Hof Amsterdam, 12-08-2014, nr. 200.137.584/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:3563
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-08-2014
- Zaaknummer
200.137.584/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:3563, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑08‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
TvC 2015, afl. 1, p. 28 met annotatie van mr. drs. J.H.M. Spanjaard
Uitspraak 12‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Aanpassing rentepercentage hypothecaire lening. Wijzigingsbevoegdheid bedongen in algemene voorwaarden. Toepasselijkheid algemene voorwaarden. Onredelijk bezwarend beding. Ambtshalve toetsing aan EG-Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Schending bancaire zorgplicht. Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2014:3561 en ECLI:NL:GHAMS:2014:3638 en ECLI:NL;GHAMS:2015:1922.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.137.584/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 12-39847
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 augustus 2014
inzake
[appellant] en [appellante],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen:
de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna[appellanten] en ABN AMRO genoemd.
Wilhelm c.s. zijn bij dagvaarding van 5 september 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 26 juni 2013, gewezen tussen[appellanten] als eisers en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Wilhelm c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog hun vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “Feiten” (1.1 tot en met 1.5) de feiten beschreven die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn niet in geschil en binden dus ook het hof. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i)[appellanten] en ABN AMRO hebben op 20 juli 1998 een overeenkomst van geldlening onder hypothecair verband gesloten.
(ii) De overeenkomst is per 1 december 2008 aangepast conform een offerte van ABN AMRO van 17 november 2008. In deze offerte, die[appellanten] hebben ondertekend, staat onder meer:
“De bank is te allen tijde bevoegd het rentepercentage te wijzigen, indien de ontwikkeling van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft.”
(iii) Bij brief van 26 januari 2009 heeft ABN AMRO aan[appellanten] aangekondigd dat zij de opslag in het rentepercentage van 0,5% naar 1% zou verhogen in verband met ontwikkelingen op de financiële markt. Per 1 februari 2009 heeft ABN AMRO de opslag van de hypotheek conform deze aankondiging verhoogd.
(iv) Bij brief van 24 april 2012 heeft ABN AMRO aan[appellanten] aangekondigd dat zij de opslag in het rentepercentage per 1 juni 2012 van 1% naar 2% zou verhogen, omdat de geldleenkosten van ABN AMRO als gevolg van de sterk veranderde economie hoger waren geworden dan de opslag die[appellanten] betaalden. Per 1 juni 2012 heeft ABN AMRO de opslag van de hypotheek conform deze aankondiging verhoogd.
( v)[appellanten] hebben tegen de laatste verhoging bezwaar gemaakt bij brieven van 10 mei 2012 en 25 juni 2012. Bij brief van 24 augustus 2012 hebben zij verklaard dat zij de algemene voorwaarde die ABN AMRO de bevoegdheid geeft om het rentepercentage te wijzigen, vernietigen.
(vi)[appellanten] hebben ABN AMRO in de onderhavige procedure betrokken en gevorderd, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat de opslag vast is en dat de algemene voorwaarde waaraan ABN AMRO haar bevoegdheid verleent om de opslag te wijzigen, wordt vernietigd, dat ABN AMRO wordt veroordeeld om bij staat de schade van[appellanten] te vergoeden, en om het teveel geïncasseerde aan[appellanten] te restitueren en dat ABN AMRO wordt verboden om meer te incasseren dan partijen in 2008 zijn overeengekomen.
(vii) De kantonrechter heeft de vorderingen van[appellanten] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen[appellanten] met elf grieven op.
3. Beoordeling
3.1.
Door middel van hun eerste drie grieven klagen[appellanten] over de beslissing van de kantonrechter dat ABN AMRO aan de contractuele voorwaarden de bevoegdheid ontleent om het rentepercentage te wijzigen door de opslag op de Euribor-rente te verhogen. Deze grieven falen omdat in de offerte van 17 november 2008, die[appellanten] voor akkoord hebben getekend, uitdrukkelijk is bedongen dat ABN AMRO te allen tijde bevoegd is het rentepercentage te wijzigen, indien de ontwikkeling van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar daartoe aanleiding geeft.[appellanten] stellen terecht dat het desbetreffende beding een algemene voorwaarde is, maar de tijdige terhandstelling daarvan wordt bewezen doordat[appellanten] de offerte voor akkoord hebben ondertekend, waarna ABN AMRO bij brief van 26 november 2008 de gewijzigde overeenkomst heeft bevestigd. Daarmee is het beding onderdeel van de overeenkomst tussen partijen. Vernietiging van het beding op de grond dat de algemene voorwaarden hen niet ter hand zijn gesteld, hebben[appellanten] niet gevorderd.Omdat[appellanten] niet, althans niet met voldoende duidelijke inhoudelijke argumenten grieven tegen de uitleg door de kantonrechter dat ABN AMRO zich in het desbetreffende beding het recht heeft voorbehouden om in het overeengekomen rentepercentage de andere elementen dan het “Euribor-element” aan te passen, moet daar verder van worden uitgegaan. Het betoog van[appellanten] in hun toelichting op de zesde grief leest het hof als ondersteuning van hun stelling dat het beding onredelijk bezwarend is.
3.2.
Door middel van hun vierde grief klagen[appellanten] over de beslissing van de kantonrechter dat het wijzigingsbeding in de offerte niet kan worden aangemerkt als een kernbeding. Deze grief faalt reeds omdat het hier niet gaat om een beding zonder hetwelk de overeenkomst van geldlening, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet geacht kan worden tot stand te zijn gekomen (HR 19 september 1997, NJ 1998/6; HR 21 februari 2003, NJ 2004/567). Voor zover de grief strekt ten betoge dat de wijzigingsbevoegdheid zo essentieel is dat zij niet bij algemene voorwaarden kan worden geregeld, vindt zij geen steun in het recht en faalt zij dus evenzeer.
3.3.
De negende grief behelst dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat ABN AMRO in de omstandigheden van het onderhavige geval het rentepercentage heeft kunnen wijzigen. Ook als in de grief de stelling wordt gelezen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN AMRO haar wijzigingsbevoegdheid uitoefent, faalt zij. ABN AMRO heeft toegelicht waarom de ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt haar aanleiding hebben gegeven om de opslag te verhogen.[appellanten] betwisten deze toelichting zonder enige motivering en voldoen in zoverre niet aan hun stelplicht. Het feit dat ABN AMRO, zoals[appellanten] stellen, door de jaren heen in algemene zin winst heeft gegenereerd, staat er niet aan in de weg dat de kosten van het onderhavige product gestegen kunnen zijn en aanleiding kunnen geven om de opslag te verhogen. Als[appellanten] stellen dat hier sprake is van een ondernemersrisico van ABN AMRO, miskennen zij dat ABN AMRO door middel van het wijzigingsbeding in de offerte van 17 november 2008 de contractuele bevoegdheid heeft bedongen om dit risico binnen zekere grenzen te verleggen naar[appellanten]; de onderhavige kwestie dient niet te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 6:258 BW.
3.4.
De vijfde en zesde grief behelzen dat de kantonrechter ten onrechte heeft beslist dat het wijzigingsbeding in de offerte van 17 november 2008 niet onredelijk bezwarend is. Het hof volgt[appellanten] hierin evenmin. Anders dan[appellanten] ook in hoger beroep stellen, ontneemt ABN AMRO door toepassing van het wijzigingsbeding aan[appellanten] niet geheel en onvoorwaardelijk het recht op de toegezegde prestatie, zodat niet valt in te zien waarom het artikel een voorwaarde is als bedoeld in art. 6:236 sub a BW. Ook stellen[appellanten] ten onrechte dat het wijzigingsbeding ABN AMRO de bevoegdheid verleent om de opslag naar goeddunken te wijzigen, nu het beding de wijzigingsbevoegdheid immers relateert aan ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt en ABN AMRO de verhoging van de opslag ook door ontwikkelingen van de rente op de geld- en kapitaalmarkt heeft verklaard. Het hof weegt hierbij mee dat volgens de bijlage bij EG-Richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, onder j, een algemene voorwaarde als oneerlijk kan worden beschouwd als het de dienstverlener machtigt om zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen. Omdat het wijzigingsbeding in de offerte van 17 november 2008 de redenen voor wijziging van de opslag benoemt, doet die situatie zich hier niet voor. Feiten en omstandigheden die niettemin meebrengen dat het wijzigingsbeding onredelijk bezwarend is, zijn door[appellanten] verder niet genoemd. De vijfde en zesde grief falen dan ook.
3.5.
Door middel van de zevende en achtste grief stellen[appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte hun beroep op de schending van de zorgplicht heeft verworpen. Deze grieven worden verworpen, reeds omdat[appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door de gestelde schending van de zorgplicht – dus: precontractuele onrechtmatige daad van ABN AMRO – schade hebben geleden.[appellanten] stellen weliswaar dat zij voor een andere rentevorm zouden hebben geopteerd of een vaste kostenopslag zouden hebben bedongen, maar zij benoemen niet voor welke rentevorm zij dan zouden hebben gekozen en waarom en zij stellen niet dat en waarom die mogelijkheid tot het bedingen van een vaste kostenopslag daadwerkelijk voor hen bestond; het is ook niet zonder meer aannemelijk. Aan het bewijsaanbod ter zake komt het hof dan ook niet toe.
3.6.
Door middel van hun tiende grief stellen[appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte hun beroep op art. 14 van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen heeft verworpen. Ook deze grief faalt. Uit art. 14 lid 1 van deze gedragscode volgt dat ABN AMRO het rentepercentage mag wijzigen als contractueel in de mogelijkheid van wijziging is voorzien. Deze situatie is, naar[appellanten] ook zelf stellen, in casu aan de orde. Art. 14 lid 2 van deze gedragscode – dat heeft betrekking op ándere mogelijkheden tot wijziging van de voorwaarden van de hypothecaire voorwaarden – is hier dan juist niet aan de orde.
3.7.
De slotsom is dat de eerste tot en met de tiende grief falen. Daarmee faalt ook de elfde grief, die geen zelfstandige betekenis heeft. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.[appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt[appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 683,- aan verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.M.M. Tillema en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014.