkelijk salaris hebben genoten en/of ontvangen van [D] en/of [E] BV en/of [E] BV;
3. hij op tijdstippen in de periode van 27 september 2007 tot en met 10 december 2007, in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 27-09-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 15-11-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 29-11-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] , en
- een factuur van [B] b.v., gedateerd 10-12-2007, gericht aan [betrokkene 5] , met kamer van koophandel nummer [001] ,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaat dat [B] b.v. een niet bestaand bedrijf betreft, althans niet onder de in de factuur genoemd Kamer van Koophandel nummer staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
4. hij op tijdstippen de periode van 17 augustus 2007 tot en met 07 mei 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een of meer listige kunstgrepen, de Internationale Nederland Groep NV en/of ING-bank N.V. en/of Postbank heeft bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire geldleningen
- euro 153.065,= en
- euro 101.250,= en
- euro 354.000,= en
- euro 276.500,= en
- euro 270.869,= en
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk in strijd met de waarheid, een valse werkgeversverklaringen en een valse salarisspecificatie ingediend en/of hebben doen indienen, al dan niet door een tussenpersoon, bij een of meer van genoemde bank(en) ter verkrijging van een hypotheek op naam van een ander dan verdachte, waardoor die banken werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5. hij op tijdstippen in de periode 01 april 2008 tot en met 07 mei 2009, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door en of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] , heeft bewogen tot het aangaan van een of meer schuld(en), hebbende verdachte en zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of in strijd met de waarheid, genoemde personen voorgehouden
- dat de hypotheeklasten betaald zouden worden indien betrokkene dat niet meer kon, en/of
- dat het pand na verbouwing met winst zou worden verkocht, en/of
- dat voor huurders gezorgd zou worden, en/of
- dat er een verbouwing zou plaatsvinden, en/of
- dat alle geregeld zou worden, en/of
- dat de verkoop geregeld zou worden
althans woorden van gelijke aard of strekking, waardoor genoemd(e) perso(o)n(en) werden bewogen tot het aangaan van een of meer hypothecaire schuld(en)”
6.2. De bijlage bij het bestreden arrest bevat de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van het onder 1,4 en 5 bewezenverklaarde.
1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd 2010157475- 1 ), p. 1558-1563 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 7] namens [betrokkene 1] :
p. 1559:
Ik ben door mijn zoon gemachtigd om namens hem aangifte te doen, daar mijn zoon woonachtig is in Malta. Bij deze aangifte zal ik ook een machtigingsformulier voegen, welke door mijn zoon is ondertekend.
In het kort komt het er op neer dat mijn zoon door [verdachte] uit Apeldoorn .
opgelicht is door het kopen van twee percelen, te weten het perceel [f-straat 1] te Apeldoorn en het perceel [g-straat 1] te Brummen.
Vanaf april 2004 tot maart 2007 heeft mijn zoon gewerkt in [F] te Twello. In deze periode heeft hij [verdachte] uit Apeldoorn leren kennen. Ergens eind van het jaar 2007 nam [verdachte] telefonisch contact op met mijn zoon aangaande het kopen van een appartement. Daar mijn zoon toen nog bij het BKR geregistreerd stond, kon hij op dat moment niets doen. In april 2008 was deze registratie echter ten einde, waardoor er weer mogelijkheden waren aangaande het kopen van een appartement. Daar mijn zoon [verdachte] de moment mogelijkheden waren aangaande het kopen van een appartement. Daar mijn zoon [verdachte] al een tijd kende en ook een vertrouwensband met hem had en daarbij wist dat [verdachte] bekend was met het aankopen en verkopen van appartementen, leek het hem goed om met [verdachte] in zee te gaan.
De bedoeling was namelijk een appartement te kopen en deze binnen 6 maanden weer te verkopen. Hierdoor zou er namelijk geen overdrachtsbelasting betaald hoeven te worden wat dan de winst van de aankoop zou zijn. Volgens [verdachte] was dit een maas in de wet en de uitleg die hij erbij gaf was overtuigend.
Door deze voornoemde feiten is mijn zoon uiteindelijk akkoord gegaan tot het kopen van een appartement om deze na een verbouwing dan weer te kunnen verkopen. [verdachte] heeft toen alles voor mijn zoon geregeld met betrekking tot de koop van de appartementen, gelegen aan de [f-straat 1] te Apeldoorn en de [g-straat 1] te Brummen.
p. 1560
Rondom het verkrijgen van een hypotheek voor deze appartementen bleek dat het loon van mijn zoon niet voldoende was om een hypotheek hiervoor te verkrijgen. Hierdoor kreeg mijn zoon in de tijd een aantal loonstrookjes op zijn naam van het bedrijf [A] , wat een bedrijf is van [verdachte] . Mijn zoon had echt nooit voor dit bedrijf gewerkt. Het was dus loon op papier voor hem en hij heeft nooit een dergelijk loon ontvangen. Mijn zoon heeft echter veel later begrepen dat deze loonstroken door [verdachte] waren gebruikt voor de aanvraag van een hypotheek met betrekking tot de woning in Brummen.
Op een dergelijke wijze is mijn zoon in het bezit gekomen van de twee voornoemde appartementen, waarop bij beide een hypotheek rustte.
De afspraak die mijn zoon met [verdachte] had gemaakt was dat de appartementen binnen 6 maanden verkocht zouden worden. Zou dat niet het geval zijn, dan zou [verdachte] voor huurders van de appartementen zorgen. Dit is inderdaad zo gegaan met het appartement te Brummen. Hier heeft een paar maanden een huurder in gezeten, welke de huur op de rekening van mijn zoon boekte, waar mijn zoon dan weer de hypotheek van kon betalen.
p. 1561:
Op een gegeven moment ontving mijn zoon geen huur meer en moesten de hypotheken wel gewoon betaald worden. [verdachte] verzekerde mijn zoon dat hij het zou regelen voor mijn zoon, daar hij dat zelf niet van zijn echte loon kon betalen.
Op 1 mei 2009 is mijn zoon naar Malta verhuisd. [verdachte] had wederom aangegeven dat hij alles voor mijn zoon zou regelen. Volgens [verdachte] zou de opbrengst van de appartementen nog steeds een behoorlijke winst opleveren. Ook nadat mijn zoon in Malta was gaan wonen, onderhield hij over deze zaken contact met [verdachte] . Zo heeft mijn zoon aan [verdachte] gevraagd hem wat officiële stukken toe te zenden van de aankoop van beide appartementen. Dit heeft [verdachte] echter nooit gedaan. [verdachte] gaf in die tijd aan dat mijn zoon zich geen zorgen hoefde te maken, daar hij alles voor hem zou regelen en ook de hypotheken zou gaan betalen.
In de maand augustus van het jaar 2010 was mijn zoon weer in Nederland, waarbij bleek dat het appartement te Brummen nog wel degelijk op zijn naam stond. Hij kwam hier achter naar aanleiding van een rekening van de kaakchirurg. Na enig onderzoek bleek dat het appartement aan de [f-straat 1] te Apeldoorn bij openbare executieverkoop was verkocht en dat er hierdoor een restschuld was ontstaan van 76.000 euro.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd op 29 april 2008 en ondertekend door [verdachte] (p. 1613 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage I bij deze aanvulling is gevoegd.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd op 20 april 2009 en ondertekend door [verdachte] (p. 1958 en 1959 van het proces-verbaal, genummerd PL062.B 2010157475), welke als bijlage II bij deze aanvulling is gevoegd.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 30 april 2008 (p.1614 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage III bij deze aanvulling is gevoegd.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 31 maart 2009 (p.1960 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage IV bij deze aanvulling is gevoegd.
6 .
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 28 mei 2013 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring verdachte:
[betrokkene 1] wilde beter gaan wonen in Brummen. Er is een werkgeversverklaring voor [betrokkene 1] opgesteld door mijn administratiekantoor. Hij wilde in Brummen gaan wonen, maar dat bleek later toch te ver weg te zijn. Later hebben wij gekeken naar een woning aan de [f-straat 1] te Apeldoorn. Ik heb een werkgeversverklaring op naam van [betrokkene 1] opgesteld en ondertekend. Ik heb wel gezegd dat er mogelijkheden waren om panden te verhuren. Ik heb dat tegen [betrokkene 1] gezegd.
Ten aanzien van het onder 2. 4 en 5 bewezenverklaarde.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd 2010035394- 1), p. 2679-2682 van het proces-verbaal, genummerd PL062B-2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 3]:
p. 2649: Begin 2008 was ik aan het werk als ZZP-er. Ik werkte toen als timmerman. Op dat moment deed ik veel klussen voor [G] te Apeldoorn. Ik raakte in contact met [verdachte] , omdat ik dus veelvuldig hier in de buurt moest werken, zat ik te denken
p. 2650:
om hier ook een woning te zoeken. [verdachte] stelde mij toen voor dat ik een woning kon kopen aan de [h-straat 1] te Apeldoorn. Dit was een vrijstaande woning die ik voor 239.000 euro kon kopen. [verdachte] zou alles rondom de financiering regelen. Dit klonk mij wel goed in de oren.
Ik was er wel bang voor dat ik misschien op een gegeven moment ergens anders kon gaan werken en dan niet meer hier zou hoeven wonen. [verdachte] stelde toen voor om in elk geval Poolse huurders te nemen, zodat de lasten betaald zouden worden. Dit klonk goed. Ook dit zou [verdachte] dan regelen.
Ik ben een keer bij het pand wezen kijken. Er moest nog wel wat aan gebeuren. Ook dit zou [verdachte] regelen. Zo spraken we af dat ik het pand zou kopen, dus op mijn naam. Ook zou ik een bedrag aan bouwdepot lenen zodat met dit geld het pand opgeknapt zou worden. Het opknappen en het betalen van de rekeningen ervan, zou via [verdachte] geregeld worden.
Ik heb verder niets hoeven regelen. Alles rondom de financiering van de woning zou [verdachte] regelen. Ik ben hier ook een leek in en ik vertrouwde [verdachte] dus ik had het idee dat dit goed zou komen.
p. 2651:
In de hypotheekakte lees ik dat ik een lening ben aangegaan bij Westland Utrecht voor een bedrag van 276.500,00 euro. Dit is inclusief kosten koper en een bedrag van 15.000 euro voor het bouwdepot.
Ik ben verder wat gaan uitzoeken. Zo is mij door [verdachte] beloofd dat ik maandelijks
de rente kon aftrekken. Dit bleek bij navraag niet zo te zijn. Ik moest dan op dit adres staan ingeschreven. Omdat het huis niet afwas, ben ik in Dordrecht blijven wonen. Hierdoor kon ik de rente niet aftrekken. Ook bleek dat het niet mogelijk was om huurders in het pand te zetten. Blijkbaar mag dat niet van de geldverstrekker. [verdachte] heeft overigens ook nooit voor huurders gezorgd.
p 2652:
Mijn hypotheek is afgesloten bij Westland Utrecht en dit is verlopen via Huis en Hypotheek. Mogelijk hebben zij de werkgeversverklaring nog. Ik geef u toestemming met hen contact op te nemen en een kopie op te vragen.
U zegt mij nu dat u gebeld heeft en dat zij een kopie via de mail sturen. U zegt mij nu dat deze mail inmiddels binnen is. U toont mij deze mail nu. Ik lees hieruit dat ik volgens deze verklaring werkzaam ben als manager bij [E] . Dit zegt mij niets. Ik ben geen manager en van [E] heb ik nog nooit gehoord.
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...] ), p. 2679-2682 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 3] :
p. 2680:
V: Ben jij weleens samen of alleen met [verdachte] bij Huis & Hypotheek te Apeldoorn geweest.
A: Ik ben nooit samen met [verdachte] bij Huis & Hypotheek in Apeldoorn geweest. Sterker nog ik ben er ook nooit alleen geweest.
V: Voor de hypotheekaanvraag is onder andere een werkgeversverklaring nodig. In je aangifte heb je daar al over gesproken. Heb jij zelf deze werkgeversverklaring van [E] B.V. ingevuld en/of ondertekend.
A: Nee dat heb ik niet. Ik heb die werkgeversverklaringen pas in een veel later stadium gezien. Ik weet niet wie dat ding heeft ingevuld of heeft ondertekend. Ik in ieder geval niet.
Ook herken ik het handschrift of de handtekening niet.
V: Heb jij op een of andere manier geld ontvangen van [E] B.V., al dan niet als salaris.
A: Ik heb nooit geld ontvangen van [E] B.V.
10.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste; lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd 28 april 2008 (p.2684 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage V bij deze aanvulling is gevoegd.
11.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een slarisspecificatie, gedateerd 18 april 2008 (p.2685 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage VI bij deze aanvulling is gevoegd.
12.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd 2010010112- 1), p. 2930-2935 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 2] :
p. 2930: Ik ben ZZP-er en verricht betonwerkzaamheden. In mei 2008 was ik bezig mét een klus in Amsterdam.
p. 2931: Ik raakte bij de klus in Amsterdam in gesprek met [betrokkene 9] . Enkele weken later werd ik door [betrokkene 9] gebeld. Hij vroeg mij of ik misschien een huis wilde kopen. [betrokkene 9] vertelde mij dat een bevriende makelaar alles zou regelen omtrent de hypotheek. Ik kreeg hierop van [betrokkene 9] het telefoonnummer van de bevriende makelaar. Het bleek te gaan om [verdachte] .
Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met [verdachte] . [verdachte] vertelde mij dat het zou gaan om de aankoop van een appartement aan de [i-straat 1] te Brummen. [verdachte] stelde ook voor het pand te kopen voor ongeveer € 200.000,0 en het pand te verhuren aan huurders waar hij wel aan kon komen. Het zou dan om voornamelijk Poolse mensen gaan. Volgens [verdachte] zou ik dan de maandelijkse hypotheeklasten van de huuropbrengsten kunnen betalen.
Hierop ben ik een keer gaan kijken bij het pand. Het zag er goed uit en ik kreeg de indruk dat twee ton wel een reële prijs zou zijn. Ik heb hierop contact opgenomen met [verdachte] en toegezegd dat ik het wel wilde doen. [verdachte] zou hierop alles regelen.
Uit de stukken die ik nu bij mij heb, blijkt volgens mij dat ik een hypotheek ben aangegaan bij de Westland Utrecht Bank voor een bedrag van 270.000 euro. Dit is inclusief de koopsom, kosten koper en een bouwdepot van 25.000 euro.
p. 2932:
Op zeker moment raakte het geld van het bouwdepot op, en waren de werkzaamheden nog niet geheel afgerond. In die tijd werkte ik ook nog als betaalde ZZP-er dus ik had wel wat inkomsten, waardoor ik in staat was de maandelijkse lasten te betalen. Vanaf augustus 2009 lukte het maar voor een deel om de lasten te betalen, waardoor ik vanaf dat moment achter ben geraakt in de betalingen.
Ik heb [verdachte] een paar keer aangesproken op het feit dat ik het niet kon betalen met deze huurders. [verdachte] zei mij elke keer dat het goed zou komen.
Op 20 december 2009 zag ik in een SBS programma mijn buurman [betrokkene 3] en ik zag dat hij op eenzelfde manier zijn woning had gekocht. Toen is bij mij het balletje gaan rollen. Ik kwam erachter dat ik waarschijnlijk ook ben opgelicht.
Ik heb inmiddels een advocaat in de arm genomen en via hem zijn we een aantal stukken van mijn woning aan het aanvragen. Ik heb inmiddels een werkgeversverklaring binnengekregen.
p. 2933: Ik zag dat deze vervalst was. De werkgeversverklaring is afgegeven door [E] BV te Westervoort. Hierop staat dat ik daar sinds 4 februari 2008 arbeidsovereenkomst heb en voor hen als manager werk. Dat is niet zo. Ook is er een salarisspecificatie van dit bedrijf bijgevoegd op mijn naam, maar deze is ook vervalst. Ik werk niet voor hen.
Ik voel mij opgelicht door [verdachte] . Hij heeft mij onder valse voorwendselen een huis laten kopen. Hij zou alles regelen, maar als nu blijkt dat het huis op veel meer getaxeerd is dan dat het huis werkelijk waard is, is dat oplichting. [verdachte] zou regelen dat er huurders in het pand kwamen die voor voldoende inkomsten zouden zorgen om de maandelijkse lasten van te betalen. Dit is nooit gebeurd. Ook is gebruik gemaakt van een valse werkgeversverklaring.
13.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd 18 juni 2008 (p.2982 van 6 het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage VII bij deze aanvulling is gevoegd.
14.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 13 juni 2008 (p.2983 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage VIII bij deze aanvulling is gevoegd.
15.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...]), p. 1289-1295 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte] :
Opmerking: Verbalisanten toonden gehoorde onder andere de hiervoor bedoelde kopieën van werkgeversverklaringen en salarisspecificaties, bijlagen V t/m VIII bij deze aanvulling ten name van voornoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
p. 1290:
Vr.: Herkent U het handschrift op deze verklaringen als zijnde het Uwe?
Antw: Ja, want die heb ik gemaakt.
Vr.: Kent/herkent u deze personen en kent/herkent u de verklaringen/specificaties als zijnde de door u gemaakte verklaringen en specificaties?
Antw.: Neen, deze personen ken ik niet. Destijds heb ik fotokopieën van de identiteitsbewijzen gezien.
Vr.: Kunt U ons informeren wie u om deze verklaringen en specificaties heeft/hebben gevraagd en/of waartoe deze bescheiden zouden moeten dienen?
Antw.: Ene [verdachte] heeft mij hierom gevraagd.
p. 1291 :
Ik werd gebeld door deze [verdachte] . Hij is bij ons op het bedrijf geweest en heeft uit de doeken gedaan wat hij zoal wenste.
Ik heb hem blanco formulieren meegegeven, waarop hij de personalia van de mensen, waarom het hier ging, kon zetten en bij mij inleveren, zodat de administratieve zaken konden worden in gang gezet. Het zou gaan om mensen, die hij al een tijdje werkzaamheden had laten verrichten, maar die nu toch eindelijk wat zekerheid wilden hebben op papier.
[verdachte] heeft nadien die formulieren teruggebracht bij mij, ingevuld en met kopieën van die identiteitsbewijzen en ik ben begonnen met de administratieve afhandeling hiervan. [verdachte] nam daarbij blanco werkgeversverklaringen mee, met het verzoek of ik die even in wilde vullen, zodat hij dat de mensen kon laten zien, die voor hem aan het werk waren.
[verdachte] praatte nogal op me in, dat zijn mensen graag zekerheid wilden; enfin, uiteindelijk heb ik [verdachte] de werkgeversverklaringen en ook die salarisspecificaties meegegeven.
16.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...] ), p. 2380-2388 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 5] :
p. 2382:
V: Je wordt door ons verhoord ter zake hypotheekfraude en witwassen wat kun en wil je daarover zeggen?
A: Al dit alles is begonnen toen ik bij [B] ging werken. [betrokkene 10] , mijn vriendin, werkte al bij [A] . Ik heb aangegeven dat ik werk zocht en een huis voor mij en [betrokkene 10] . [betrokkene 10] woonde aan de [j-straat] en ik moest verhuizen, omdat de flats aan de [b-straat 1] werden afgebroken. [verdachte] zei ik regel wel wat.
Toen kwam hij aan met een pand aan de [c-straat 1] . Ik zag het aanvankelijk als een pand om in te wonen, maar volgens mij zag [verdachte] het als een investering. We hebben de [c-straat 1] opgeknapt, onder de vlag van [C] .
[verdachte] regelde alles voor mij voor de hypotheek. Op een gegeven moment moest ik bij de notaris komen en wel netjes gekleed. Het kwam erop neer dat ongeveer mijn gehele loon naar de hypotheek moest. Dat wist ik aan het begin niet eens want via het bouwdepot werd mijn hypotheek betaald.
Er ging zoveel werk in zitten dat ik na een maand of anderhalf er eigenlijk niet meer wilde wonen. Toen zag ik Reeënlaan 35 staan. Ik heb eens gekeken. Die woning wilde ik graag. [verdachte] wilde dit wel voor mij regelen.
Ik heb het huis aan de [c-straat 1] gekocht van [verdachte] ( [B] ). Dit is gedaan omdat ik een lening had op een auto, een doorlopend krediet en deze heeft [verdachte] destijds afbetaald. De lening van de auto zat in de hypotheek verweven. [verdachte] regelde alle aankopen. Voor wat betreft [c-straat 1] ging dit via Huis en Hypotheek. [verdachte] kwam ook nog met een pand aan de [k-straat] . Hier heeft Huis en Hypotheek ook in bemiddeld, maar dit heb ik op het laatste moment af laten ketsen. Het werd me te heet onder de voeten, ik vertrouwde het niet meer.
Ik heb [verdachte] toen gevraagd hoe het kon dat ik drie hypotheken tegelijk zou kunnen hebben lopen. Hij vertelde me toen dat een hypotheek niet bij het BKR wordt gemeld, behalve als er achterstand was of na een tijdje. Toen is bij mij het lampje gaan branden. Maar ik dacht: ik kan dit nooit betalen, dus heb ik de [k-straat] afgezegd.
p. 2383:
Toen moest ik bij Huis en Hypotheek komen. Toen zag ik die loonspecificatie, waar geen bedrijfsstempel op zat. Met alleen een handtekening nam de bank geen genoegen. Toen zag ik dat er op die loonspecificatie stond dat ik voor [D] zou werken. Ik heb daar echter nooit gewerkt, wel ben ik daar eens wezen praten over het hele verhaal. Ook stond er op deze werkgeversverklaring dat ik € 4000,- netto zou verdienen. Ik verdiende echter bij [verdachte] zo’n € 1500,- in de maand.
V: Wat kun je ons vertellen over je eventuele arbeidsverleden bij [D] , destijds gevestigd op de [l-straat 1] te Apeldoorn en wat stond er in je arbeidscontract?
A: Die is er alleen op papier geweest. Ik heb daar nooit gewerkt.
V: Hoe zit het met de bemoeienis van [verdachte] richting [D] ?
A: [verdachte] en [D] zijn vrienden. [verdachte] heeft deze opzet bedacht en de directeur van [D] heeft de werkgeversverklaring ondertekend.
V: Verder zien we op afschriften dat jij klaarblijkelijk 3 maal salaris van [D] ontvangt; in september, oktober en november 2007. Hoe zit dat?
A: Ik heb 3 maal 2900,00 gehad van [D] . En die heb ik, minus mijn loon, terugbetaald aan [verdachte] . [verdachte] vertelde mij dat je drie maanden je bankafschriften moet tonen voor je hypotheek. Ik had wel het idee dat het mis kon gaan, maar meneer ( [verdachte] ) had daar dan weer zoveel antwoorden op, dat het waterdicht was en niet mis kon gaan.
p. 2384:
V: Volgens [betrokkene 6] is de werkgeversverklaring zo ongeveer gedicteerd door [verdachte] . Waarom heeft [verdachte] dat gedaan?
A: Hij kan niet alles op [A] innovatiebouw doen. Ik durf zo niet te zeggen waarom hij dit precies gedaan heeft.
V: Volgens [betrokkene 6] zou je als je al in dienst zou blijven een lager salaris verdienen omdat je ook ander werk zou gaan doen. Hoe zit dat?
A: Nee: Dit is onzin, ik heb nooit voor dhr. Valk of [D] gewerkt. Ik heb ook nooit in die tijd meer dan € 1.500,- netto verdiend. De drie maanden dat u ziet dat ik door [D] werd betaald, heb ik tot mijn werkelijke salaris aan [verdachte] terug moeten betalen. De overige maanden heeft hij mij contant betaald.
V: Wij krijgen zo het sterke vermoeden dat deze werkgeversverklaring geregeld is omdat er één of meerdere hypotheken vertrekt moesten worden. Kun je dat beamen?
A: voor 100%.
p. 2385:
V: Volgens ons heb jij in augustus/september 2007 het pand [c-straat 1] te Apeldoorn
gekocht. Hoe ben jij aan dit pand gekomen en waarom wilde je dat pand aankopen?
A: Via [verdachte] ben ik er dus aangekomen en het was een investering om na de verbouwing te kunnen verkopen. Maar gezien het bedrag zo groot was, moest ik het jaren houden om het met winst te kunnen verkopen, maar hier kwam ik later pas achter.
p. 2386:
V: Volgens de voormalige eigenaar-directeur van Huis & Hypotheek in Apeldoorn van destijds kwam deze [verdachte] met jou mee omdat jij een soort cliënt van hem was. Heb je met [verdachte] afgesproken dat hij jouw pand aan de [c-straat 1] te Apeldoorn zou verbouwen?
A: Ja, dat heb ik gedaan. Ik zou het huis opgeknapt van hem kopen. Dat bouwdepot had [verdachte] voor me geregeld. We zijn toen naar de notaris gegaan zodat [verdachte] zijn kosten koper niet hoefde te betalen en kon verhalen.
V: Wat zou er allemaal moeten worden opgeknapt aan dit pand? Je had tenslotte een hypotheek afgesloten met daarin een bouwdepot van € 95.000,-?
A: Binnen zou alles gedaan worden, wanden vernieuwen. Vloer verbeteren, verwarming, isoleren, dakkapel, pleisterwerk verbeteren. Achteraf is € 95.000,- teveel geld geweest.
17.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkgeversverklaring, gedateerd 31 augustus 2007 (p.1473 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage IX bij deze is gevoegd.
18.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een salarisspecificatie, gedateerd 30 augustus 2007 (p.1474 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), welke als bijlage X bij deze aanvulling is gevoegd.
19.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...] ), p. 1467-1472 van het proces-verbaal, genummerd PL062B2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 6] :
Opmerking: Verbalisanten toonden gehoorde onder andere de hiervoor bedoelde kopieën van een “model-werkgeversverklaring ” en een ”salarisspecificatie ", beide op naam van [betrokkene 5] , welke als bijlage IXen Xbij deze aanvulling zijn gevoegd.
p. 1467:
Vr: Kent U deze persoon (nog) en de bescheiden?
p. 1468:
Antw: Ik herken deze persoon als [betrokkene 5] . De werkgeversverklaring heb ik zelf opgemaakt.
Later heb ik iemand aan de telefoon gehad van de Interbank. Toen werd ik geconfronteerd met de getekende werkgeversverklaring. Deze man werd erg boos op mij, en vertelde dat ik hier meer van zou horen.
Hierna had ik zoiets van: “nu is het mooi geweest met die [verdachte] ”. Ik vertrouwde het niet meer.
p. 1469:
Vr: Kunt u ons zeggen van wie het handschrift is, dat op het eerste bescheid voorkomt?
Kunt u ons zeggen of de handtekening van u is en of het daarop geplaatste stempel van uw onderneming is?
Antw: Die handtekening heb ik gezet en dat stempel is van mij. [verdachte] is met deze blanco - verklaring aan komen zetten. [verdachte] heeft het salaris bedacht. Hij zei dat dit nodig was voor de lijfrente en pensioen of iets dergelijks. Dit zou na een paar maanden lager worden. De kruisjes heb ik zelf ingevuld, waarbij ik wel gedicteerd werd door [verdachte] . Hij was er ook bij dat ik de verklaring ondertekende. Hoe het met de begindatum zit zal ik moeten uitzoeken. Ik heb hier ongetwijfeld nog een overeenkomst van. Een managersfunctie heeft [betrokkene 5] nooit gehad. Ik weet ook niet meer waarom we dit zo genoemd hebben.
Vr: Kunt u ons vertellen waarom [verdachte] indirect zijn salaris betaalde?
Antw: Ik hoorde van de vrouw van [betrokkene 5] die vertelde dat [betrokkene 5] voor [verdachte] bezig was.
Toen heb ik [betrokkene 5] en [verdachte] aangesproken. Hierop stelde [verdachte] voor dat hij het salaris die maand zou betalen.
Ik liet me eigenlijk door [verdachte] betalen om [betrokkene 5] bij hem aan het werk te houden.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde.
20.
Een geschrift als bedoel in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] Arnhem (p.2251 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 27-09-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 23725,63
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
21
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] AH Arnhem (p.2254 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 15-11-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : €19.937,50
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
22.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] AH Arnhem (p.2257 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
Datum : 29-11-2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 14.875,-
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
23.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een nota van [B] Arnhem (p.2261 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Naam : [betrokkene 5]
Adres : [b-straat 1] Apeldoorn
datum : 10 december 2007
ref.nr. : 00-11-02-007
totaal : € 8.330,-
Raborekening : [002]
KvK-nr: : [001]
24.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage genummerd [...] ), p. 1220 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte] :
Vr.: Wij, verbalisanten, tonen verdachte 4 facturen, ter zake “verbouwwerkzaamheden” aan het pand [c-straat 1] te Apeldoorn, gedateerd eind 2007, met briefhoofd [B] B.V.
Vr.: Wat is de reden, dat U op deze facturen het KvK-nummer van de eenmanszaak [C] gebruikt, terwijl deze eenmanszaak al eind 2005 bij de KvK is uitgeschreven?
Antw.: Daar heb ik geen verklaring voor. Het is ontzettend slordig, maar ik heb er geen verklaring voor waarom ik dit KvK-nummer hieronder heb gezet.
25.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Uittreksel van de Kamers van Koophandel betreffende de onderneming [C] (p.1232 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Dossiernummer: [001] Blad 00001
Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel
Deze inschrijving valt onder het beheer van de Kamer van Koophandel voor Centraal Gelderland
**************************************************************************
* Op 20-10-2006 is geregistreerd dat de activiteiten zijn gestaakt met *
* ingang van 22-12-2005. *
* Laatstelijk stond ingeschreven: *
************************************************************************
**
Onderneming:
Handelsna(a)m(en) : [C]
Rechtsvorm : Eenmanszaak
Adres : [d-straat 1] Arnhem
Datum vestiging :01-09-2005
Bedrijfsomschrijving : Woningverbetering, onderhoud en verbouw.
Werkzame personen : 11
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------De onderneming wordt gedreven voor rekening van:
Naam : [verdachte]
Geboortedatum en -plaats : [geboortedatum]-1946, [geboorteplaats]
Adres : [e-straat 1] Apeldoorn
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Alleen geldig indien door de kamer voorzien van een ondertekening.
Woerden, 30-07-2010
Uittreksel is vervaardigd om 14.27 uur
Voor uittreksel
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde,
26.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schriftelijke aangifte van [betrokkene 12] , werkzaam als onderzoeker bancaire criminaliteit bij de Internationale Nederlanden Groep (p.1606 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Ik, [betrokkene 12] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende [woonplaats] , verklaar het volgende:
Ik ben als onderzoeker bancaire criminaliteit in dienstbetrekking werkzaam bij de Internationale Nederlanden Groep NV, waartoe ook ING-bank NV. en de Westland Utrecht Hypotheekbank NV. (voorts ING) behoren. Als zodanig ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd tegen ING. Namens ING doe ik aangifte tegen:
Naam [betrokkene 1]
Geboren [geboortedatum] -1976
Adres [m-straat 1]
Postcode/Woonplaats [woonplaats]
BSN: [003]
en eventuele andere betrokkenen inzake valsheid in geschrifte en oplichting, aangezien middels vermoedelijk valse, dan wel vervalste inkomensdocumenten en valse informatieverstrekking een hypothecaire lening werd verkregen.
Door deze bescheiden als echt en onvervalst te laten doorgaan heeft bovengenoemd persoon de ING bewogen tot afgifte (verstrekking van hypothecair krediet) van het geld ad. €101.250,00.
28.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schriftelijk aangifte van [betrokkene 12] , (p.2198 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Hierbij wordt door mij, [betrokkene 12] , geboren op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende [woonplaats] , werkzaam bij de afdeling Veiligheidszaken van ING, als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten en het afleggen van verklaringen omtrent zaken, waarbij ING nadeel heeft ondervonden, het volgende gerelateerd.
Onderdeel van ING Nederland was de Postbank N.V. Fraude met een hypotheek, aangevraagd bij de Postbank, wordt uiteindelijk voor (nader) onderzoek aangemeld bij de afdeling Veiligheidszaken van ING.
Uit een dezerzijds ingesteld onderzoek is inmiddels gebleken, dat de door [betrokkene 5] aangeleverde gegevens onjuist en in strijd met de waarheid bij de Postbank zijn aangeleverd. In verband met vorenstaande doe ik namens de ING aangifte ter zake valsheid in geschrifte en/of oplichting.
Door in elk geval de aanvraag voor een hypothecaire geldlening ten name/in opdracht van [betrokkene 5] valselijk in te (laten) vullen en/of op te (laten) maken en/of valselijk te (laten) ondertekenen en deze bescheiden vervolgens als echt en niet vervalst uiteindelijk aan de Postbank te verstrekken/in te zenden, met de bedoeling om deze bescheiden/gegevens als echt en niet vervalst door onder andere de Postbank te laten verwerken, is er nadeel ontstaan.
Door het inzenden van voornoemde hypotheekaanvraag, werd de Postbank bovendien middels een valse naam, een valse hoedanigheid, een samenweefsels van verdichtsels en/of listige kunstgrepen bewogen tot de afgifte/het verstrekken van een hypothecaire geldlening van in totaal € 354.000,00.
29.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schriftelijke aangifte van [betrokkene 12] , werkzaam als onderzoeker bancaire criminaliteit bij de Internationale Nederlanden Groep (p.2693 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Ik, [betrokkene 12] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende [woonplaats] , verklaar liet volgende:
Ik ben als onderzoeker bancaire criminaliteit in dienstbetrekking werkzaam bij de Internationale Nederlanden Groep NV, waartoe ook ING- bank NV. en de Westland Utrecht Hypotheekbank NV. (voorts ING) behoren. Als zodanig ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd tegen ING. Namens ING doe ik aangifte tegen:
Naam [betrokkene 3]
Geboren [geboortedatum] -1969 te [geboorteplaats]
Adres [n-straat 1]
Postcode/Woonplaats [woonplaats]
BSN: [004]
en eventuele andere betrokkenen inzake valsheid in geschrifte en oplichting, aangezien middels vermoedelijk valse, dan wel vervalste inkomensdocumenten en valse informatieverstrekking een hypothecaire lening werd verkregen.
Door deze bescheiden als echt en onvervalst te laten doorgaan heeft bovengenoemd persoon de ING bewogen tot afgifte (verstrekking van hypothecair krediet) van het geld ad. € 276.500,-.
30.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schriftelijke aangifte van [betrokkene 12] , werkzaam als onderzoeker bancaire criminaliteit bij de Internationale Nederlanden Groep (p.2693 van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2010157475), onder meer inhoudende:
Ik, [betrokkene 12] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende [woonplaats] , verklaar het volgende:
Ik ben als onderzoeker bancaire criminaliteit in dienstbetrekking werkzaam bij de
Internationale Nederlanden Groep NV, waartoe ook ING- bank NV. en de Westland Utrecht Hypotheekbank NV. (voorts ING) behoren. Als zodanig ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd tegen ING. Namens ING doe ik aangifte tegen:
Naam [betrokkene 2]
Geboren [geboortedatum] -1958 te [geboorteplaats]
Adres [o-straat 1]
Postcode/Woonplaats [woonplaats]
BSN: [005]
en eventuele andere betrokkenen inzake valsheid in geschrifte en oplichting, aangezien middels vermoedelijk valse, dan wel vervalste inkomensdocumenten en valse informatieverstrekking een hypothecaire lening werd verkregen.
Door deze bescheiden als echt en onvervalst te laten doorgaan heeft bovengenoemd persoon de ING bewogen tot afgifte (verstrekking van hypothecair krediet) van het geld ad. € 270.869,-.”
6.3.
In het middel wordt erover geklaagd dat de door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor het bewijs en dat hetgeen bewezen is verklaard onder feit 5. niet kan worden gekwalificeerd als oplichting. De klachten hebben blijkens het overzicht in de schriftuur betrekking op:
“a. de onder 1 bewezen verklaarde valsheid in geschrifte, althans kan het daarvoor gebezigde bewijsmiddel onder 1 als zodanig niet gelden
b. de onder 3 bewezen verklaarde valsheid in geschrifte
c. de onder 4 bewezen verklaarde oplichting, tezamen en in vereniging
d. de onder 5 bewezen verklaarde oplichting, tezamen en in vereniging en/of kan hetgeen is bewezen verklaard niet worden gekwalificeerd als ‘oplichting’.”
Ik begrijp hieruit dat het middel zich niet richt tegen het onder 2. bewezen verklaarde feit.
6.4.
Nu ik van mening ben dat het eerste middel doel treft en voor de bewezenverklaring van de feiten 1., 4. en 5. het hof de verklaring van [betrokkene 7] , afgelegd namens [betrokkene 1] , heeft gebruikt, dient dit tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden voor zover de uitspraak betrekking heeft op deze feiten. Daarom zal ik de klachten onder a., c. en d. onbesproken laten, uiteraard met dien verstande dat ik gaarne bereid ben en in de gelegenheid wordt gesteld aanvullend te concluderen, indien de Hoge Raad wat het eerste middel aangaat tot een andersluidend oordeel komt.
6.5.
Dan rest de klacht zoals deze onder b. is geformuleerd en toegelicht. Het gaat hierbij om het onder 3. bewezen verklaarde feit te weten de valsheid in geschriften met betrekking tot de aan [betrokkene 5] gezonden facturen.
6.6.
Voor het bewijs hiervan zijn (onder andere) gebruikt: de facturen geadresseerd aan [betrokkene 5] zoals vermeld onder de bewijsmiddelen 20 tot en met 23; bewijsmiddel 24 zijnde een verklaring van de verdachte dat hij dat hij op deze facturen het KvK-nummer van de eenmanszaak [C] heeft gebruikt terwijl uit het uittreksel KvK, bewijsmiddel 24, blijkt dat deze onderneming met ingang van 22 december 2005 is gestaakt.
6.7.
Als bijzondere bewijsoverweging heeft het hof ten aanzien van dit feit nog opgenomen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde stelt het hof vast dat de genoemde facturen zijn gebruikt om gelden uit de bouwdepot(s) te verkrijgen. De rechtbank heeft slechts bewezen verklaard dat [B] B.V. een niet bestaand bedrijf is, echter correspondeert het KvK-nummer dat op de facturen is gebruikt niet met het nummer waaronder het bedrijf, [B] B. V. bij de KvK staat ingeschreven. In zoverre zijn de gebruikte facturen vals.”
6.8.
De klacht richt zich er in de kern op dat het hof uit de gebruikte bewijsmiddelen niet het (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van het valselijk opmaken van de facturen heeft kunnen afleiden, nu bewijsmiddel 24 ook de navolgende verklaring van verdachte bevat:
“Vr.: Wat is de reden, dat U op deze facturen het KvK-nummer van de eenmanszaak [C] gebruikt, terwijl deze eenmanszaak al eind 2005 bij de KvK is uitgeschreven?
Antw.: Daar heb ik geen verklaring voor. Het is ontzettend slordig, maar ik heb er geen verklaring voor waarom ik dit KvK-nummer hieronder heb gezet.”
6.9.
Betoogd wordt dat noch uit de bewijsmiddelen, noch de nadere bewijsoverweging kan volgen dat de verdachte de facturen opzettelijk, ook in voorwaardelijke zin, valselijk heeft opgemaakt en er hoogstens sprake is van culpoos handelen. Ik ben het met de steller van het middel eens dat de nadere bewijsoverweging niets bevat over het met (voorwaardelijk) opzet vermelden van het onjuiste KvK nummer en dat hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard (en in de bewijsconstructie is opgenomen) in de richting wijst van een slordige vergissing. Daar komt nog bij dat uit bewijsmiddel 16, de verklaring van [betrokkene 5] kan worden afgeleid dat de aan hem gerichte facturen (kennelijk) door het bedrijf van de verdachte uitgevoerde (of uit te voeren) werkzaamheden betroffen aan het pand [c-straat 1] te Apeldoorn:
“Heb je met [verdachte] afgesproken dat hij jouw pand aan de zou verbouwen?
A: Ja, dat heb ik gedaan. Ik zou het huis opgeknapt van hem kopen. Dat bouwdepot had [verdachte] voor me geregeld. We zijn toen naar de notaris gegaan zodat [verdachte] zijn kosten koper niet hoefde te betalen en kon verhalen.
V: Wat zou er allemaal moeten worden opgeknapt aan dit pand? Je had tenslotte een hypotheek afgesloten met daarin een bouwdepot van € 95.000,-?
A: Binnen zou alles gedaan worden, wanden vernieuwen. Vloer verbeteren, verwarming,
isoleren, dakkapel, pleisterwerk verbeteren. Achteraf is € 95.000,- teveel geld geweest.”
6.10.
Naar mijn mening geven de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering wat het opzet van de verdachte op het valselijk opmaken van de facturen aangaat, te weinig inzicht in de gedachtegang van het hof en is de bewezenverklaring ten aanzien van feit 3. niet toereikend gemotiveerd.12.
6.11.
De klacht ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3. slaagt.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van feit 2., en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2016
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers. zie voor toepassing hiervan ook HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3113, Toepassing getuigenoverzichtsarrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496: in casu geen verdedigingsbelang bij horen getuige ondanks dat diens verklaring voor het bewijs wordt gebezigd en ondanks dat verdediging de getuige nog geheel niet heeft kunnen horen. De getuigenverklaring is in casu bruikbaar voor het bewijs nu de betrokkenheid van de verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van diens verklaring die door de verdachte zijn betwist (vergelijk HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ2013/145).
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.5.
Uit de bewijsmiddelen wordt niet helemaal duidelijk of [betrokkene 7] nu de moeder of de vader van de verdachte is, maar afgaande op hetgeen hierover door de verdediging naar voren is gebracht vermeld ik hier dat [betrokkene 7] de moeder is van de verdachte.
HR 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0473, rov.2.4
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.66.: “Ingeval het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en het verzoek tot het oproepen van getuigen eerst is gedaan op de terechtzitting na de schorsing, is de maatstaf bij de beoordeling van het verzoek eveneens of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. Dat geldt ook voor getuigen die eerder met toepassing van de maatstaf van het verdedigingsbelang zijn afgewezen.”
Zie EHRM (Grote Kamer) 15 december 2011, Al-Khawaja en Tahery t. Verenigd Koninkrijk, NJ 2012/283, en EHRM (Grote Kamer) 15 december 2015, Schatschaschwili t. Duitsland no. 9154/10 ,
Schatschaschwili t. Duitsland, par. 110-111.
Zoals ook al door de Wilde in zijn proefschrift werd beschreven, zie B. de Wilde, Stille getuigen, Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen, dissertatie 13 april 2015, Wolters Kluwer, 2015, p. 325-327 en de door hem aangehaalde uitspraken van het EHRM.
Te weten het proces-verbaal van de politieagent.
Zie uitgebreider De Wilde, a.w., p. 42-48.
Het gaat om het zogenaamde (ingeblikte) opzet: “valselijk opmaken” in art. 225 lid 1 Sr omvat het op die handeling gerichte opzet op het vals maken, zie HR 18 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9271, NJ 1986/770 en meer recentelijk HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392, rov. 2.3.