Zie HR 17 februari 2009, LJN BG5966. Vgl. HR 15 maart 2011, LJN BO9821 en HR 7 juli 2009, LJN BI4699 voor wat betreft het bezigen als bewijsmiddel van een (op onderdelen) ongeloofwaardig geachte verklaring van verdachte.
HR, 21-06-2011, nr. 10/02508
ECLI:NL:HR:2011:BQ4293
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-06-2011
- Zaaknummer
10/02508
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ4293
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4293, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4293
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4293, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4293
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2011
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft onder de bewijsmiddelen een verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep opgenomen die het evenwel blijkens de nadere bewijsoverweging op onderdelen niet aannemelijk heeft geacht. Derhalve is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
21 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/02508
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 januari 2010, nummer 23/001791-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu het Hof de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep - welke verklaring het Hof niet aannemelijk heeft geacht - tot het bewijs heeft gebezigd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 januari 2007, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 14.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf".
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2010, voor zover inhoudende:
"Het geld dat bij mij is aangetroffen, 14.840 euro, is mijn eigen geld. Ik heb dat van de bank geleend. Ik heb steeds kleine bedragen opgenomen en deze thuis bewaard. Op die manier spaarde ik geld. Ik nam dat geld op voor mijn familie in Afrika. Het klopt dat ik geen 500 euro biljetten heb opgenomen. Ik heb het geld dat ik opnam bij Holland Casino en bij winkels gewisseld voor 500 euro biljetten. Ik heb geld gewisseld bij één winkel. Dat is de winkel in Enschede van een vrouw uit Ghana.
U, advocaat-generaal, vraagt of ik de dag voor mijn aanhouding 2000 euro heb overgemaakt naar mijn familie. Ik heb dat geld naar hen overgemaakt.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik ongeveer 1.400 euro netto per maand verdien, ongeveer 500 euro aan vaste lasten heb en 700 à 750 euro per maand spaar. In 3 jaar tijd zou ik dan een kleine 20.000 euro gespaard moeten hebben. In plaats daarvan heb ik een schuld van 20.000 euro bij de bank. Ik stuur geld naar mijn familie."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"lk heb nog geen vaste baan. Ik werk her en der. Ik ben vijf keer in Afrika geweest dit jaar."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb op dit moment 18.000,- euro schuld bij de ABN-AMRO bank. Ik heb deze schuld sinds eind 2005 of begin 2006. Ik betaal elke maand 90,- euro aan de bank voor deze lening, dat is rente. Het geleende geld heb ik al een jaar thuis liggen. lk zou vandaag met een vlucht van de Air Maroc van Amsterdam naar Casablanca reizen en daarna doorreizen naar Conakry-Guinee. Ik zou nu voor maximaal 2 weken naar Conakry gaan. Ik heb twee weken vrij genomen op mijn werk. Ik heb nu een enkele reis geboekt. Voor de terugreis koop ik weer een ander ticket. Ik ben vorige week donderdag ook naar Guinee geweest, ook via Casablanca. Ik ben afgelopen maandag weer teruggekomen. Deze trip kostte mij ongeveer 850,- euro. Eind 2004 ben ik naar Ghana geweest. Ik ben daar toen drie weken geweest. In 2006, november, ben ik vier dagen naar Senegal en drie dagen naar Guinee-Bissau geweest. Vorige week ben ik ook nog drie dagen naar Guinee geweest. Op deze reizen heb ik hetzelfde geld bij mij. In november 2006 was ik ook in Guinee, dat was ik net vergeten te zeggen. Ik ben toen 1 week daar geweest."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 25 januari 2007 controleerden wij, verbalisanten, op Schiphol reizigers op de van toepassing zijnde Douanebepalingen bij uitvoer. Tijdens deze controle spraken wij een voor ons onbekende man aan. Ondermeer vroegen wij, verbalisanten, hem of hij geld bij zich had. Hij antwoordde hierop: 'ja, ik heb 20.000,- euro bij mij.' De man toonde ons zijn portemonnee waarin een enveloppe zat met daarin 28 coupures van 500 (het hof begrijpt: euro). Verder had de man ongeveer 840 euro in zijn linker broekzak."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Verdachte heeft bankafschriften ingezonden om de legale herkomst van het geld dat onder hem in beslag is genomen op 25 januari 2007 te rechtvaardigen. De bankafschriften hebben betrekking op de volgende bankrekeningen van de ABN-AMRO bank:
- [001] (privé-rekening) over de periode 13 mei 2003 tot 7 september 2006;
- [002] (flexibel krediet) over de periode 21 januari 2005 tot 21 mei 2006;
- [003] (spaarrekening) over de periode 3 februari 2004 tot 7 november 2006.
De bankafschriften geven geen inzicht in de relatie die zij zouden moeten hebben met het geld, 14.840,- euro, dat op 25 januari 2007 onder verdachte in beslag is genomen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu - kort gezegd - niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en overdracht, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 januari 2007, blijkt dat de verdachte op 25 januari 2007 op de luchthaven Schiphol, in de vertrekhal nabij de doorgang van de Koninklijke Marechaussee door de Douane is gecontroleerd. Bij deze controle verklaarde de verdachte desgevraagd dat hij € 20.000,- bij zich had. Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte in een enveloppe 28 coupures van € 500,- bij zich droeg en dat hij daarnaast een bedrag van € 840,- in zijn linkerbroekzak had. Met betrekking tot de herkomst van het geld heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het zijn eigen geld is en dat hij dit bedrag in delen heeft opgenomen van onder meer een krediet dat hij had afgesloten. Hij zou vervolgens de opgenomen geldbedragen bij Holland Casino en bij een winkel in Enschede in € 500,- biljetten hebben omgewisseld. Het geld zou voor zijn familie in Afrika zijn bestemd. Het hof acht de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het onder hem in de enveloppe aangetroffen geld niet aannemelijk. Uit de door de verdachte overgelegde bankafschriften kan weliswaar worden afgeleid dat de verdachte over een langere periode telkens kleine bedragen heeft opgenomen, doch deze opnames verklaren niet de aanwezigheid van een groot bedrag in coupures van € 500,-. Dat de kleine geldbedragen telkens bij Holland Casino en in een winkel in Enschede in coupures van € 500,- zouden zijn omgewisseld, zoals gesteld, wordt niet aannemelijk geacht, nu deze coupures niet of nauwelijks in het legale handelsverkeer voorkomen, doch - zijnde een feit van algemene bekendheid - nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit. Gelet op het gegeven dat de verdachte op 24 januari 2007 een bedrag van € 2.000,- naar zijn familie in Afrika heeft overgemaakt, terwijl bij de aanhouding van de verdachte de dag daarop een bedrag van in totaal € 14.840,- is aangetroffen, is naar het oordeel van het hof evenmin aannemelijk dat het onder de verdachte aangetroffen geld bestemd zou zijn voor de familie van de verdachte in Afrika, zoals door hem gesteld. De verdachte heeft overigens in een korte periode Afrika zeer regelmatig bezocht, hoewel hij over een beperkt inkomen beschikt en deze reizen bovendien niet passen bij de financiële situatie van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang beschouwd - leidt het hof af dat de verdachte niet zijn eigen geld vervoerde, maar dit deed voor een derde en het daarbij niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte in de enveloppe aangetroffen geld, in totaal € 14.000,- in coupures van € 500,- uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte moet dit, het voorgaande in aanmerking nemende, ook hebben vermoed."
2.3. Het Hof heeft onder de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep opgenomen die het evenwel blijkens de nadere bewijsoverweging op onderdelen niet aannemelijk heeft geacht. Daarom is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 juni 2011.
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘Schuldwitwassen’ veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Ook heeft het Hof een geldbedrag van € 14.000,--, vermeerderd met de daarop vervallen en nog te vervallen rente, verbeurd verklaard. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 25 januari 2007, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 14.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf,’
4.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2010.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Het geld dat bij mij is aangetroffen, 14.840 euro, is mijn eigen geld. Ik heb dat van de bank geleend. Ik heb steeds kleine bedragen opgenomen en deze thuis bewaard. Op die manier spaarde ik geld. Ik nam dat geld op voor mijn familie in Afrika. Het klopt dat ik geen 500 euro biljetten heb opgenomen. Ik heb het geld dat ik opnam bij Holland Casino en bij winkels gewisseld voor 500 euro biljetten. Ik heb geld gewisseld bij één winkel. Dat is de winkel in Enschedé van een vrouw uit Ghana.
U, advocaat-generaal, vraagt of ik de dag voor mijn aanhouding 2000 euro heb overgemaakt naar mijn familie. Ik heb dat geld naar hen overgemaakt.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik ongeveer 1.400 euro netto per maand verdien, ongeveer 500 euro aan vaste lasten heb en 700 à 750 euro per maand spaar. In 3 jaar tijd zou ik dan een kleine 20.000 euro gespaard moeten hebben. In plaats daarvan heb ik een schuld van 20.000 euro bij de bank. Ik stuur geld naar mijn familie.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2008.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
lk heb nog geen vaste baan. Ik werk her en der. Ik ben vijf keer in Afrika geweest dit jaar.
3.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer V01-01 van 10 april 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdacht:
Ik heb op dit moment 18.000,- euro schuld bij de ABN-AMRO bank. Ik heb deze schuld sinds eind 2005 of begin 2006. Ik betaal elke maand 90,- euro aan de bank voor deze lening, dat is rente. Het geleende geld heb ik al een jaar thuis liggen.
Ik zou vandaag met een vlucht van de Air Maroc van Amsterdam naar Casablanca reizen en daarna doorreizen naar Conakry-Guinee. Ik zou nu voor maximaal 2 weken naar Conakry gaan. Ik heb twee weken vrij genomen op mijn werk. Ik heb nu een enkele reis geboekt. Voor de terugreis koop ik weer een ander ticket. Ik ben vorige week donderdag ook naar Guinee geweest, ook via Casablanca. Ik ben afgelopen maandag weer teruggekomen. Deze trip kostte mij ongeveer 850,- euro.
Eind 2004 ben ik naar Ghana geweest. Ik ben daar toen drie weken geweest. In 2006, november, ben ik vier dagen naar Senegal en drie dagen naar Guinée-Bissau geweest. Vorige week ben ik ook nog drie dagen naar Guinee geweest. Op deze reizen heb ik hetzelfde geld bij mij. In november 2006 was ik ook in Guinee, dat was ik net vergeten te zeggen. Ik ben toen 1 week daar geweest.
4.
Een proces-verbaal van bevinding en overdracht met nummer 07/0386 van 25 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (bijlage nr: AH-001).
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 25 januari 2007 controleerden wij, verbalisanten, op Schiphol reizigers op de van toepassing zijnde Douanebepalingen bij uitvoer. Tijdens deze controle spraken wij een voor ons onbekende man aan. Ondermeer vroegen wij, verbalisanten, hem of hij geld bij zich had. Hij antwoordde hierop: ‘ja, ik heb 20.000,- euro bij mij.’ De man toonde ons zijn portemonnee waarin een enveloppe zat met daarin 28 coupures van 500 (het hof begrijpt: euro). Verder had de man ongeveer 840 euro in zijn linker broekzak.
5.
Een proces-verbaal van ambtshandeling (dossiernummer 39955) van 7 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Verdachte heeft bankafschriften ingezonden om de legale herkomst van het geld dat onder hem in beslag is genomen op 25 januari 2007 te rechtvaardigen. De bankafschriften hebben betrekking op de volgende bankrekeningen van de ABN-AMRO bank:
- —
[001] (privé-rekening) over de periode 13 mei 2003 tot 7 september 2006;
- —
[002] (flexibel krediet) over de periode 21 januari 2005 tot 21 mei 2006;
- —
[003] (spaarrekening) over de periode 3 februari 2004 tot 7 november 2006.
De bankafschriften geven geen inzicht in de relatie die zij zouden moeten hebben met het geld, 14.840,- euro, dat op 25 januari 2007 onder verdachte in beslag is genomen.
Nadere bewijsoverweging
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn — ook in hun onderdelen — telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.’
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu — kort gezegd — niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en overdracht, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 januari 2007, blijkt dat de verdachte op 25 januari 2007 op de luchthaven Schiphol, in de vertrekhal nabij de doorgang van de Koninklijke Marechaussee door de Douane is gecontroleerd. Bij deze controle verklaarde de verdachte desgevraagd dat hij € 20.000,- bij zich had. Uit nader onderzoek is gebleken dat de verdachte in een enveloppe 28 coupures van € 500,- bij zich droeg en dat hij daarnaast een bedrag van € 840,- in zijn linkerbroekzak had. Met betrekking tot de herkomst van het geld heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het zijn eigen geld is en dat hij dit bedrag in delen heeft opgenomen van onder meer een krediet dat hij had afgesloten. Hij zou vervolgens de opgenomen geldbedragen bij Holland Casino en bij een winkel in Enschede in € 500,- biljetten hebben omgewisseld. Het geld zou voor zijn familie in Afrika zijn bestemd.
Het hof acht de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het onder hem in de enveloppe aangetroffen geld niet aannemelijk. Uit de door de verdachte overgelegde bankafschriften kan weliswaar worden afgeleid dat de verdachte over een langere periode telkens kleine bedragen heeft opgenomen, doch deze opnames verklaren niet de aanwezigheid van een groot bedrag in coupures van € 500,-. Dat de kleine geldbedragen telkens bij Holland Casino en in een winkel in Enschede in coupures van € 500,- zouden zijn omgewisseld, zoals gesteld, wordt niet aannemelijk geacht, nu deze coupures niet of nauwelijks in het legale handelsverkeer voorkomen, doch — zijnde een feit van algemene bekendheid — nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit. Gelet op het gegeven dat de verdachte op 24 januari 2007 een bedrag van € 2.000,- naar zijn familie in Afrika heeft overgemaakt, terwijl bij de aanhouding van de verdachte de dag daarop een bedrag van in totaal € 14.840,- is aangetroffen, is naar het oordeel van het hof evenmin aannemelijk dat het onder de verdachte aangetroffen geld bestemd zou zijn voor de familie van de verdachte in Afrika, zoals door hem gesteld. De verdachte heeft overigens in een korte periode Afrika zeer regelmatig bezocht, hoewel hij over een beperkt inkomen beschikt en deze reizen bovendien niet passen bij de financiële situatie van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden — in onderling verband en samenhang beschouwd — leidt het hof af dat de verdachte niet zijn eigen geld vervoerde, maar dit deed voor een derde en het daarbij niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte in de enveloppe aangetroffen geld, in totaal € 14.000,- in coupures van € 500,- uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte moet dit, het voorgaande in aanmerking nemende, ook hebben vermoed.’
6.
Het eerste middel klaagt erover dat de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van verdachte inhouden, terwijl het Hof die verklaring niet aannemelijk heeft geacht.
7.
Het Hof heeft blijkens zijn nadere bewijsoverweging de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld — welke verklaring door het Hof als bewijsmiddel 1 is gebezigd — niet aannemelijk geacht, en genoemde verklaring derhalve ten onrechte in de bewijsmiddelen opgenomen, aangezien de inhoud daarvan niet redengevend is voor de bewezenverklaring.1.
8.
Het middel slaagt.
9.
Het tweede middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer van de verdediging inzake de (niet-criminele) herkomst van het geld, althans dat de bewezenverklaring voor wat betreft het onderdeel ‘afkomstig was uit enig misdrijf’ onvoldoende met redenen is omkleed.
10.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende vooropgesteld te worden. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 2004, LJN AP2124 moet op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Er bestaat geen grond ten aanzien van art. 420quater Sr anders te oordelen. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis dan wel art. 420quater Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.2. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag ‘uit enig misdrijf afkomstig is’, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.3.
11.
Het Hof heeft blijkens zijn nadere bewijsoverweging geoordeeld dat verdachte geld voor een derde vervoerde en het daarbij niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 14.000,--, in coupures van € 500,--, uit enig misdrijf afkomstig was, en verdachte dit moet hebben vermoed. Dat genoemd geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was, lijkt het Hof in het bijzonder af te leiden uit de omstandigheid dat het van algemene bekendheid is dat bankbiljetten in coupures van € 500,-- nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit voorkomen terwijl de verdachte de legale herkomst van het geld niet kan aantonen met bankafschriften (bewijsm. 5).
12.
Mijns inziens kunnen voornoemde omstandigheden niet het oordeel dragen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. De omstandigheid dat bankbiljetten van € 500,-- nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit voorkomen kan niet zonder meer worden aangemerkt als feit van algemene bekendheid. Het ligt immers niet voor de hand dat door overheden bankbiljetten worden uitgegeven die vrijwel uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt. Dan blijft over dat verdachte de legale herkomst van het geld niet met bankafschriften kan aantonen. Die enkele omstandigheid is niet voldoende om te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het Hof heeft immers niet overwogen dat het gaat om een zo groot bedrag in contanten dat het niet anders kan zijn dat dit van misdrijf afkomstig is tenzij de legale herkomst kan worden aangetoond.4.
13.
Het voorgaande betekent dat de bewezenverklaring ook voor wat betreft het bewijs van vermoeden van de criminele herkomst van het onderhavige geldbedrag onvoldoende met redenen is omkleed.
14.
Het middel slaagt.
15.
Het derde middel klaagt dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep valt af te leiden dat er namens verdachte meerdere verweren zijn gevoerd, terwijl het Hof in zijn arrest slechts één verweer bespreekt, als gevolg waarvan er door de enkele verwijzing in het proces-verbaal van de terechtzitting niet valt na te gaan welke verweren zijn gevoerd en of het Hof op alle verweren voldoende gemotiveerd heeft gerespondeerd.
16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De raadsman voert het woord tot verdediging en voert daarbij verweren als weergegeven in het verkorte arrest.’
17.
Het middel berust op een onjuiste lezing van genoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De door het Hof in het proces-verbaal van de terechtzitting gebezigde zinsnede betreft een standaardzinsnede waaruit daarom niet zonder meer kan worden opgemaakt dat meer verweren zijn gevoerd dan één.
18.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19.
Het vierde middel richt zich tegen de motivering van de beslissing tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 14.000,--.
20.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Oplegging van straffen
(…)
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen geldbedragen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met behulp van die geldbedragen is begaan of voorbereid.
(…)
Beslissing
(…)
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
- —
28 × € 500,--, in totaal € 14.000,-(veertienduizend euro), vermeerderd met de daarop vervallen rente, zijnde, tot en met 12 augustus 2009, (14.000 / 14840) × € 1.067,85 = € 1.007,41, alsmede de sedert 13 augustus 2009 nog te vervallen rente.’
21.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat 's Hofs overweging, voor zover inhoudende dat de geldbedragen aan verdachte toebehoren, in tegenspraak is met hetgeen het Hof in het bestreden arrest ter motivering van de bewezenverklaring heeft overwogen, te weten dat verdachte niet zijn eigen geld vervoerde, maar dit deed voor een derde.
22.
Het Hof heeft blijkens het bestreden arrest geoordeeld dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 14.000,-- aan de verdachte toebehoort5. en vatbaar is voor verbeurdverklaring aangezien het bewezenverklaarde met behulp van dat geldbedrag is begaan of voorbereid. In aanmerking genomen dat het Hof in zijn arrest onder het kopje ‘Bewezenverklaarde’ heeft geoordeeld dat de verdachte niet zijn eigen geld vervoerde, maar dit deed voor een derde, is 's Hofs oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 14.000,-- aan de verdachte toebehoort niet begrijpelijk.
23.
Het middel slaagt.
24.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011
Zie HR 27 september 2005, LJN AT4094, NJ 2006, 473.
Zie HR 29 maart 2011, LJN BO2628 en HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010, 456.
Zie over de aanvaardbaarheid van deze redenering HR 29 maart 2011, LJN BO2628.
In HR 12 oktober 2010, LJN BN4241 had het Hof ten aanzien van een auto, met behulp waarvan het feit was begaan, niet vastgesteld of deze toebehoorde aan de verdachte of aan een derde. Daarom kon het arrest op dat punt in cassatie geen stand houden.