HR, 30-09-2011, nr. 10/01297
BT5846, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-09-2011
- Zaaknummer
10/01297
- LJN
BT5846
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT5846, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑09‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BP0728, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑09‑2011
- Vindplaatsen
V-N 2011/49.7 met annotatie van Redactie
FED 2011/95 met annotatie van M.E. Oenema
BNB 2012/13 met annotatie van J.A.R. van Eijsden
NTFR 2011/2323 met annotatie van Mr. S.K.A. Efstratiades
Uitspraak 30‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 16, lid 1, AWR. Kwade trouw belastingadviseur? Miskenning begrip voorwaardelijk opzet.
Nr. 10/01297
30 september 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 augustus 2010, nr. 09/00111, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/2307) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes belastingadviseur bij het doen van de aangifte voor het jaar 2002 te kwader trouw was in de zin van artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en dat die kwade trouw aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het heeft daartoe in onderdeel 4.8 van zijn uitspraak overwogen dat de belastingadviseur, gezien de door belanghebbende gestelde vraag en de daarmee geuite twijfel, had moeten aarzelen en dat hij de plicht had een onderzoek in te stellen. Volgens het Hof had de belastingadviseur objectief beschouwd bij een onderzoek uitgevoerd met normale zorgvuldigheid niet kunnen komen tot het antwoord dat hij gaf. Door in de hoedanigheid van belastingadviseur in te gaan op belanghebbendes vraag en daarop in die hoedanigheid te antwoorden dat de in geschil zijnde inkomsten bij belanghebbende onbelast waren, aanvaardde de belastingadviseur naar het oordeel van het Hof willens en wetens de aanmerkelijke kans dat er door belanghebbende te weinig belasting zou worden betaald.
3.2. Voor zover belanghebbende klaagt over de gronden waarop het Hof kwade trouw heeft aangenomen, is die klacht terecht opgeworpen. 's Hofs oordelen dat de belastingadviseur had moeten aarzelen en een onderzoek had moeten instellen, en dat hij bij een zodanig onderzoek niet had kunnen komen tot het antwoord dat hij gaf, brengen nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewustheid mee van de aanmerkelijke kans dat van belanghebbende te weinig belasting zou worden geheven (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, LJN BO5989, BNB 2011/59). Nu het Hof in zijn uitspraak niet heeft vastgesteld dat die bewustheid in dit geval aanwezig was, kan die uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een hernieuwd onderzoek naar de vraag of sprake was van kwade trouw.
3.3. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2011.
Beroepschrift 30‑09‑2011
Geachte heer, mevrouw,
Namens mijn cliënt [X] dien ik hierbij, beroep in cassatie, in tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑ Hertogenbosch van 22 februari 2010.
- 1.
Is correct zoals ook al door de Rechtbank te Breda was vastgesteld.
- 2.
Door de voormalig belastingadviseur is inderdaad dit inkomen niet opgegeven. Niet duidelijk was of dit wel opgegeven diende te worden daar [X-Y] dit inkomen ontving en deze bedragen op de gezamenlijke bankrekening van de echtelieden werd ontvangen. Door [X] is inderdaad bij zowel het Zorgkantoor als bij de Belastingdienst navraag gedaan over hoe fiscaal te handelen met dit inkomen. De rechter gaat voorbij aan het feit dat zowel het Zorgkantoor als de Belastingdienst heeft vermeld dat dit inkomen niet aangegeven hoefde te worden.
Begrijpelijk dat de adviseur dan dezelfde fout maakt. Dat de Belastingdienst zelf niet wist hoe hiermee om te gaan blijkt wel uit het feit dat pas in december 2007 bij de Belastingdienst is gebleken dat er (zoals medegedeeld) honderden gevallen waren waarbij dit verkeerd was geïnterpreteerd. Onduidelijke belastingregels.
- 3.
Het te kwader trouw is door de Belastingdienst aan [X] toegerekend waardoor ook door mij het bezwaar is ingesteld. Gezien het vorengaande kan niet gesteld worden dat de belastingadviseur of [X] te kwader trouw was.
- 4.
In het jaar van aangifte (2003) was in zijn geheel niet duidelijk hoe om te gaan met deze PGB's. Het door de Belastingdienst aangereikte formulier waar de verantwoording van het bestede geld moet worden ingevuld bestond toen nog helemaal niet. De adviseur heeft naar mijn mening niet te kwader trouw gehandeld omdat nog hij, nog de Belastingdienst op de hoogte waren van de juiste toepassing van de regels.
- 5.
De inspecteur stelt wel degelijk dat belanghebbende te kwader trouw was en spreekt nergens over de toenmalig belastingadviseur.
- 6.
Ten aanzien van de proceskosten wil ik bij een veroordeling van de wederpartij een beroep doen op artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.