Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/6.4.3.3
6.4.3.3 Maritaal derdenbeslag
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS394475:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ingevolge art. 770b lid 3 zijn immers de art. 722 en 723 niet van overeenkomstige toepassing.
Zie daarvoor nog Part Gesch. Wijz. Rv, p. 355 (MvT Inv.); zie ook Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 363-364.
Zie daarover verder § 3.5.2.
Zie daarover verder § 5.3.3.1 t/m § 5.3.3.7; zie ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 3 bij art. 770; J. van der Lee, Maritaal beslag, 1997, p. 37-38.
Zie ook T&C Rv (Jongbloed), 2002, aant. 6 bij art. 770 (waar overigens in de eerste zin ten onrechte nog wordt gerefereerd aan de tekst van art. 808e (oud); zie ook Pari. Gesch.Wijz. Rv, p. 355 (MvT lnv. bij art. 808e (oud)).
Zie voor een bespreking van art. 477a verder § 5.4.4.
Zie daarover ook Schaafsma-BeversluisfKeijser, Het nieuwe personen- en familieprocesrecht, 1995, aant. 2 bij art. 770 (p. 84); T&C Rv (jongbloed), 2002, aant. 7 bij art. 770 lid 2.
Zie aldus Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 355.
Dit is dus een wezenlijk andere verkoop of executie dan die kan worden geëffectueerd op grond van art. 477b lid 2 (jo. art. 525 lid 2) om voor de beslaglegger tot verhaal te komen van het door de derde-beslagene aan de deurwaarder ter beschikking gestelde goed (bijv. een onroerende zaak); zie daarover § 3.7.73 en § 3.7.7.4.
Zie aldus Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 355; zie ook Schaafsma-BeversluisfKeijser, Het nieuwe personen-en familieprocesrecht, 1995, aant. 1 bij art. 770b (p. 84-85); J. van der Lee, Maritaal beslag, 1997, p. 37.
Na de omnummering is dat geworden art. 3:186.
Huidige systeem (art. 770 lid 1)
436. Maritaal derdenbeslag wordt, gelet op de schakelbepaling van art. 769 lid 1 in de eerste plaats beheerst door (alleen)1 de art. 718-721. Deze bevatten de algemene regeling van conservatoir derdenbeslag tot verhaal van een geldvordering, zulks in samenhang met de regeling van executoriaal derdenbeslag in de art. 475 e.v. Dit alles geldt - aldus art. 769 lid 1 -
'behoudens voor zover daarvan in de volgende artikelen niet wordt afgeweken.'
Zoals hierna zal blijken, komt de uitwerking van maritaal derdenbeslag in art. 770 verder in belangrijke mate overeen met de regeling van executoriaal derdenbeslag. Onder het van 1 januari 1992 tot 1 april 1995 geldende recht was een en ander vrij wezenlijk anders geregeld in art. 808e (oud) dan in het huidige recht.2 De reden daarvoor was met name gelegen in het feit dat een maritaal beslag niet overgaat in een executoriaal beslag, zodat aanstonds die bepalingen in werking moesten treden die van belang waren voor de vraag of het beslag doel had getroffen, en zo ja, in welke omvang. Dit argument gold overigens ook al voor het vóórdien geldende recht.
In het eerste lid van art. 770 is maritaal derdenbeslag als volgt nader uitgewerkt:
'Indien het beslag is gelegd onder een derde, is deze verplicht verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De artikelen 475-477a zijn van overeenkomstige toepassing.'
Wat aanstonds opvalt is dat de art. 477b en 478 niet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. De verklaring daarvoor is eveneens dat mantaal beslag naar zijn aard niet overgaat in executoriaal beslag, zodat deze bepalingen, die uitsluitend betrekking hebben op de executoriale afwikkeling van derdenbeslag, zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing. Cumulatief mantaal derdenbeslag in de zin van art. 478 is bovendien niet goed denkbaar. Hoewel art. 479 hier evenmin is genoemd, zal toch óók onder de Staat of een openbaar lichaam mantaal derdenbeslag gelegd kunnen worden. Te denken valt bijv. aan de situatie dat de echtgenoot te wiens laste beslag wordt gelegd als ambtenaar in dienst is (geweest) bij de overheid. Diens loon of pensioen behoort zonder meer tot de gemeenschap van goederen waarin de echtelieden zijn of waren gehuwd. Ook toepassing van art. 479a - derdenbeslag op fictief loon welke bepaling evenmin is genoemd in art. 770 lid 1 is in beginsel ook niet uitgesloten, ook al wordt deze bepaling met name gehanteerd in dié gevallen waarin de ene echtgenoot 'om niet' voor de andere echtgenoot werkzaamheden of diensten verricht.3 Zo'n situatie zal zich echter óók kunnen voordoen tussen de echtgenoot te wiens laste maritaal beslag wordt gelegd en een derde, bijv. een familielid, in wiens onderneming de betreffende werkzaamheden of diensten worden verricht.
Verplichtingen derde en verval beslag
437. De eerste verplichting van de derde onder wie maritaal beslag is gelegd, is zijn verklaringsplicht. Deze verplichting is verder geregeld in de art. 476a-476b, die in art. 770 lid 1 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Een en ander komt - zeer kort gezegd4 - hierop neer, dat de derde-beslagene uiterlijk vier weken na de beslaglegging aan de deurwaarder (of advocaat) van de beslaglegger een schriftelijke Verklaring moet doen van (art. 476a lid 1)
'de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen.'
Deze Verklaring dient de derde zo veel mogelijk vergezeld te doen gaan van tot staving dienende bescheiden (art. 476b lid 2). Anders dan nog was bepaald in art. 808e lid 1 (oud) - waarin de verklaringsplicht pas ontstond vanaf de betekening van het in kracht van gewijsde gegane vonnis houdende opheffing van de gemeenschap - dient de derde onder wie nu conservatoir maritaal beslag wordt gelegd, op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn als de derde onder wie gewoon conservatoir of executoriaal beslag wordt gelegd, een schriftelijke Verklaring buiten rechte af te leggen.
Evenals bij executoriaal derdenbeslag - en in zóverre vertoont conservatoir maritaal derdenbeslag toch ook enige 'executoriale' trekken5 - is de maritale beslaglegger bevoegd om daarna aanstonds de hem in art. 477a toegekende rechten en bevoegdheden uit te oefenen.6 Dit volgt niet alleen uit art. 770 lid 1 (tweede volzin), maar ook uit het feit dat art. 723 - houdende de regeling van aanvang van de rechten en bevoegdheden uit de art. 477 en 477a, nadat een gewoon conservatoir derdenbeslag in de executoriale fase is overgegaan - in art. 770b lid 3 uitdrukkelijk niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. De derde-beslagene die verwijtbaar geen Verklaring heeft gedaan, kan ingevolge het eerste lid van art. 477a door de beslaglegger worden gedagvaard
'tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar.'
Bij maritaal derdenbeslag komt deze sanctie echter niet in aanmerking, aangezien dit beslag immers niet gelegd kan worden tot verhaal van een geldvordering. Op grond van art. 769 lid 1 behoeft in het verzoekschrift dan ook niet een bedrag te worden vermeld waarvoor het beslag wordt gelegd. Een en ander betekent dat in geval van maritaal beslag de derde hooguit kan worden
'toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen.'
Ingevolge het tweede lid van art. 477a is de beslaglegger bevoegd de door de derde wél afgelegde Verklaring
'geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen.'
Daartoe dient de beslaglegger de derde uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van de Verklaring te dagvaarden. Deze termijn is een vervaltermijn. Ten slotte is de beslaglegger op grond van het vierde lid van art. 477a bevoegd de derde, die wél een Verklaring heeft afgelegd, maar vervolgens niet aan zijn betalings- of afgifteplicht hier: aan de gemeenschap (zie ook de volgende alinea) - voldoet, tot nakoming daarvan te dagvaarden. Voor het instellen van deze vordering is geen termijn gesteld.
In art. 477 lid 1 is voor executoriaal derdenbeslag bepaald, dat de derde-beslagene die overeenkomstig art. 476a-476b zijn Verklaring heeft gedaan, verplicht is de volgens deze Verklaring
'verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken te zijner beschikking te stellen.'
Blijkens art. 770 lid 1 (tweede volzin), is ook art. 477 (lid 1) van overeenkomstige toepassing op mantaal derdenbeslag. In het tweede lid van art. 770 is de in art. 477 lid 1 omschreven verplichting van de derde als volgt nader uitgewerkt:
'De derde voldoet op verlangen van de deurwaarder aan zijn verplichting tot voldoening, afgifte of terbeschikkingstelling van de uit te keren gelden, zaken of goederen, naar gelang dit voor de afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap nodig is.'
Deze bepaling - die overeenkomt met art. 808e lid 2 (oud) - is met opzet zo ruim geformuleerd, dat rekening gehouden kan worden met het stadium waarin de verdeling van de gemeenschap tussen de gewezen echtgenoten zich bevindt, alsmede met de mogelijkheid van partiële scheiding en deling van die gemeenschap.7 Daarbij dient overigens bedacht te worden dat het partijen vrij staat de boedelscheiding te regelen op de wijze die hen goeddunkt, zij het met inachtneming van de voor elk van de toe te delen goederen geldende afzonderlijke formaliteiten (art. 3:186). Alleen wanneer de deelgenoten er niet uit kunnen komen, zal de rechter de verdeling op de voet van art. 3:185 zelf kunnen vaststellen. In het kader van zo'n rechterlijke verdeling zullen ook de door de derde aan de deurwaarder af te geven zaken of de aan deze ter beschikking te stellen goederen, kunnen worden verkocht om- aldus de MvT lnv bij art. 808e lid 2 (oud) 8 'tot verdeling van de opbrengst te komen overeenkomstig'
art. 3:185 lid 2 onder c. De afgegeven zaak of het ter beschikking gestelde goed (bijv. een onroerende zaak), wordt dan op een door deze rechter te bepalen wijze verkocht9, waarna de netto-opbrengst ervan in de verdeling van de gemeenschap wordt betrokken. De deurwaarder dient er uiteraard zorgvuldig voor te waken dat aan hem betaalde geldsommen, de afgegeven (opbrengst van) zaken of ter beschikking gestelde goederen, niet eerder aan een van de deelgenoten worden overhandigd dan nadat de boedelscheiding definitief is vastgesteld. Een goede afstemming met de notaris die belast is met de boedelscheiding, is hier dus van wezenlijk belang.
Het voorgaande is tevens van belang voor de vraag wanneer in het algemeen het maritaal beslag vervalt. Afgezien van het geval dat het verzoek tot opheffing van de gemeenschap, respectievelijk tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap wordt ingetrokken (art. 770b lid 2), vervalt dit beslag - aldus art. 770b lid 1 -
'zodra de goederen aan de andere echtgenoot of geregistreerd partner worden toegedeeld of krachtens de verdeling aan de beslaglegger geleverd.'
Voor een toelichting op deze bepaling - met name voor het verschil tussen de begrippentoedeling' en 'levering' - zal men nog te rade moeten gaan bij de MvT Mv op het (vrijwel) gelijkluidende art. 808d lid 1 (oud), waar het volgende is opgemerkt10:
'Voor wat betreft toedeling aan de andere echtgenoot behoort het beslag volgens het eerste lid niet pas door de levering aan deze te vervallen. Door toedeling verliest immers de beslagleggende echtgenoot reeds zijn recht op het toegedeelde; men vergelijke ook het nieuwe art. 733 lid 2. Maar de beslaglegger zelf is voor wat betreft de hem toegedeelde goederen pas veilig na de levering, bedoeld in art. 3.7.1.14a Nieuw BW.11 Daarom is te zijnen aanzien dit laatste tijdstip gekozen.'
Een en ander geldt ook voor afwikkeling van een maritaal derdenbeslag. Ook dat komt dus pas te vervallen, naar mate de daardoor getroffen geldsommen, zaken of goederen op de hiervoor aangegeven wijze aan de andere echtgenoot zijn toebedeeld of ingevolge de verdeling aan de beslagleggende echtgenoot zelf zijn geleverd.