HR 11 februari 1929, NJ 1929, p. 503. Zie ook HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014, 402.
Hof Amsterdam, 08-09-2017, nr. 23-000803-17
ECLI:NL:GHAMS:2017:4109
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-09-2017
- Zaaknummer
23-000803-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4109, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑09‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Bespugen van buschauffeur is niet aan te merken als mishandeling. Bespugen verschilt in relevante opzichten van gevallen waarin handelingen als mishandeling kunnen worden aangemerkt, zoals het in een kanaal duwen, het opzettelijk roet toedienen aan een persoon of het afscheren van het hoofdhaar van een persoon terwijl deze wordt vastgehouden. Bij al deze omstandigheden gaat het om gebeurtenissen die een lichamelijke gewaarwording teweeg brengen, die enigszins met pijn te vergelijken is, zoals benauwdheid of een plotselinge sterke temperatuurverandering, of een objectief waarneembare en ontsierende verandering aan het uiterlijk, die met letsel vergelijkbaar is, of zelfs als letsel is aan te merken. Het spugen in iemands gezicht kan zonder twijfel en in hevige mate de emotie walging oproepen. Een dergelijke ervaring is weliswaar zeer onprettig, maar leidt niet tot een zelfstandige reactie van het lichaam, zoals het onderdompelen in koud water en het door het toedienen van roet belemmeren van de ademhaling dat doen. Het bespugen is dan ook, naar het oordeel van het hof, niet als mishandeling te kwalificeren.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000803-17
datum uitspraak: 8 september 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-195472-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 23 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door een of meermalen in het gezicht, in elk geval op het lichaam, van die [slachtoffer] te spugen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer] teweeg heeft gebracht;
1. subsidiair:Hij op of omstreeks 23 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht, in elk geval op het lichaam, van die [slachtoffer] te spugen;
2:hij op of omstreeks 23 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, een of meermalen met zijn, verdachtes, handen een (grijpende) beweging heeft gemaakt in de richting van de geldcassette en/of de arm(en) en/of hand(en) van [slachtoffer] (buschauffeur Gemeentelijke Vervoersbewijs) van de geldcassette heeft weggeduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het vonnis van de politierechter wel een veroordeling maar geen bewezenverklaring bevat.
Vrijspraak van onder 1 primair ten laste gelegde mishandeling
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, aangezien het spugen in het gezicht van de aangever een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam was, hetgeen valt onder mishandeling.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van mishandeling, aangezien het spugen in het gezicht in relevante opzichten verschilt van de gevallen waarbij in de jurisprudentie psychisch leed als mishandeling gekwalificeerd zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Onder "mishandeling" in de zin van art. 300 Sr moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede - onder omstandigheden - het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de navolgende gevallen kunnen worden aangemerkt als ‘het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam’:
- het in een kanaal duwen van een persoon die daardoor geheel nat en koud is geworden1.,
- het opzettelijk roet toedienen aan een persoon die daardoor benauwd werd2., en
- - - onder omstandigheden - het afscheren van een aanzienlijk deel van het hoofdhaar van een persoon terwijl deze was vastgepakt door de verdachte en haar mededader, die de armen van deze persoon op haar rug vasthield3..
Bij al deze omstandigheden gaat het om gebeurtenissen die een lichamelijke gewaarwording teweeg brengen, die enigszins met pijn te vergelijken is, zoals benauwdheid of een plotselinge sterke temperatuurverandering, of een objectief waarneembare en ontsierende verandering aan het uiterlijk, die met letsel vergelijkbaar is, of zelfs als letsel is aan te merken. Het spugen in iemands gezicht kan zonder twijfel en in hevige mate de emotie walging oproepen. Een dergelijke ervaring is weliswaar zeer onprettig, maar leidt niet tot een zelfstandige reactie van het lichaam, zoals het onderdompelen in koud water en het door het toedienen van roet belemmeren van de ademhaling dat doen. Het bespugen is dan ook, naar het oordeel van het hof, niet als mishandeling te kwalificeren.
Het hof honoreert daarom het verweer van de raadsvrouw en zal de verdachte vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal. Er was geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening van het geld. De verdachte heeft weliswaar getracht geld uit de geldlade te pakken, maar hij wilde slechts zijn reeds betaalde geld terug dat hij in zijn optiek onterecht had betaald aan de buschauffeur, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt. Aangezien de koop van het kaartje al was gesloten en afgerond, was het door de verdachte betaalde bedrag niet langer van hem maar van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam. De greep die de verdachte naar de kassalade deed is dus wel degelijk aan te merken als een poging zich het geld dat in die lade zat wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:hij op of omstreeks 23 september 2016 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in het gezicht van die [slachtoffer] te spugen.
2:hij op 23 september 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig geldbedrag toebehorende aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam met zijn, verdachtes, handen een grijpende beweging heeft gemaakt in de richting van de geldcassette en de handen van [slachtoffer] , buschauffeur Gemeentelijke Vervoersbewijs, van de geldcassette heeft weggeduwd.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen 2, 3 en 4.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot 60 uur taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, nadat hij door de chauffeur was gewezen op het feit dat hij moest inchecken of een los kaartje kopen, zeer onbeschoft gedragen tegenover de buschauffeur. Tijdens de ontstane woordenwisseling heeft de verdachte de chauffeur in zijn gezicht gespuugd en een greep naar de kassa gedaan. Het hof rekent dit de verdachte te meer aan, omdat de buschauffeur slechts zijn werk deed en de niet-betalende passagier erop wees dat hij een kaartje moest kopen. De uiterst beledigende en vernederende reactie daarop van de verdachte is verwerpelijk. .
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. De verdachte wordt daarom als first offender aangemerkt.
Nu het hof, anders dan de politierechter en anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, niet tot een bewezenverklaring voor de primair ten laste gelegde mishandeling komt, wijkt de strafoplegging van het hof af van de gevorderde straf, in die zin dat het hof naast de gevorderde taakstraf niet tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt van € 302,17, bestaande uit € 98,17 materiële schade, en € 204,00 immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen met dien verstande dat is toegewezen een bedrag van € 302,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De raadsvrouw heeft verzocht de vergoeding van de materiële schade niet toe te wijzen, nu de schade in een te ver verband staat van de handelingen van de verdachte en de verdachte niet kan worden toegerekend.
Het hof stelt vast dat er geen terechtzitting zou zijn geweest waar de benadeelde partij als betrokkene bij aanwezig wilde zijn, als de verdachte de onderhavige feiten niet had gepleegd. Nu de benadeelde partijvoor deze zitting bijzonder verlof heeft gekregen en daardoor geen onregelmatigheidstoeslagen heeft ontvangen, is er een causaal verband tussen de gepleegde feiten en de geleden schade. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. Nu de immateriële schade niet is betwist, is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat ook dat deel van de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 302,17 (driehonderdtwee euro en zeventien cent) bestaande uit € 98,17 (achtennegentig euro en zeventien cent) materiële schade en € 204,00 (tweehonderdvier euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 302,17 (driehonderdtwee euro en zeventien cent) bestaande uit € 98,17 (achtennegentig euro en zeventien cent) materiële schade en € 204,00 (tweehonderdvier euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.M. Degenaar, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2017.
=========================================================================
[…]
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑09‑2017
HR, 12 december 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB4598, NJ 1970, 314.
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:197, NJ 2015/99