Einde inhoudsopgave
Verdrag tot aanvulling van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
12-02-2004, Trb. 2005, 90 (uitgifte: 18-04-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-02-2022, Trb. 2022, 12 (uitgifte: 03-02-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
a)
Voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald, kan iedere Partij de haar door het Verdrag van Parijs toegekende bevoegdheden uitoefenen; alle uit dien hoofde getroffen maatregelen kunnen voor de terbeschikkingstelling van de openbare middelen, bedoeld in artikel 3(b)(ii) en (iii), tegen de andere Partijen worden ingeroepen.
b)
De door een Partij overeenkomstig artikel 2(b) van het Verdrag van Parijs genomen maatregelen ten gevolge waarvan de in artikel 3(b)(ii) en (iii) bedoelde openbare middelen ter beschikking moeten worden gesteld, kunnen echter slechts tegen een andere Partij worden ingeroepen voor zover deze daarin heeft toegestemd.
c)
Dit Verdrag belet niet dat een Partij voorzieningen treft buiten het kader van het Verdrag van Parijs en van dit Verdrag, mits deze geen verdere verplichtingen voor de andere Partijen medebrengen ten aanzien van de door deze Partijen ter beschikking te stellen openbare middelen.
d)
Wanneer alle Partijen bij dit Verdrag andere verdragen op het gebied van aanvullende vergoeding voor kernschade bekrachtigen, aanvaarden, goedkeuren of daartoe toetreden, kan een Partij bij dit Verdrag de ingevolge artikel 3(b)(iii) van dit Verdrag ter beschikking te stellen middelen aanwenden ter vervulling van een verplichting die zij uit hoofde van een dergelijk ander verdrag zou kunnen hebben om aanvullende vergoeding voor kernschade uit openbare middelen ter beschikking te stellen.