Rb. Noord-Holland, 28-02-2018, nr. AWB - 15 , 5034
ECLI:NL:RBNHO:2018:1282, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 5034
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:1282, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 28‑02‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2020:994, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
NLF 2018/0644 met annotatie van
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
De bevindingen van het boekenonderzoek leveren een nieuw feit op dat navordering rechtvaardigt. Geen omkering van de bewijslast. Gelet op de door eiser aangevoerde, onvoldoende door verweerder weersproken, feiten en omstandigheden aangaande de wijze van voorraadwaardering, de recycleservice, de brutowinstpercentages, de kasadministratie en de camerabeelden, alsmede de door eiser overgelegde tegenberekening van de vermogensopstelling, is verweerder er niet in is geslaagd te bewijzen dat eiser de winst respectievelijk de omzet in de onderhavige jaren te laag heeft aangegeven.
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/5034 tot en met HAA 15/5046
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2018 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. M.H.W.N. Lammers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2011 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 661.957. (HAA 15/5034)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2011 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, naar een bijdrage-inkomen van € 30.015. (HAA 15/5035)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 december 2011 voor het jaar 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 44.075. (HAA 15/5036)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2012 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 579.168 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.593. (HAA 15/5037)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2012 voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.623. (HAA 15/5038)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 december 2012 voor het jaar 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 106.246. (HAA 15/5039)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 10 december 2013 voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 608.177 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.196. (HAA 15/5040)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 10 december 2013 voor het jaar 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 111.619. (HAA 15/5041)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 november 2014 voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 366.581, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.413, alsmede bij beschikking een boete van € 71.438. (HAA 15/5042)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 november 2014 voor het jaar 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 38.393 en bij beschikking een vergrijpboete van € 12.791. (HAA 15/5046)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 november 2014 voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 215.821 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.711, alsmede bij beschikking een boete van € 39.720. (HAA 15/5043)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 november 2014 voor het jaar 2011 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 328.215 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.282, alsmede bij beschikking een boete van € 54.054. (HAA 15/5044)
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 november 2014 voor het jaar 2011 een aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 29.821. (HAA 15/5045)
Verweerder heeft op 12 oktober 2015 de uitspraken op de bezwaren ter zake van de jaren 2006, 2007 en 2008 gemotiveerd en een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 732 voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen op een hoorzitting (2 x € 244 x 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2015 de navorderingsaanslag ib/pvv 2006 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 217.356. De navorderingsaanslag Zvw 2006 is gehandhaafd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2015 de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 verminderd tot € 12.483.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2015 de navorderingsaanslag ib/pvv 2007 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 150.934 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.593. De navorderingsaanslag Zvw 2007 is gehandhaafd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2015 de naheffingsaanslag omzetbelasting 2007 verminderd tot € 89.263.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2015 de navorderingsaanslag ib/pvv 2008 verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 285.275 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.196.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2015 de naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 verminderd tot € 58.574.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 oktober 2015 de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 alsmede de bijbehorende boetebeschikking gehandhaafd, de naheffingsaanslag omzetbelasting 2009 alsmede de boetebeschikking gehandhaafd, de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 alsmede de bijbehorende boetebeschikking gehandhaafd, de aanslag ib/pvv 2011 alsmede de bijbehorende boetebeschikking gehandhaafd en de aanslag Zvw 2011 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld, door de rechtbank ontvangen op 9 november 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 23 november 2017 nadere stukken van eiser ontvangen en in kopie doorgezonden naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Tevens zijn verschenen [B] , [C] en [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D. Koolen en [H] . Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de beroepen van [B] (HAA 15/5047 tot en met 15/5049), [C] (HAA 15/5050 tot en met 15/5052), [D] (HAA 15/5053 tot en met 15/5055) en van [A BEDRIJF] (HAA 15/5033).
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft tot 29 december 2009 een eenmanszaak gedreven onder de naam
‘ [B BEDRIJF] ’. De onderneming was gevestigd aan de [A ADRES] en een tweede filiaal aan de [B ADRES] . Met ingang van 29 december 2009 is de rechtsvorm gewijzigd in een vennootschap onder firma handelend onder de naam ‘ [C BEDRIJF] ’ (hierna: de VOF). De firmanten zijn eiser, zijn echtgenote
[B] , [C] en [D] . Boekhoudkundig is de VOF verder gegaan met de cijfers van de eenmanszaak. De onderneming van eiser en van de VOF worden hierna ook kortweg aangeduid als [C BEDRIJF] . De ondernemingsactiviteit bestaat uit de inkoop, verkoop en reparatie van sieraden en in- en verkoop en bewerking van edele metalen. In het filiaal aan de [B ADRES] vindt alleen inkoop plaats.
2. Op 28 maart 2011 is een politieonderzoek naar de bedrijfsvoering van [C BEDRIJF] gestart, onder de naam [A ONDERZOEK] . Op 15 december 2011 heeft de officier van justitie toestemming gegeven om informatie uit het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van fiscale doeleinden te gebruiken.
3. Op 10 december 2013 is verweerder een boekenonderzoek gestart zowel bij eiser als bij de VOF. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften
ib/pvv 2006 tot en met 2011 en de aangiften omzetbelasting 2006 tot en met 2009 van eiser en de aangiften omzetbelasting 2010 en 2011 van de VOF. Als basis van het boekenonderzoek heeft de inbeslaggenomen financiële administratie van eiser gediend. De informatie van het strafrechtelijk onderzoek [A ONDERZOEK] is ter aanvulling gebruikt. De controlerapporten zijn gedagtekend 30 oktober 2014.
Gebreken in de inkoopadministratie
4. In het controlerapport en het proces-verbaal financieel politieonderzoek met dagtekening 26 april 2012 wordt vastgesteld dat de inkopen:
a. summier of niet juist op de inkoopbon omschreven zijn.
Er komen omschrijvingen voor als “gouden ring met steen” of “sloopgoud”, waardoor controle achteraf nagenoeg onmogelijk is. Dit is bevestigd door [C] .
b. niet of niet volledig in de administratie zijn opgenomen.
De uitgeschreven bon wordt niet in de administratie opgenomen of er wordt in het geheel geen inkoopbon uitgeschreven.
Bij meerdere observaties is gezien dat tenminste 3 klanten iets verkochten zonder daarvoor een bon te ontvangen. Op beveiligingsbeelden van 19 en 20 september 2011 van het filiaal [B ADRES] is te zien dat 41 personen naar binnen gaan en ongeveer 30 zijn aan te merken als klant. Van de groep van 30 klanten is van 11 personen vast te stellen dat zij iets hebben verkocht.
Uit het onderzoek bleken 6 van de 11 inkopen terug te vinden te zijn in de administratie van
eiser.
Uit de onderzochte camerabeelden van 17 september 2011 van het filiaal [A ADRES] blijkt dat er 3 klanten waren die iets verkochten, waarvan 1 klant geen bon heeft ontvangen. Deze inkoop en alle andere inkopen zonder het uitschrijven van een bon voor de klant, zijn niet geregistreerd in het doorlopende register. Dit blijkt uit het politieonderzoek en sluit aan bij de werkwijze van [C BEDRIJF] dat [C] aan de hand van de inkoopbonnen de inkoop in het register vastlegt.
c. niet voor het juiste bedrag in de administratie zijn opgenomen.
Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat inbrengers van goud, zilver en sieraden die een verklaring hebben afgelegd, minder hebben ontvangen dan het het bedrag dat op de inkoopbon staat. Na vertrek van de klant (met de doorslag van de inkoopbon) is het bedrag op de inkoopbon verhoogd. De getraceerde inbrengers hebben in 2004 en de jaren 2006-2011 minder ontvangen dan het bedrag dat op de inkoopbon is vermeld.
d. niet zijn geleverd door de op de bon vermelde verkopers.
Tijdens het politieonderzoek heeft de politie van een onbekend aantal inkoopbonnen de
inbrenger gevonden. Hiervan blijken in 2010 één en in 2011 tien inkopen niet te hebben
plaatsgevonden.
Gebreken in de verkoopadministratie
5. Uit een derdenonderzoek dat is gehouden bij [D BEDRIJF] Edelmetaal (hierna: [D BEDRIJF] ) is gebleken voor welke bedragen aan goud en edelmetalen in de bestreden jaren aan [D BEDRIJF] is verkocht. Voorts is bekend hoeveel edelmetaal bij [D BEDRIJF] is opgehaald. [D BEDRIJF] is een bedrijf dat via chemische processen, aangeleverd (sloop)goud splitst in zuiver goud en andere zuivere metalen. Op de overzichten van [D BEDRIJF] staat per aanlevering de exacte hoeveelheid van elk metaal met de geldwaarde vermeld. Betalingen vinden uitsluitend per bank plaats. In beide controlerapporten is een analyse gegeven van opbrengstverantwoording per belastingjaar met behulp van de verkopen van sloopgoud aan [D BEDRIJF] . In de rapporten is voorts per belastingjaar geconcludeerd dat omzet met betrekking tot het bij [D BEDRIJF] fysiek opgehaalde goud niet is verantwoord.
2006.
6. Volgens de verlies- en winstrekening 2006 bedraagt de omzet € 586.270 exclusief omzetbelasting. Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 507.546 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 78.724.
In 2006 is volgens het kasjournaal voor een bedrag van € 23.247 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 55.685 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2006 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 78.932 (exclusief omzetbelasting).
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 782,50 en per bank € 1.117.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kg goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kg aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen zijn deze metalen volgens het rapport verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht. Het betreft in 2006 heeft 6 baren van 1 kilogram à € 14.500.
Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 782,50 en € 1.117) is volgens het rapport niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen.
2007.
7. Volgens de verlies- en winstrekening 2007 bedraagt de omzet € 463.448 exclusief omzetbelasting. Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 350.864 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 112.584.
In 2007 is volgens het kas journaal voor een bedrag van € 31.191 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 68.810 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2007 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 100.001 (exclusief omzetbelasting).
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 630 en per bank € 2.000.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kilogram goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen, zijn deze metalen volgens de rapporten verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht. Het betreft in 2007 6 baren goud van 1 kilogram en 287,964 gram grenailles à € 15.500 per kilogram. Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 630 en € 2000) is volgens de rapporten niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen.
2008.
8. Volgens de verlies- en winstrekening 2008 bedraagt de omzet € 661.684 exclusief omzetbelasting. Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 572.878 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 88.806.
In 2008 is volgens het kasjournaal voor een bedrag van € 13.945 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 77.441 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2008 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 91.386 (exclusief omzetbelasting).
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 395 en per bank € 1.595.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kilogram goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen zijn deze metalen volgens de rapporten verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht.
Het betreft in 2008 4.300 gram grenailles à € 18.000 per kilogram. Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 395 en € 1.595) is volgens de rapporten niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen. De grenailles wegen 1 gram per stuk. In 2008 is volgens het rapport op 19 september 2008 expliciet de verkoop van goud ad € 5.184 verantwoord. Dit komt overeen met ongeveer 300 gram (op 7 augustus 2008 opgehaald bij [D BEDRIJF] ).
2009.
9. Volgens de verlies- en winstrekening 2009 bedraagt de omzet € 764.309 exclusief omzetbelasting. Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 713.070 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 51.239 (exclusief omzetbelasting).
In 2009 is volgens het kasjournaal voor een bedrag van € 16.673 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 55.930 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2009 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 72.603 (exclusief omzetbelasting).
Het verschil tussen de omzet volgens de verlies en winstrekening € 764.309 minus de
omzet volgens [D BEDRIJF] van € 713.070, zijnde € 51.239 (exclusief omzetbelasting, en totale kas- en bankverkopen van € 72.603 bedraagt € 21.364 (exclusief omzetbelasting).
Dit verschil van € 21.364 komt doordat een factuur van [D BEDRIJF] van 12 november 2009 niet
in de omzet is verantwoord.
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 650 en per bank € 697,50.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kilogram goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen zijn deze metalen volgens het rapport verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht. Het betreft in 2009 10 baren goud van 1 kilogram met een waarde van € 20.800 per kilogram. Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 650 en € 697,50) is volgens de rapporten niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen.
2010.
10. Volgens de verlies-en winstrekening 2010 bedraagt de omzet € 1.182.965 exclusief omzetbelasting.
Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 1.077.141 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 105.823 (exclusief omzetbelasting).
In 2010 is volgens het kasjournaal voor een bedrag van € 39.217 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 65.278 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2010 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 104.495 (exclusief omzetbelasting).
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 13.600 en per bank € 1.405.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kilogram goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen zijn deze metalen volgens het rapport verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht. Het betreft in 2010 6 baren zuiver goud van 1 kilogram met een waarde van € 20.800 per kilogram. Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 13.600 en € 1.405) is volgens het rapport niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen.
2011.
11. Volgens de verlies-en winstrekening 2011 bedraagt de omzet € 1.453.877 exclusief omzetbelasting.
Uit de facturen van [D BEDRIJF] blijkt dat eiser voor € 1.291.427 exclusief omzetbelasting aan [D BEDRIJF] heeft verkocht. Voor de verkopen in de winkel en via de webshop resteert € 162.450 (exclusief omzetbelasting).
In 2011 is volgens het kasjournaal voor een bedrag van € 21.837 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
Volgens het grootboek bank is er voor een bedrag van € 138.449 (exclusief omzetbelasting) verkocht.
In 2011 bedragen de kas- en bankverkopen in totaal € 160.286 (exclusief omzetbelasting).
Het hoogst ontvangen bedrag is per kas € 1.761 en per bank € 2.000.
Daarnaast wordt door [C BEDRIJF] fysiek edelmetaal meegenomen bij [D BEDRIJF] . Het betreft door [C BEDRIJF] aangeleverde metalen die door [D BEDRIJF] gezuiverd zijn. Vanaf 2006 tot en met september 2011 is ruim 41 kilogram goud bij [D BEDRIJF] opgehaald. Er is geen verkoop van goud geadministreerd. De politie heeft 17 baren goud met een gezamenlijk gewicht van 11,5 kilogram aangetroffen en in beslag genomen. Voor zover de opgehaalde metalen niet in de voorraad van [C BEDRIJF] zijn aangetroffen zijn deze metalen volgens het rapport verkocht c.q. naar het privévermogen overgebracht. Het betreft in 2011 9 baren zuiver goud van 1 kilogram met een waarde van € 28.000 per kilogram. Gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen ter zake van de verkoop van goederen (€ 1.761 en € 2.000) is volgens het rapport niet aannemelijk dat de verkoop van de baren goud in het kas en/of bankjournaal is verantwoord als verkopen.
De gevoerde kasadministratie
12. De volgende gebreken zijn in het controlerapport geconstateerd wat betreft de jaren 2006 tot en met 2009:
1. Mutaties zijn niet op de juiste datum geboekt.
- Opnamen uit de kas Amsterdam ten behoeve van de kas Utrecht zijn niet op de juiste datum in de financiële administratie geboekt.
- Contante inkopen en uitgaven zijn niet op de juiste datum in de financiële administratie geboekt.
- Kasmutaties hebben wel de juiste datum, maar zijn in het kasjournaal op een eerdere of latere datum opgenomen, waardoor het kassaldo niet juist is.
2. Mutaties zijn niet of onjuist geboekt.
- Contante opnamen van de bank zijn wel in het bankboek verantwoord maar niet in het kasjournaal, hierdoor is het kassaldo niet juist.
- Leveringen van goud aan de firma [D BEDRIJF] zijn ten onrechte als contante ontvangsten geboekt in het kasjournaal.
- Kosten die in rekening worden gebracht door de firma [D BEDRIJF] worden verrekend met de ontvangsten met betrekking tot de levering goud aan [D BEDRIJF] . Deze kosten zijn in een aantal gevallen ten onrechte als contante betalingen in het kasjournaal verwerkt, hierdoor is het kasjournaal onjuist.
13. De volgende gebreken zijn in het controlerapport geconstateerd ten aanzien van 2010 en 2011:
1. Mutaties zijn niet op de juiste datum geboekt.
- Contanten inkopen en uitgaven zijn niet op de juiste datum in de financiële administratie geboekt.
- De inkopen van september 2011 van in totaal € 203.256,30 zijn als één uitgave op 30
november 2011 geboekt.
- Contante stortingen/opnames uit bank of giro zijn niet op de juiste datum in de financiële administratie geboekt.
- Kasmutaties hebben wel de juiste datum, maar zijn in het kasjournaal op een eerdere of latere datum opgenomen, waardoor het kassaldo niet juist is.
2. Mutaties zijn niet of onjuist geboekt.
- In het kasjournaal geboekt als contante opname uit bank, maar uit het bankafschrift blijkt dat het en overboeking betreft naar een andere bankrekening, hierdoor is het kassaldo niet juist.
- In het kasjournaal geboekt als contante opname uit bank, maar deze opnamen komen niet op de bankafschriften voor.
- Een diefstal van € 20.000 op 26 januari 2011 is niet verantwoord in het kasjournaal, waardoor het kassaldo niet juist is.
14. Na verwerking van alle kasmutaties op de juiste datum en verbetering van alle fouten in de administratie, ontstaan volgens de rapporten in de jaren 2007 tot en met 2011 op verschillende data negatieve kassen. Een negatieve kas betekent dat er meer contant geld aanwezig is dan in de kasadministratie is verantwoord.
15. In de controlerapporten is geconcludeerd dat de kasadministratie zoals deze is opgenomen in de financiële administratie over 2006 tot en met 2011, als onvolledig en onjuist moet worden aangemerkt. Eiser heeft een kasadministratie gevoerd die niet voldoet aan de eisen van het bedrijf. In een onderneming zoals die van eiser (waarbij een groot deel van de transacties per kas wordt verricht) vormt de kasadministratie een centraal, ondeelbaar en onmisbaar deel van de administratie. De kasadministratie kan volgens de rapporten niet dienen als grondslag voor de heffing van belastingen.
Voorraadadministratie
16.1.
Eiser inventariseert één keer per jaar de voorraad (winkel, internetvoorraad,
sloopgoud) en geeft dit als één bedrag door aan de boekhouder, die dat bedrag in de
balans opneemt.
16.2.
Het bedrijf [E BEDRIJF] ( [E BEDRIJF] ) heeft in opdracht van de Politie Amsterdam-Amstelland inbeslaggenomen voorwerpen per september 2011 op kostprijs getaxeerd op € 2.813.385. De taxatie is neergelegd in een rapport van 4 november 2011. Samen met het saldo van de gewichtsrekening aangehouden bij [D BEDRIJF] Edelmetaal van € 200.000 is de fysieke voorraad per 20 september 2011 op een bedrag van € 3.013.385 gewaardeerd. Volgens de jaarrekening is de eindvoorraad op 31 december 2011 € 844.131.
16.3.
In het kader van het onderzoek [A ONDERZOEK] heeft het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM) een onderzoek uitgevoerd waarbij is onderzocht in hoeverre de door
eiser ingebrachte bezwaren tegen de door [E BEDRIJF] uitgevoerde taxaties van invloed zijn op het verschil in voorraadwaardering. In het rapport van 18 februari 2013 wordt geconcludeerd:
“Wanneer door ons met de door [X] voorgestelde correcties rekening wordt gehouden, resteert nog steeds een verschil tussen de fysieke getaxeerde voorraad en de administratieve (berekende) voorraad van in totaal € 1.712.363.
Verklaringen voor dit verschil zouden kunnen zijn:
• een onvolledige/onjuiste verantwoorde hoeveelheid ingekochte goederen;
• onvolledig/onjuist verantwoorde inkoopbedragen;
een combinatie van beide.
Door de onvolkomenheden in de administratieve vastleggingen is de werkelijke oorzaak van dit verschil door ons niet meer te achterhalen.”
16.4.
Eiser heeft een “Rapportage inzake administratie en voorraadwaardering [C BEDRIJF] ” overgelegd, opgemaakt op 17 november 2014 door [E] van [F BEDRIJF] B.V. In dit rapport staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Gelet op bovenstaande zijn wij gekomen tot de navolgende opdrachtformulering:
[F BEDRIJF] zal de door u in uw e-mail van 13 juni 2014 gestelde vragen beantwoorden. Deze vragen zijn samengevat:
1. Voldoet de administratie van [C BEDRIJF] , zoals gevoerd door de boekhouder de heer [F] , aan de daaraan te stellen eisen?
en
2. Is het juist, zoals het Openbaar Ministerie stelt, dat er geen uitspraak kunnen worden
gedaan over de waarde van de voorraad van [C BEDRIJF] op basis van de administratie van
[C BEDRIJF] ?
Ter beantwoording van deze vragen zal [F BEDRIJF] een onderzoekuitvoeren, eventueel aangevuld met aanvullend onderzoek. naar het door het OM uitgevoerde onderzoek inclusief de in het proces-verbaal opgenomen taxatierapport en rapportage van BOOM, en zal hierbij, door u ter beschikking gestelde en zelfstandig verkregen, aanvullende informatie betrekken. Over de bevindingen van haar onderzoek zal [F BEDRIJF] rapporteren.
Deze rapportage bevat de uitkomsten van onze werkzaamheden.
3 Samenvatting bevindingen.
De bevindingen van het uitgevoerde onderzoek zijn uitgebreid beschreven in hoofdstuk 7 van deze rapportage. Samengevat zijn de conclusies op basis van dit onderzoek:
• ten aanzien van de eerste onderzoeksvraag:
Conclusie ten aanzien van de administratie.
De administratie van [C BEDRIJF] voldoet in de onderzochte jaren aan daaraan wettelijk en
bedrijfseconomisch te stellen eisen. Voor zover kon worden vastgesteld heeft de boekhouder de heer [F] , de brondocumenten op een juiste manier verwerkt in de administratie van [C BEDRIJF] .
• ten aanzien van de tweede onderzoeksvraag:
Conclusie ten aanzien van de waarde bepalingen voorraad.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn wij van mening dat het proces-verbaal [A ONDERZOEK]
Witwassen van 25 mei 2012, noch de aanvulling daarop van 1 februari 2013, het Taxatierapport [E BEDRIJF] en de rapportage BOOM niet als basis kunnen dienen voor een aanvaardbare benadering van de voorraad [C BEDRIJF] per september 2011.
Gezien de vele onvolkomenheden van de diverse rapportages kunnen zij zeker niet dienen als onderbouwing van de stelling, zoals geuit in het proces-verbaal [A ONDERZOEK] Witwassen en de aanvulling daarop, dat [C BEDRIJF] middels zijn administratie zou hebben witgewassen en de onderneming zou zijn gebruikt om de opbrengsten van illegale inkopen een legale herkomst te geven.
Indien men daartoe de moeite had willen nemen, hetgeen wel zeer arbeidsintensief zou zijn geweest, had men aan de hand van de beschikbare administratie [C BEDRIJF] (ondermeer de inkoop- en verkoopbonnen), de facturen (overzichten) [D BEDRIJF] , het inkoopregister en de website, eventueel met de kennis en hulp van de boekhouder de heer [F] en de heer [X] , de omvang van de voorraad per september 2011 kunnen berekenen/reconstrueren en met behulp van de, op de inkoopbonnen vermelde, historische inkoopprijzen en de algemeen bekende historische prijzen van edelmetalen, edelstenen en andere goederen, de waarde van de voorraad kunnen bepalen. Nogmaals dit aan de hand van de beschikbare administratie [C BEDRIJF] (ondermeer de inkoop- en verkoopbonnen), de facturen en facturen (overzichten) [D BEDRIJF] , het inkoopregister, de website en algemeen beschikbare historische informatie (bijvoorbeeld via internet).
(...)”
16.5.
Verweerder heeft een “Schriftelijke opinie over de rapportage van een accountant” overgelegd, opgemaakt door drs. [G] , waarin een schriftelijke opinie wordt gegeven over de door eiser overgelegde rapportage van [E] . In dit onderzoek heeft [G] tevens de controlerapporten van [H] inzake eiser en de VOF betrokken. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
4.2.
De slotsom ten aanzien van de administratie (eerste onderzoeksvraag) is:
-De conclusie van de heer R. ter Haar ten aanzien van het feit dat de administratie zou voldoen aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten, is naar mijn mening zelfstandig gezien van weinig toegevoegde waarde. [H] heeft in zijn rapportage naar mijn opinie meer dan voldoende onderbouwd dat vanuit fiscaal perspectief de administratie niet aan de wettelijke vereisten voldoet van artikel 52 AWR ten aanzien van de administratie- en bewaarplicht.
4.3
De slotsom ten aanzien van de voorraad (tweede onderzoeksvraag) is:
-Gelet op hetgeen over de voorraad in zijn rapportage onder punt 7.2 is verwoord, namelijk dat het proces-verbaal [A ONDERZOEK] Witwassen van 25 mei 2012, noch de aanvulling daarop van 1 februari 2013, het Taxatierapport [E BEDRIJF] en de rapportage BOOM niet als basis kunnen dienen voor een aanvaarbare benadering van de voorraad [C BEDRIJF] per september 2011, kan ik de heer [E] volgen.
-De voorraad is in [C BEDRIJF] V.O.F. - overigens net als de kasadministratie- een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering van de onderneming, hierover bestaat geen twijfel.
De heer [E] merkt in dat kader op dat, indien men daartoe de moeite had willen nemen, hetgeen wel zeer arbeidsintensief zou zijn geweest, eventueel met de kennis en hulp van de boekhouder de heer [F] en de heer [X] , de omvang van de voorraad per september 2011 had kunnen berekenen/reconstrueren en de waarde van de voorraad had kunnen bepalen.
-Het voorbehoud dat de heer [E] verbindt aan zijn conclusie omtrent de voorraad heeft gevolgen. Feitelijk impliceert dit voorbehoud dat niet is voldaan aan artikel 52 lid 6 AWR. Immers, de voorraadadministratie is niet zodanig ingericht en gevoerd en de gegevensdragers niet zodanig bewaard dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk was.
-Afgaande op de bevindingen en conclusies van [H] , die zich grotendeels gebaseerd heeft op eigen onderzoek en zich niet uitsluitend heeft gebaseerd op de gegevens afkomstig uit het proces verbaal [A ONDERZOEK] , is ook duidelijk dat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de voorraadbepaling.
-Immers, uit de bij “ [C BEDRIJF] ” geadministreerde voorraadhoogte en de daarbij behorende waarde blijkt bijvoorbeeld het verloop van het bij [D BEDRIJF] opgehaalde goud niet, omdat dit niet administratief is vastgelegd. Waardoor volgens [H] administratief de nodige kilo’s goud ontbreken in de (voorraad)administratie.”
17. Eiser is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:219) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 200 uren. Het Gerechtshof Amsterdam heeft eiser bij arrest van 11 augustus 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3871) integraal vrijgesproken.
In het arrest van het Gerechtshof Amsterdam is onder meer overwogen:
“Erfenis
Ten aanzien van de erfenis overweegt het hof als volgt. [X] heeft al in zijn eerste verhoor op de dag van de inval en [C] in zijn tweede verhoor, de dag na de inval, over uit erfenis ontvangen geldbedragen verklaard. De verklaringen van de verdachten worden onderbouwd door het fiscaal verantwoorden van een plotselinge toename van het privévermogen van de verdachten. Uit het dossier blijkt dat [X] in zijn belastingaangifte over 2007 melding heeft gemaakt van een toename van zijn box 3 vermogen met ongeveer € 160.000 (PV bevindingen informatie Belastingdienst opgenomen als bijlage bij PV zaaksdossier B, na p. 281). Ook [C] en zijn partner [D] geven in hetzelfde jaar een gezamenlijke vermogenstoename op van ongeveer € 160.000. Op grond van de verklaringen van de verdachten (vanaf het eerste begin) en de gegevens van de Belastingdienst is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat de verdachten over voldoende vermogen, voortgekomen uit een erfenis, nog afgezien van eventuele gelden uit een project in Bulgarije, hebben kunnen beschikken om bedoelde leningen aan de vof ter beschikking hebben kunnen stellen.”
18. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 11 augustus 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3872) de VOF veroordeeld tot een geldboete van € 10.000 voorwaardelijk wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De bewezenverklaring luidt:
“ Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1: [C BEDRIJF] v.o.f. in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 in de gemeente Amsterdam, een deel van de bedrijfsadministratie, ten name van [C BEDRIJF] v.o.f. - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [C BEDRIJF] v.o.f. toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt:
A: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 een aantal, vervalste inkoopbonnen, waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
C: in de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 september 2011 het registerboek 2011, zoals bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht, waarin onder meer telkens in strijd met de waarheid is opgenomen vervalste inkoopbonnen als bedoeld onder A, zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
Geschil19. In geschil is of verweerder beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Verder is in geschil of de opgelegde belastingaanslagen en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
20. Eiser stelt in de eerste plaats dat een nieuw feit ontbreekt, zodat verweerder niet gerechtigd was om na te vorderen. Voorts meent hij dat de gebreken in de administratie niet dermate ernstig zijn, dat deze dient te worden verworpen. Daartoe voert eiser aan dat de 11 inkoopfacturen waarmee zou zijn geknoeid, slechts voor 0,98% deel uitmaken van het totale aantal inkoopfacturen. Omdat de boekhouder soms facturen pas enkele maanden later ontving, liet het systeem niet toe deze uitgaven eerder te boeken. De in de kluis aangetroffen baren goud zijn wel verantwoord in de voorraadwaardering en daarmee opgenomen in de administratie. Het bij [D BEDRIJF] opgehaalde goud is gebruikt voor de recycleservice; het sloopgoud is in de administratie opgenomen in de voorraad en de tegenwaarde is in baren goud aan cliënten gegeven. Voor voorraad is het niet relevant of sprake is van sloopgoud of baren zuiver goud.
Alle in beslag genomen goeden zijn tegen de historische inkoopprijs in de voorraad opgenomen.
Het door verweerder berekende netto privé is niet gestoeld op daadwerkelijk bestaande gegevens. Voorts is er geen rekening gehouden met de onttrekkingen. De theoretische omzetberekening is niet met feiten onderbouwd en de schatting is dan ook niet redelijk te noemen. Verweerder maakt op geen enkele wijze aannemelijk dat de ingekochte goederen zijn verkocht of aan het ondernemingsvermogen zijn onttrokken.
Verweerder heeft niet voldaan aan zijn bewijslast ten aanzien van de opgelegde boetes.
Tot slot vordert eiser immateriële schadevergoeding.
21. Verweerder stelt dat de bevindingen in het boekenonderzoek, uitgevoerd op basis van het signaal van de officier van justitie, als nieuw feit kwalificeren. Daarnaast is sprake van kwade trouw aan de zijde van eiser.
Verweerder beroept zich op verzwaring en omkering van de bewijslast nu eiser niet de vereiste aangiftes heeft gedaan; eiser heeft bewust relatief en absoluut aanzienlijke bedragen verzwegen. Daartoe voert verweerder aan dat eiser heeft geknoeid met de inkoopadministratie, de bruto winstmarges sterk afwijken van hetgeen eiser zelf heeft verklaard als marge te hanteren, een grote hoeveelheid staven zuiver goud ontbreekt, er geen voorraadadministratie is bijgehouden en in alle in geding zijnde jaren sprake is van een negatief dan wel zeer laag netto privé.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
22. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Nieuw feit
23.1.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geldt als hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat – voor zover hier van belang – een uitzondering op die hoofdregel, inhoudende dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
23.2.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De officier van justitie heeft op 15 december 2011 verweerder toestemming verleend voor het gebruik van de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek ten behoeve van fiscale doeleinden. Deze toestemming is verleend na de dagtekening van de aan eiser opgelegde primitieve aanslagen, waarvan de laatste is opgelegd op 2 september 2011 (de aanslag ib/pvv 2010). Naar het oordeel van de rechtbank betreft de met toestemming van de officier van justitie op 15 december 2011 vrijgegeven informatie - en de bevindingen van het naar aanleiding van deze informatie uitgevoerde boekenonderzoek - geen informatie die verweerder daarvoor ten tijde en in het kader van het opleggen van de primitieve aanslagen aan eiser bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
De door de officier van justitie vrijgegeven informatie en de bevindingen van het boekenonderzoek leveren een nieuw feit op als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR en een grond voor navordering, voor de jaren 2006 tot en met 2010.
Het beroep op het ontbreken van een nieuw feit faalt derhalve. De vraag of sprake is van kwade trouw van eiser, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
Omkering en verzwaring bewijslast
24.1.
Op grond van artikel 27e van de AWR is, kort gezegd, de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR. Vaststaat dat verweerder ten aanzien van eiser voor de onderhavige jaren geen informatiebeschikking heeft genomen. Dat betekent dat omkering en verzwaring van de bewijslast met toepassing van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wegens het niet voldoen aan de administratie- en de bewaarplicht, niet aan de orde kan zijn.
24.2.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Voorts geldt dat per aangifte (voor ieder tijdvak) moet worden beoordeeld of de vereiste aangifte is gedaan.
25. De rechtbank stelt op basis van de gegevens in de controlerapporten vast dat de administratie van de onderneming meerdere formele gebreken bevat. Echter, nu omkering en verzwaring van de bewijslast op de grond dat de administratie van eiser moet worden verworpen niet aan de orde is, spelen deze gebreken geen rol bij de beantwoording van de vraag of eiser over de in geding zijnde jaren de vereiste aangiftes heeft gedaan. Bepalend is of sprake is van materiële gebreken die leiden tot de conclusie dat in de aangiftes een bedrag aan omzet is verzwegen ten gevolge waarvan de nageheven en de nagevorderde belasting absoluut en relatief gezien aanzienlijk is.
26. De rechtbank overweegt dat het betoog van verweerder is gebaseerd op een vermoeden dat omzet niet is aangegeven. Dit vermoeden berust op de in de controlerapporten geconstateerde gebreken. Dienaangaande acht de rechtbank het volgende van belang.
27. Verweerder gaat ervan uit dat de baren goud die zijn opgehaald bij [D BEDRIJF] niet in de voorraadadministratie zijn opgenomen. Eiser heeft evenwel verklaard dat de bij [D BEDRIJF] opgehaalde baren zuiver goud werden gebruikt voor de recycleservice en zodoende ook in de voorraadadministratie zijn opgenomen, waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen voorraad sloopgoud en voorraad zuiver goud. Ter zake van deze diensten werden facturen uitgereikt en de ermee gepaard gaande omzet is in de grootboekrekening verwerkt, aldus eiser. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met facturen die zich in het dossier bevinden. Verweerder heeft deze verklaring van eiser niet dan wel onvoldoende weersproken. De rechtbank acht dit een aannemelijke verklaring op grond waarvan in elk geval niet de conclusie kan worden getrokken dat door de wijze van voorraadadministratie omzet buiten de boeken is gehouden.
28. Verweerder beroept zich op de aanwezigheid van een negatief netto privé in een aantal jaren. Nog daargelaten dat ook in de berekening van verweerder niet in alle jaren geen sprake is van een negatief netto privé, acht de rechtbank niet inzichtelijk geworden hoe verweerder tot deze bedragen is gekomen. In ieder geval is niet duidelijk gemaakt op welke wijze de ontvangen erfenis en de onttrekkingen in de berekeningen van verweerder zijn verwerkt. Van de zijde van eiser is een – niet op voorhand te verwerpen – alternatieve vermogensopstelling ingebracht. Van de kant van verweerder is hiertegen onvoldoende ingebracht. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de leningen vanuit privé in de grootboekrekeningen van het kasboek zijn verwerkt.
29. Ook beroept verweerder zich op het feit dat regelmatig sprake was van een negatieve kas, hetgeen verweerder baseert op een reconstructie van het kasboek. De rechtbank acht deze berekening, welke niet is overgelegd en door eiser gemotiveerd is weersproken, onvoldoende voor de conclusie dat meerdere jaren sprake is geweest van een negatieve kas. Dat de boekingen niet chronologisch zijn verwerkt, is weliswaar formeel onjuist, maar die enkele omstandigheid betekent nog niet dat niet alle omzet op enigerlei wijze is verwerkt, laat staan dat zij betekent dat zulks is gedaan met het doel omzet te verzwijgen.
30. Verweerder verwijst in zijn berekeningen bij herhaling naar een verklaring van eiser afgelegd bij de politie, inhoudende dat op de verkopen een brutowinstpercentage van 100% werd behaald. Deze verklaring is echter door eiser reeds in zijn verklaring bij de rechter-commissaris genuanceerd in die zin dat alleen wat betreft de winkelverkopen sprake was van een marge van 100% en dat op de overige verkopen een marge van maximaal 30% werd behaald.
31. Verweerder wijst op het verschil tussen de waarde van de voorraad in de administratie van eiser op het moment van de inbeslagname in september 2011 en de vastgestelde waardes in het rapport van [E BEDRIJF] en de BOOM-rapportage. De rechtbank is echter van oordeel dat aan de taxatie van [E BEDRIJF] en de BOOM-rapportage geen fiscale betekenis kan worden toegekend, aangezien eiser de voorraad waardeerde naar historische kostprijs, welke wijze van voorraadwaardering niet in strijd is met goed koopmansgebruik.
32. Verweerder wijst op observaties waaruit zou blijken dat niet altijd een inkoopbon werd uitgeschreven. De rechtbank onderschrijft het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in zijn arrest van 11 augustus 2017 dat in elk geval ten aanzien van de camerabeelden van 19 en 20 september 2011 de omissies zijn verklaard gelet op het feit dat de verwerking van de bonnen later plaatsvond, hetgeen als gevolg van de inval bij eiser niet meer mogelijk is geweest.
33. Verweerder is blijkens de controlerapporten ervan uitgegaan dat sloopgoud geen margegoed is en heeft op die grond gecorrigeerd wegens het ten onrechte dan wel onjuist toepassen van de margeregeling. Verweerder is hier van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Sloopgoud dient immers wel als een margegoed te worden aangemerkt (Kamerstukken II, 1994-1995, nr. 23 952, nr. 3, p. 7). De in dit verband aangebrachte correcties zijn derhalve onjuist.
34. Op grond van al het vorenoverwoge is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden van verweerder dat omzet niet zou zijn aangegeven en dat onjuiste aangiftes zijn gedaan, door eiser is ontzenuwd. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat de vereiste aangiftes niet zijn gedaan. Omkering en verzwaring van de bewijslast is derhalve niet aan de orde.
35. Het voorgaande laat onverlet dat een correctie op de aangegeven inkomens respectievelijk omzet in de in geding zijnde jaren, die voortvloeit uit de correctie van de herrekende winst respectievelijk omzet, mogelijk is indien volgens de gewone regels van bewijslast(verdeling) verweerder aannemelijk maakt dat de door eiser aangegeven winst respectievelijk omzet in deze jaren te laag is.
36. Gelet op de door eiser aangevoerde, onvoldoende door verweerder weersproken, feiten en omstandigheden aangaande de wijze van voorraadwaardering, de recycleservice (waarmee inzicht is gegeven in de administratieve verwerking van de bij [D BEDRIJF] opgehaalde goudstaven), de brutowinstpercentages, de kasadministratie en de camerabeelden, alsmede de door eiser overgelegde tegenberekening van de vermogensopstelling, waarbij geen sprake is van een negatief netto privé in enig jaar, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet erin is geslaagd te bewijzen dat eiser de winst respectievelijk de omzet in de onderhavige jaren te laag heeft aangegeven. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de voor deze jaren vastgestelde winst- respectievelijk omzetcorrecties, die hebben geleid tot de onderhavige belastingaanslagen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop zijn de navorderings- en naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd en dienen deze te worden vernietigd. De definitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2011 dient te worden verminderd ter zake van de door verweerder berekende winstcorrectie. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2011 dient aldus te worden vastgesteld op het aangegeven bedrag van € 68.338. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor 2011 blijft gelijk.
37. De definitieve aanslag Zvw voor het jaar 2011 dient te worden gehandhaafd. Het beroep dienaangaande is ongegrond.
Boetes
38. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de winst- en omzetcorrecties komen te vervallen. Daardoor ontvalt de grondslag voor de bij de diverse belastingaanslagen bij beschikking vastgestelde boeten, nu deze (uitsluitend) zijn opgelegd ter zake van deze winst- en omzetcorrecties. De boetebeschikkingen moeten daarom worden vernietigd.
Immateriëleschadevergoeding
39.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het (gemotiveerde) bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
39.2.
De gezamenlijk behandelde zaken hebben (en hadden in bezwaar) in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp, namelijk de juistheid van de correcties op basis van de gevoerde administratie. Indien de rechtsmiddelen waarmee die fase van de procedure in de betrokken zaken is ingeleid niet tegelijkertijd zijn aangewend, dient daarbij ter bepaling van de mate van overschrijding van de redelijke termijn te worden gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, in dit geval vanaf de ontvangst van het eerst ingediende bezwaarschrift, ingekomen bij verweerder op 5 januari 2012 (vgl. HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540). Dit betrof het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 28 oktober 2015. Op 28 februari 2018 wordt uitspraak gedaan door de rechtbank.
Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met in totaal vier jaren en twee maanden (50 maanden). Uitgaande van een vergoeding van € 500 per half jaar termijnoverschrijding en met afronding naar boven heeft eiser recht op een bedrag aan immateriëleschadevergoeding van € 4.500 (9 maal € 500).
39.3.
Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, nr. 11/04270 (ECLI:NL:HR:2013:BX6666) en 9 augustus 2013, nr. 12/06009 (ECLI:NL:HR:2013:199) is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar.
39.4.
Verweerder heeft aangevoerd dat alle bezwaarschriften pro forma zijn ingediend en motivering pas heeft plaatsgevonden bij brief van 26 februari 2015. Gelet op de aard en omvang van de fiscale problematiek meent verweerder dat hij de redelijke termijn niet heeft overschreden.
39.5.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de omvang van de zaak, die een langere termijn rechtvaardigen. Dat de motivering later is ingediend, is het gevolg van het feit dat het voor eiser pas mogelijk was het bezwaar te motiveren na ontvangst van de controlerapporten.
Van de totale overschrijding van 50 maanden dient een periode van 40 maanden aan verweerder te worden toegerekend en een periode van 10 maanden aan de rechtbank. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding 40/50e deel te betalen (€ 3.600) en de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) 10/50e deel (€ 900).
Proceskosten
40. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake is van onderlinge samenhang tussen de beroepen van eiser met de beroepen van de VOF en die van de overige firmanten
[B] , [C] en [D] . Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.503 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaken, en een factor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken). De rechtbank zal de proceskostenveroordeling voor deze samenhangende zaken aan de VOF en aan elk van de firmanten ieder voor een vijfde gedeelte toekennen. Voor de kosten van bezwaar heeft verweerder reeds een vergoeding aan eiser toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de aanslag Zvw 2011 ongegrond;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de heffing ib/pvv voor de jaren 2006 tot en met 2011, op de heffing Zvw voor de jaren 2006 en 2007 en de heffing omzetbelasting voor de jaren 2006 tot en met 2009, behoudens voor zover daarbij is beslist op het verzoek om kostenvergoeding;
- vernietigt de naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009;
- vernietigt de navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 en de navorderingsaanslagen Zvw voor de jaren 2006 en 2007;
- vermindert de aanslag ib/pvv 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.338 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.282;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 300,60;
- -
veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 900;
- -
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 3.600, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, en mr. S.K.A. Efstratiades en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.