Hof Amsterdam, 11-08-2017, nr. 23-000348-15
ECLI:NL:GHAMS:2017:3871
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-08-2017
- Zaaknummer
23-000348-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3871, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑08‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 11‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Integrale vrijspraak voor valselijk opmaken van bedrijfsadministratie en witwassen. Het hof heeft onder andere overwogen dat de verdachte over voldoende vermogen, voortgekomen uit een erfenis, heeft kunnen beschikken om leningen aan de vof ter beschikking te hebben kunnen stellen, alsmede dat niet bewezen is dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het verwerven van voorwerpen van criminele herkomst.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000348-15
datum uitspraak: 11 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-656359-11 tegen
[verdachten] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
adres: [adres 3] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 april 2016, 20 april 2016, 14 juli 2017, 17 juli 2017, 21 juli 2017, 4 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009, in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen een deel van de bedrijfsadministratie, althans een financiële administratie/boekhouding ten name van eenmanszaak [bedrijf] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt, ondermeer:
A: in de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009 tweeëntwintig (22) (12 en 10), althans een aantal, vervalste inkoopbonnen (zaaksdossier D), waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
B: in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 december 2009 kasjournalen die in strijd met de waarheid de post(en) lening(en) en familie bevatten, teneinde het ontbrekende (negatieve) kassaldo aan te vullen (paragraaf 7 zaaksdossier B); zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2:[v.o.f.] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 in de gemeente Amsterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen een deel van de bedrijfsadministratie, althans een financiële administratie/boekhouding ten name van [v.o.f.] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [v.o.f.] telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt, ondermeer:
A: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 achttien (18), althans een aantal, vervalste inkoopbonnen (zaaksdossier D), waarop telkens in strijd met de waarheid een hoger bedrag is vermeld dan daadwerkelijk aan de klant is uitbetaald;
B: in de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 kasjournalen die in strijd met de waarheid de post(en) lening(en) en familie bevatten, teneinde het ontbrekende (negatieve) kassaldo aan te vullen (paragraaf 7 zaaksdossier B);
C: in de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 september 2011 het registerboek 2011, zoals bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht, waarin onder meer telkens in strijd met de waarheid is opgenomen vervalste inkoopbonnen als bedoeld onder A en/of in strijd met de waarheid inkopen niet zijn vermeld (paragraaf 6 zaaksdossier B), zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
3:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2011, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten,
- losse geldbedragen en/of - een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van verdachte en/of in de
[adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 4] te Amsterdam, woningen [adres 5] te Uithoorn en/of [adres 3] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening bij [B.V.] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft hij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten boven genoemde voorwerp(en), was of wie die bovenomschreven voorwerp (en) voorhanden had, en/of (telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- losse geldbedragen en/of
- een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van verdachte en/of in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 4] te Amsterdam, woningen [adres 5] te Uithoorn en/of [adres 3] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening bij [B.V.] , heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten bovengenoemde voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4:[v.o.f.] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 20 september 2011, in ieder geval op of omstreeks 20 september 2011, in de gemeente Amsterdam en/of Uithoorn en/of Amstelveen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben [v.o.f.] en/of haar mededader(s) (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten,
- losse geldbedragen en/of - een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van [v.o.f.] in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 4] te Amsterdam, woningen [adres 5] te Uithoorn en/of [adres 3] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft zij, verdachte, verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten bovengenoemde voorwerpen, was of wie die bovenomschreven voorwerp (en) voorhanden had, en/of (telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- losse geldbedragen en/of
- een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten, andere edelmetalen en/of edelstenen aanwezig en voorhanden in de filialen van [v.o.f.] in de [adres 2] te Amsterdam en/of de [adres 4] te Amsterdam, woningen [adres 5] te Uithoorn en/of [adres 3] te Amstelveen en de bankkluis ING-bank en de bankkluis bij Rabobank (beslaglijst onder 11) en/of
- het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten bovengenoemde voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [v.o.f.] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat/die bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven gedraging(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep weliswaar zijdelings een opmerking gemaakt over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar is daar in zijn pleidooi verder niet meer op teruggekomen. De raadsman heeft in hoger beroep ook overigens niet onderbouwd waarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, zodat dit ‘verweer’ geen bespreking behoeft.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feiten 2 A en B, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Inleiding
De eenmanszaak met de handelsnaam “ [bedrijf] ” wordt sinds 1992 gedreven voor rekening en risico
van [verdachten] , de verdachte. Het bedrijf is sinds 1997 gevestigd aan de [adres 2]
in Amsterdam. Zijn broer [broer] werkte bij [bedrijf] . Op 29 december 2009 wordt de eenmanszaak gestaakt en worden de activiteiten voortgezet in een vennootschap onder firma met de naam [v.o.f.] De vennoten zijn [verdachten] , zijn echtgenote [echtgenote] , [broer] en diens echtgenote [echtgenote broer] .
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van edelmetalen, munten en (gebruikte) sieraden.
Er zijn twee vestigingen; naast de eerdergenoemde vestiging aan de [adres 2] is ook een vestiging geopend aan de [adres 4] te Amsterdam. Daarnaast worden sieraden ook via internet te koop aangeboden. [broer] beheert het filiaal aan de [adres 4] , waar alleen inkoop van goederen plaatsvindt. Hij is bevoegd om zelfstandig te bepalen welke prijs hij biedt. Hij is de enige die de inkoopbonnen van beide vestigingen in het aankoopregister als bedoeld in artikel 437 Wetboek van Strafrecht (Sr) inschrijft. De overige drie vennoten werken in het filiaal aan de [adres 2] . [verdachten] heeft de meeste zeggenschap binnen de vennootschap. Men overlegt bijna alles met hem, hij gaat over het geld en onderhoudt het contact met de boekhouder. De beide echtgenotes verrichten de dagelijkse werkzaamheden in de winkel en met betrekking tot de website.
In het vervolg van dit arrest zullen de verdachte en de gelijktijdig terechtstaande verdachte [broer] ook wel alleen met hun voornaam worden aangeduid. De verdachte [v.o.f.] zal worden aangeduid als [v.o.f.] dan wel als de vof.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het onder 1 ten laste gelegde feit houdt – kort samengevat – in dat de verdachte al dan niet tezamen met anderen de bedrijfsadministratie van eenmanszaak [bedrijf] valselijk heeft opgemaakt door opname daarin van:
A) valse/vervalste inkoopbonnen;
B) kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’.
Het hof is van oordeel – zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de verdediging bepleit –
dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan
worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 A en B is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
1A) Valse/vervalste inkoopbonnen
Uit het dossier en de door [verdachten] en [broer] afgelegde verklaringen bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep volgt dat [broer] , ook al in de periode toen hij nog geen vennoot was van de vof maar nog werkzaam bij de eenmanszaak [bedrijf] van [verdachten] , het filiaal aan de [adres 4] heeft gerund en dat zijn werkzaamheden in de loop der jaren dezelfde zijn gebleven. Het leeuwendeel van de inkopen vond aan de [adres 4] plaats en de bonnen zijn vrijwel allemaal uitgeschreven door [broer] , die ook zelfstandig het register van de inkopen bijhield. Ten aanzien van [verdachten] blijkt niet van gedragingen die hem tot medepleger van het valselijk opmaken van inkoopbonnen maken.
1B) Kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’
In de ten laste gelegde periode van 1 april 2004 tot en met 28 december 2009 zijn geen kasjournalen aangetroffen. Ook anderszins is geen bewijs aangetroffen dat tot een bewezenverklaring voor deze periode kan leiden.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Het onder 2 ten laste gelegde feit houdt – kort samengevat – in dat [v.o.f.] de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt door opname daarin van:
A) valse/vervalste inkoopbonnen;
B) kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’;
C) registerboek 2011:
met daarin opgenomen valse inkoopbonnen;
zonder vermelding van inkopen,
en dat de verdachte daaraan feitelijk leiding zou hebben gegeven.
2A) Valse/vervalste inkoopbonnen
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat bewezen kan worden verklaard dat [broer] inkoopbonnen vervalste en dat uit de inkoopbon van het Louis Vuitton horloge, die is opgemaakt door [verdachten] en waarop een veel te hoog bedrag wordt vermeld, kan worden afgeleid dat [verdachten] niet onbekend was met het opmaken van valse inkoopbonnen door [broer] . Volgens de advocaat-generaal was het binnen het bedrijf kennelijk gewoon op inkoopbonnen een onjuiste inkoopprijs te vermelden. De advocaat-generaal vordert op basis daarvan en op basis van de positie die [verdachten] in het bedrijf in nam tot het veroordelen van [verdachten] voor het feitelijk leidinggeven aan het valselijk opmaken van inkoopbonnen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de inkoopbonnen is hiervoor reeds overwogen dat [broer] het filiaal aan de [adres 4] runde, waar het leeuwendeel van de inkopen plaatsvond. De inkoopbonnen zijn vrijwel allemaal uitgeschreven door [broer] en hij hield het register van de inkopen bij. [broer] is bij gelijktijdig uitgesproken arrest van 11 augustus 2017 van dit hof veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het vervalsen van inkoopbonnen en het registerboek 2011 van [v.o.f.] .
Het dossier bevat echter geen aanwijzingen - in verband met de inkoopbon van het Louis Vuitton horloge wordt verwezen naar de volgende alinea - dat [verdachten] zelf inkoopbonnen heeft vervalst. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat [verdachten] wist dat [broer] inkoopbonnen vervalste en ook overigens blijkt ten aanzien van [verdachten] niet van gedragingen die hem tot medepleger van het valselijk opmaken van inkoopbonnen maken.
Dat geldt ook voor de aankoop van genoemd Louis Vuitton horloge. Over dit horloge heeft [verdachten] verklaard - naar de kern samengevat - dat hij dit horloge heeft ingekocht, maar dat hij toen hij begon te twijfelen over de echtheid ervan het verder als een privéaankoop heeft aangemerkt. De door hem opgemaakte inkoopbon is (dan ook) niet in de administratie van [v.o.f.] opgenomen (hetgeen ook blijkt uit het ontbreken van het vinkje dat de boekhouder bij het inboeken op de bonnen zet). Het hof is verder van oordeel dat ten aanzien van voornoemde inkoopbon niet gesproken kan worden van het ophogen van het bedrag, aangezien duidelijk waarneembaar is dat er een punt staat voor de nul en er dus € 5.500.0 staat, zodat het bedrag van € 5.500,- op de inkoopbon staat.
Het hof spreekt de verdachte vrij van het onder 2A tenlastegelegde.
2B) Kasjournalen met valse posten ‘leningen’ en ‘familie’
Volgens de advocaat-generaal berusten de in de kasjournalen opgenomen posten ‘leningen’
en ‘familie’ niet op daadwerkelijke contante kasstortingen, maar dienen zij slechts om de kasjournalen administratief sluitend te maken en om daarmee zogenoemde negatieve kassen te verhullen.
Ter onderbouwing van zijn stelling wijst de advocaat-generaal onder meer op het feit dat het feitelijke kassaldo op 20 september 2011 - de datum van de doorzoekingen - € 244.197 niet aansloot bij het saldo zoals vermeld in het kasjournaal. Overeenkomstig het kasjournaal zou het kassaldo op 31 augustus 2011 slechts € 5.038 bedragen.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal er op gewezen dat op 14 oktober 2010 van de vennoten een bedrag zou zijn geleend van € 260.000 waarvan op 31 augustus 2011 nog een (rest)schuld open stond van € 200.000 terwijl het privé-vermogen daartoe (volstrekt) ontoereikend was omdat er geen sprake was van een erfenis of een investeringsproject in Bulgarije waaruit deze lening had kunnen voortkomen, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft aangevoerd dat (er) daadwerkelijk sprake is geweest van privé-leningen van de vennoten aan de vof vanuit een eerder ontvangen erfenis en een investeringsproject in Bulgarije.
Aansluiting administratieve en fysieke kas
Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de fysieke (zakelijke) kas niet aansluit bij het administratieve (zakelijke) kassaldo.
Daarvoor is er een te groot tijdsverloop tussen de in het dossier voor de vergelijking gehanteerde twee verschillende peildata, zijnde 31 augustus 2011 voor het saldo van de administratieve kas (€ 5.038) en
20 september 2011 voor de aanwezige contante gelden (€ 244.197).
In een onderneming met zeer omvangrijke contante geldstromen - waarvan naar het oordeel van het hof sprake is bij de vof - kan een verschil van drie weken in de peildatum leiden tot een aanzienlijk verschil in het kassaldo. Het hof wijst ter onderbouwing van de omvang van de kasmutaties bij [v.o.f.] - ter illustratie - naar de contante opname op 8 september 2011 van de zakelijke rekening van een bedrag van € 70.000. Verder werd in de onderneming (blijkens het kasjournaal over de maand augustus 2011) maandelijks voor honderdduizenden euro’s contant ingekocht (Bev. Fin 030 p. 07 340).
Het hof stelt voorts vast dat uit het overzicht van het verloop van de lening van privé aan de vof (Bev. Fin 031, p. 07 0383) blijkt dat er niet alleen regelmatig bedragen vanuit privé in de zakelijke kas werden gestort, maar ook dat er zeer regelmatig aflossingen op de leningen plaatsvonden waardoor het door de vof verschuldigde bedrag sterk wisselde. Leningen werden daarbij veelal binnen een periode van twee á drie maanden weer uit de kas (grotendeels) afgelost. Zo was op 31 juli 2011 de schuld geheel afgelost.
Nu in het proces-verbaal door de verbalisanten geen aansluiting is gezocht tussen het administratieve kassaldo per 31 augustus 2011, de daarop volgende contante inkomsten en -uitgaven in de periode tot en met 20 september 2011 en het op 20 september 2011 in de kas aangetroffen geldbedrag valt naar het oordeel van het hof niet vast te stellen dat het administratieve kassaldo niet aansluit bij de werkelijk aanwezige kasgelden.
Daarbij komt nog dat vrijwel al het geld dat is aangetroffen bij de twee vestigingen en in de kluizen door de verbalisanten tot de zakelijke kas is gerekend. Het toerekenen van aangetroffen gelden aan de zakelijke kas vergroot het gepretendeerde verschil tussen administratieve en fysieke zakelijke kas. Die toerekening is echter nauwelijks voorzien van enige onderbouwing en is arbitrair te noemen. Als voorbeeld kan daarbij worden genoemd het toerekenen van het geld uit de kluizen aan de zakelijke kas.
Erfenis
Ten aanzien van de erfenis overweegt het hof als volgt. [verdachten] heeft al in zijn eerste verhoor op de dag van de inval en [broer] in zijn tweede verhoor, de dag na de inval, over uit erfenis ontvangen geldbedragen verklaard. De verklaringen van de verdachten worden onderbouwd door het fiscaal verantwoorden van een plotselinge toename van het privé-vermogen van de verdachten. Uit het dossier blijkt dat [verdachten] in zijn belastingaangifte over 2007 melding heeft gemaakt van een toename van zijn box 3 vermogen met ongeveer € 160.000 (PV bevindingen informatie Belastingdienst opgenomen als bijlage bij PV zaaksdossier B, na p. 281). Ook [broer] en zijn partner [echtgenote broer] geven in hetzelfde jaar een gezamenlijke vermogenstoename op van ongeveer € 160.000. Op grond van de verklaringen van de verdachten (vanaf het eerste begin) en de gegevens van de Belastingdienst is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat de verdachten over voldoende vermogen, voortgekomen uit een erfenis, nog afgezien van eventuele gelden uit een project in Bulgarije, hebben kunnen beschikken om bedoelde leningen aan de vof ter beschikking hebben kunnen stellen.
Het hof acht op grond van bovenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachten] de kasjournalen valselijk heeft opgemaakt door daarin fictieve posten ‘leningen’ en ‘familie’ op te nemen.
Getuigenverzoek ten aanzien van erfenis en Bulgarije-project
Tijdens de zitting van 6 april 2016 is door de verdediging, in verband met de gestelde ontvangen erfenis
en de investering in het zogenaamde Bulgarije-project, verzocht getuigen te horen. Het hof heeft ter terechtzitting van 20 april 2016 overwogen dat op voornoemde verzoeken wordt beslist bij (tussen)arrest. Gelet op het feit dat [verdachten] van hetgeen onder 2 onder B ten laste is gelegd wordt vrijgesproken, wijst het hof het verzoek tot het horen van de getuigen af, nu de verdediging geen belang heeft bij het horen van de getuigen.
2C) Registerboek 2011
Het hof stelt vast dat [broer] de enige was die de inkoopbonnen van beide vestigingen in het inkoopregister als bedoeld in artikel 437 Sr inschreef. Gelet hierop en op het feit dat [verdachten] wordt vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven aan het vervalsen van inkoopbonnen, kan niet worden bewezen verklaard dat [verdachten] feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van het registerboek 2011 en hij zal hier dan ook voor worden vrijgesproken.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat [verdachten] hiervan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Reikwijdte tenlastelegging
De onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten houden - naar de kern genomen - in dat [verdachten] al dan niet tezamen met anderen diverse nader omschreven voorwerpen heeft witgewassen (feit 3) en (feit 4) dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen van diverse voorwerpen door [v.o.f.] .
De rechtbank heeft overwogen dat de tenlastelegging aldus moet worden uitgelegd dat de verkrijging van gestolen goederen het gronddelict voor het witwasverwijt vormt en dat de tenlastelegging niet mede omvat eventueel gepleegde fiscale delicten.
De rechtbank overwoog in dat kader:
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
In reactie op het preliminaire verweer heeft de officier van justitie uiteengezet dat - samengevat -
de verkrijging van gestolen goederen het gronddelict vormt waarop de witwasbeschuldiging is gebaseerd. Doordat dit op grote schaal gebeurde, de ingekochte goederen niet individualiseerbaar werden bewaard en de administratie zeer gebrekkig was, heeft vermenging plaatsgevonden waardoor de gehele voorraad is aangetast. De rechtbank overweegt dat het weliswaar het uitgangspunt is bij witwaszaken dat het gronddelict niet hoeft te worden gespecificeerd in de tenlastelegging, maar dat in dit specifieke geval het gronddelict moet worden begrepen zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is verwoord. Het onderliggende dossier is ook overeenkomstig het door de officier van justitie ingenomen standpunt ingericht. Van enig onderzoek door het Openbaar Ministerie dat gericht is op eventueel gepleegde fiscale delicten is niet gebleken. (…) Zij (hof: de rechtbank) zal de officier van justitie wel houden aan het kader dat zij ter terechtzitting in haar reactie op het preliminaire verweer heeft geschetst. Dit heeft tot consequentie dat de mogelijkheid van een fiscaal delict als gronddelict bij de beoordeling van de vraag of sprake is van witwassen buiten beschouwing wordt gelaten.”
Het hof constateert dat tegen dit oordeel van de rechtbank in appel geen grief is gericht, zodat ook het hof dit als uitgangspunt neemt.
Standpunt advocaat-generaal
In de kern wordt de verdachten door de advocaat-generaal verweten dat zij een loopje hebben genomen met de van hen te vergen waakzaamheid en registratieverplichtingen in relatie tot het opkopen van tweedehands juwelen (aldus de advocaat-generaal in zijn requisitoir, op pagina 1). Ten gevolge van dit handelen zijn in de juwelierszaak van de verdachten grote hoeveelheden van misdrijf (diefstal, overval) afkomstige sieraden terechtgekomen. Door hun manier van handelen hebben de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij van misdrijf afkomstige goederen inkochten.
De advocaat-generaal komt in zijn requisitoir met betrekking tot feit 4 tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht:
“het in de periode 29 december 2009 tot en met 20 september 2011 door [v.o.f.] maken van een gewoonte van het voorhanden hebben van een voorraad (sloop)goud, (sloop)zilver, sieraden, munten andere edelmetalen en edelstenen, en van het gewicht van het (edel)metaal op de gewichtsrekening van [v.o.f.] bij [B.V.] , terwijl [v.o.f.] wist dat deze voorwerpen van misdrijf afkomstig waren, aan welke gedraging de verdachte leiding heeft gegeven.”
Ter onderbouwing van deze conclusie wijst de advocaat-generaal in zijn requisitoir onder 32 op
door [verdachten] op 8 augustus 2011 bij [B.V.] aangeboden gouden voorwerpen (vier ringen en een armband) die op basis van inscripties aantoonbaar van misdrijf afkomstig bleken te zijn en waarvan aangifte van inbraak is gedaan op respectievelijk 2 augustus 2011, 4 juli 2011, 1 juli 2011 en
20 juni 2011. Opmerkelijk is, aldus de advocaat-generaal dat deze voorwerpen kort tot zeer kort na de verschillende inbraken door [v.o.f.] ter omsmelting bij [B.V.] werden aangeboden. Daarnaast wijst de advocaat-generaal onder 33 op het door [v.o.f.] op 24 april 2010 aankopen van twee gestolen ringen en een gestolen armband, ingekocht als sloopgoud maar later verkocht aan [koper 1] , waarna onder 34 onder a. tot en met s. gestolen voorwerpen worden opgesomd die, aldus de advocaat-generaal, in ieder geval zijn witgewassen. De advocaat-generaal merkt in dit verband in zijn requisitoir op (onder 30) dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat men in het juweliersbedrijf bij het inkopen van voorwerpen bedacht moet zijn op het aanbieden van gestolen voorwerpen en maatregelen moest treffen om te voorkomen dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig waren. Deze zorgplichten liggen niet alleen ten grondslag aan de helings- en witwasbepalingen, maar ook aan de registerverplichting van art. 437 Sr, de algemeen gangbare witwastypologieën en de meldingsplichten betreffende ongebruikelijke transacties. Voor een bedrijf als [v.o.f.] brengen deze zorgplichten mee dat aangekochte goederen deugdelijk moeten worden geregistreerd, dat de identiteit van verkopende partijen goed moet worden vastgelegd, dat bij het aanbieden van bijzondere objecten vragen moeten worden gesteld over de herkomst en dat eventueel wordt gevraagd naar aankoopbewijzen en echtheidscertificaten (bijvoorbeeld bij de aankoop van bijzonder horloges). Binnen [v.o.f.] zijn evenwel structureel de minimaal denkbare maatregelen veronachtzaamd om inkoop van besmette waar te voorkomen: er werden geen vragen gesteld over de herkomst van voorwerpen, minimale onderzoeksplichten in relatie tot de persoon van de verkoper of aangeboden voorwerpen werden niet in acht genomen, gegevens van verkopers werden niet deugdelijk vastgelegd, bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers, werden niet vastgelegd, aankopen werden niet geregistreerd en de voorraadadministratie was gebrekkig. Uit deze omstandigheden moet worden afgeleid dat binnen de vof een praktijk bestond waarin structureel welbewust de aanmerkelijke kans werd aanvaard dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig bleken te zijn. Het voor witwassen door de vof vereiste (voorwaardelijk) opzet kan wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt verdediging
In zijn appelschriftuur stelt [verdachten] dat de rechtbank ten onrechte tot een bewezenverklaring is gekomen van feit 4. [verdachten] heeft naar voren gebracht dat door of namens hem vanaf het eerste verhoor is aangegeven dat zijn wijze van handel drijven niet afweek van wat in de branche gebruikelijk was, dat hij zich hield aan de aanwijzingen van de politie op dat punt en dat hij alles deed wat redelijkerwijs in zijn macht lag om de inkoop van gestolen sieraden tegen te gaan. De rechtbank liet in haar vonnis - aldus
[verdachten] - na te motiveren dat en waarom de wijze waarop hij zijn handel inrichtte in zodanige mate afweek van de wijze waarop in de branche gebruikelijker wijze gehandeld wordt dat zijn handelwijze als laakbaar bestempeld kan worden en veroordeling van de verdachte dient te volgen. Bij pleidooi wordt door de verdachte(n) ontkend dat er te weinig maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat gestolen sieraden werden ingekocht. Gesteld wordt dat de verdachten zich aan alle voorschriften hebben gehouden die in de branche gebruikelijk zijn. Het is bij deze vorm van handel nu eenmaal onmogelijk om met 100% zekerheid te weten of je te maken hebt met een bonafide of een malafide klant. Dat er af en toe van diefstal afkomstige goederen doorheen glippen is onderdeel van het risico van het vak. Uit onderzoek is ook niet gebleken dat er structureel en op grote schaal van diefstal afkomstige goederen werden ingekocht (pag. 1 pleitaantekeningen van [broer] , welke pleitaantekeningen in de procedure van [verdachten] en de vof als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd). Ter onderbouwing hiervan wordt, kort samengevat, aangevoerd dat altijd om een legitimatie werd gevraagd, dat het legitimatienummer en de naam van de verkoper werden genoteerd op de bon, waarna de verkoper op de bon dan nog zijn handtekening diende te zetten, dat het register - zij het rudimentair - wel degelijk werd bijgehouden aan de hand van de bonnen, dat [broer] naar de politie is geweest om te vragen hoe het register in te vullen, dat hij altijd conform deze instructies is blijven werken, dat de verdachten van de politie nimmer te horen hebben gekregen dat het register te summier of te gebrekkig was, dat het verwijt dat er geen vragen worden gesteld de praktijk van alledag miskent, dat het ronduit naïef is te veronderstellen dat een klant die te kwader trouw is niet een standaard gelikt antwoord klaar zou hebben, dat de eis een kopie van de legitimatie te maken bij iedere aankoop nergens is terug te vinden en ook in strijd zou zijn met de regels Wet bescherming persoonsgegevens, en dat het handelen in strijd met artikel 437bis lid 1 Sr hoogstens een overtreding oplevert maar op zich nog geen aanwijzing vormt voor heling c.q. witwassen, waarna geciteerd wordt uit het eerste politieverhoor van [broer] : Als ik zie dat een junk een restant van een sieraad heeft dan geef ik er een paar euro voor, maar als de junk een mooie ring inlevert dan waag ik mij daar niet aan. Misschien komt de eigenaar of is hij gestolen. (…) Ik mag niet discrimineren op uiterlijk daarom is iedereen bij mij welkom. Ik kijk wel naar zijn gedrag. Is hij agressief of druk dan hoef ik hem niet als klant. (…) pag. 11 e.v. van voornoemde pleitaantekeningen). Daarnaast is het verweer gevoerd voor negen van de negentien door de advocaat-generaal specifiek genoemde voorwerpen dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ze überhaupt van diefstal afkomstig zijn (pag. 22 van die pleitaantekeningen).
Het hof overweegt als volgt.
Het dossier bevat geen bewijs dat de bij de verdachten aangetroffen sieraden afkomstig zijn van door
de verdachten zelf begane diefstallen of overvallen. Daarvoor is de enkele omstandigheid dat gestolen voorwerpen bij hen zijn aangetroffen, ontoereikend. Het gaat in deze strafzaak om de vraag of de verdachten van de (particuliere) verkopers voldoende gegevens hebben opgevraagd; hebben zij hen voldoende aan de tand gevoeld over de door die verkopers te koop aangeboden sieraden en hebben zij dit op een juiste wijze geregistreerd, waarbij de vraag opgeworpen kan worden of de omstandigheid dat de verdachten het door hen ingekochte goud voor 90 tot 95% lieten omsmelten mogelijk van belang is voor het antwoord op de hiervoor gestelde vragen in die zin dat dit zou leiden tot een minder vergaande onderzoeks- c.q. registratieplicht. Deze laatste vraag dient naar het oordeel van het hof negatief te worden beantwoord. Immers, wat men doet met aangekochte spullen doet niet af aan de vraag of men op het moment van de aankoop te goeder trouw was. Dat het voor de interne c.q. externe boekhouding hoogstwaarschijnlijk niet uitmaakt, maakt dat niet anders.
Vooropgesteld wordt dat het hof zich geheel kan vinden in de overweging van de rechtbank dat de verdachten werkzaam zijn in een gevoelige branche en dat het algemeen bekend is dat sieraden en edelmetalen doelwitten zijn voor criminelen en dat deze vervolgens verzilverd worden. Van opkopers in deze branche mag inderdaad waakzaamheid worden verwacht. Geconstateerd wordt (echter) dat met betrekking tot (alle) door de advocaat-generaal genoemde specifieke voorwerpen omtrent de wijze van verkrijging, de gang van zaken rond de inkoop, niets bekend is, dat geldt ook voor of en zo ja wat er door de verdachten is gevraagd aan c.q. gezegd is door de verkopers. Derhalve kan (reeds) met betrekking tot die specifieke voorwerpen niet op individuele basis, per afzonderlijke transactie, worden getoetst of de verdachten inderdaad een loopje hebben genomen met de waakzaamheid en registratieverplichtingen en aldus bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zij van misdrijf afkomstige voorwerpen hebben ingekocht.
De advocaat-generaal baseert zijn conclusie dat die door hem in zijn requisitoir genoemde voorwerpen zijn witgewassen op de stelling dat binnen [v.o.f.] structureel de minimaal denkbare maatregelen veronachtzaamd zijn om inkoop van besmette waar te voorkomen: er werden geen vragen gesteld over de herkomst van voorwerpen, minimale onderzoeksplichten in relatie tot de persoon van de verkoper of aangeboden voorwerpen werden niet in acht genomen, gegevens van verkopers werden niet deugdelijk vastgelegd, bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers, werden niet vastgelegd, aankopen werden niet geregistreerd en de voorraadadministratie was gebrekkig. Hierdoor aanvaardden de verdachten bewust de aanmerkelijke kans (voorwaardelijk opzet) dat zij gestolen voorwerpen inkochten.
De vraag is echter of op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden - op basis van bewijsmiddelen - en met voorbijgaan aan hetgeen door de verdachten is verklaard deze vergaande conclusies kunnen worden getrokken.
Aan de hand van de inkoopbonnen en de verklaringen die zich in het dossier bevinden kan worden vastgesteld dat de verdachte(n) op de inkoopbonnen (van sieraden) noteerden de datum van inkoop,
de naam van de verkoper, het nummer dat op zijn of haar identiteitsbewijs stond, de inkooprijs van het sieraad alsmede een zeer summiere omschrijving van het ingekochte goed (bijv. gekocht gouden horloge Omega, dossier pag. 05 0632, gekocht gouden armband 18ct, dossier pag. 05 0633, gekocht gouden ketting, ringen speld zilveren kettingen, dossier pag. 05 0635) evenwel zonder vermelding van de eventuele bijzonderheden van het sieraad. Ook diende de verkoper zijn handtekening te plaatsen op de inkoopbon. Gedurende een week werd vervolgens het ingekochte goed samen met de inkoopbon in een apart zakje bewaard, waarna de sieraden in de reguliere bedrijfsvoorraad werden opgenomen en los van het bonnetje werden bewaard. Dat de verdachten structureel minimale onderzoekplichten in relatie tot de persoon van de verkoper niet in acht hebben genomen kan - gelet op het voorgaande - dan ook niet worden aangenomen. Evenmin kan gezegd worden dat gegevens met betrekking tot de persoon van de verkoper structureel niet deugdelijk werden vastgelegd.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de verdachten structureel minimale onderzoekplichten
met betrekking tot de aangeboden voorwerpen niet in acht hebben genomen, welk verwijt in twee onderdelen uiteenvalt te weten ten eerste het niet, althans onvoldoende vragen naar de herkomst
van de voorwerpen en ten tweede het niet deugdelijk vastleggen van bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers. Voor zover de verdachten het verwijt wordt gemaakt - kort samengevat - dat zij aan de (particuliere) verkopers niet hebben gevraagd hoe zij aan de voorwerpen kwamen wordt overwogen dat deze conclusie niet zonder meer uit hun verklaringen kan worden opgemaakt, zie in dit verband het hiervoor opgenomen citaat uit de verklaring van [broer] , alsmede het hierna op te nemen citaat uit de verklaring van [verdachten] . Overigens valt niet aan te nemen dat verkopers die met gestolen spullen komen, verteld zouden hebben hoe de vork (echt) in de steel zat, en rijst de vraag of de verdachte aan de hand van de verzonnen antwoorden zonder meer had moeten begrijpen dat hij werd voorgelogen. [verdachten] heeft bij de rechter-commissaris (gehoord als getuige en verdachte) op 17 september 2013 onder meer verklaard: “U vraagt mij welke maatregelen ik tot en met 2011 nam om te voorkomen dat ik sieraden inkoop die van misdrijf afkomstig zijn. Ik vroeg aan de verkoper zich te identificeren en ik schreef zijn naam en de nummer van zijn identiteitsbewijs in het registratieboek. Als ik een splinternieuw voorwerp kreeg aangeboden, bijvoorbeeld met een labeltje eraan, stelde ik nadere vragen. Ik kocht geen sieraden van kinderen. Ik hield mij ruimschots aan de voorgeschreven bewaartermijn: ik dacht dat ik ingekochte sieraden een week moest bewaren en na mijn aanhouding hoorde ik dat de bewaartermijn maar drie dagen was. Verder kan ik niet voorkomen dat mij iets wordt verkocht wat gestolen is. Niemand gaat dat toegeven. Als je zoveel jaren klanten ziet langskomen en alle verhalen hoort, merk je dat mensen op allerlei manieren aan sieraden komen: door erfenissen, stukgelopen relaties en wat niet al. Inscripties zeggen dan ook niet zoveel en gaven mij geen reden om vragen te stellen. Ik kan niet aan iemands uiterlijk zien of hij eerlijk is of niet.
In de loop van de tijd heb ik wel een paar cliënten verbannen van wie ik de zaak niet vertrouwde.
Expliciete informatie over de concrete gang van zaken bij het doen van inkopen door de verdachten bevindt zich niet dan wel nauwelijks in het dossier, in elk geval onvoldoende om te kunnen spreken van het structureel in dit opzicht niet voldoen aan onderzoekplichten naar de herkomst van de voorwerpen.
Dit laatste geldt naar het oordeel van het hof ook voor de tweede te beantwoorden vraag, te weten of ervan kan worden uitgegaan dat de verdachten structureel bijzondere kenmerken van aangekochte voorwerpen, zoals aanwezige inscripties of serienummers niet hebben vastgelegd waaruit moet worden afgeleid dat binnen de vof een praktijk bestond waarin structureel welbewust de aanmerkelijke kans werd aanvaard dat voorwerpen werden aangekocht die van misdrijf afkomstig bleken te zijn. Bovendien is in eerste aanleg door de officier van justitie in een brief van 20 december 2011, afstand genomen van eerdere berichtgeving dat er bij de [v.o.f.] op grote schaal sprake zou zijn van heling. In dit verband wordt (nog) van belang geacht dat (ook) in art. 437 lid 1 onder a Sr deze conclusie niet getrokken wordt. Tenslotte is in het dossier en requisitoir met bewijsmiddelen noch feiten van algemene bekendheid, onderbouwd hoe een gebrekkige registratie van de goederen na aankoop, zou hebben geleid tot het aanbieden en aankopen van (meer) gestolen goederen. Met betrekking tot hetgeen (overigens) nog door de advocaat-generaal is aangevoerd wordt overwogen dat dit evenmin kan leiden tot de vergaande conclusies die de advocaat-generaal daaraan wil verbinden.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachten (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het verwerven van voorwerpen van criminele herkomst. Ten overvloede merkt het hof op dat bij die stand van zaken ook heling niet het grondmisdrijf voor een veroordeling voor witwassen (als een ‘eigen misdrijf’) kan vormen.
Het vorenstaande brengt mee dat - onder verwijzing naar hetgeen hierna nog met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde feit wordt overwogen - naar het oordeel van het hof bij gebreke van voldoende wettig bewijs niet tot een veroordeling kan worden gekomen ter zake van hetgeen onder feit 3 en 4 is tenlastegelegd.
Aanvullende overweging met betrekking tot Louis Vuitton horloge
De rechtbank heeft het derde tenlastegelegde feit bewezen verklaard voor wat betreft een Louis Vuitton horloge dat zich in de bankkluis van [verdachten] bevond.
In het vonnis van de rechtbank zijn de navolgende passages gewijd aan feit 3 (pag. 20/21):
“In de privé kluis bij de Rabobank van [verdachten] is bij de doorzoeking op 21 september 2011 een horloge van het merk Louis Vuitton, type P1950 Platinum, nummer 18Q1027 aangetroffen. Dit horloge heeft [koper 2] in augustus 2008 in een café voor € 50,- gekocht van een onverzorgd uitziende Engelse man. Daarna is hij ermee naar de juwelierszaak van [verdachten] gegaan en heeft hij het horloge verkocht.
[verdachten] heeft het horloge zelf ingekocht. Van dit type horloge zijn er wereldwijd 20 gemaakt. Dit specifieke horloge blijkt te zijn gestolen in juli 2008 tijdens het transport van het hoofdkantoor
van Louis Vuitton in Parijs naar de winkel in de [adres 7] in Amsterdam. De verkoopprijs
was € 50.000,-.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op de inkoopbon die betrekking heeft op voornoemd horloge en een ander horloge, staat een bedrag van € 55.000,- vermeld. Zowel [verdachten] als [koper 2] hebben verklaard dat dat niet juist kan zijn. Volgens Vasili moet het € 5.500,- zijn en [koper 2] verklaart dat hij € 1.500,- heeft gekregen.
[verdachten] heeft verklaard dat hij dit horloge als privé-aankoop heeft gedaan. De rechtbank gaat in die verklaring mee. Deze verklaring wordt namelijk door andere bewijsmiddelen ondersteund in die zin dat de inkoopbon, die achter in de zaak in een kast is aangetroffen, niet in het registerboek is opgenomen en dat er geen “vinkje” op staat, hetgeen betekent dat de boekhouder de bon niet in de administratie van het bedrijf heeft verwerkt.
[verdachten] had moeten weten hoe bijzonder dit horloge was. Desalniettemin heeft hij het voor een zeer laag bedrag (het is hierbij om het even of dat €1.500,- o f €5.500,- is) ingekocht. Gelet op de normale gang van zaken bij de inkoop gaat de rechtbank er van uit dat hij ook in dit geval geen vragen aan de verkoper heeft gesteld. Vasili heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel dacht dat het horloge nep was en dat hij daarom de camerabeelden waarop [koper 2] te zien is, heeft bewaard. Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachten] op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit voorwerp van misdrijf afkomstig was. Ondanks dat, heeft hij het horloge toch ingekocht. Vervolgens heeft hij het naar de bank gebracht en sindsdien in zijn privékluis aldaar bewaard.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van , kort gezegd, het verwerven en het voorhanden hebben van dit uit misdrijf afkomstige horloge. (…) “.
De advocaat-generaal komt in zijn requisitoir met betrekking tot dit feit tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij merkt op dat op grond van het zeldzame karakter van het horloge, de reële waarde ervan in het handelsverkeer, de omstandigheden waaronder de verdachte het heeft aangekocht en de voor het horloge betaalde prijs de verdachte minstens welbewust de aanmerkelijke
kans heeft aanvaard dat het horloge van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft het verwerven en voorhanden hebben van dit horloge terecht als strafbaar witwassen aangemerkt, aldus de advocaat-generaal in zijn requisitoir.
Bij pleidooi in hoger beroep heeft de verdediging, naast de eerder weergeven verweren met betrekking tot het inkoopproces, meer specifiek met betrekking tot feit 3 nog twee verweren aangevoerd. Allereerst wordt betwist dat het in beslag genomen horloge is gestolen, in welk verband erop wordt gewezen dat vaststaat dat horloge nummer 18 ooit is gestolen, maar dat zowel de beslaglijst als het proces-verbaal van inbeslagname serienummer 13 vermeldt. Van horloge nummer 13 staat niet vast dat het ooit is gestolen. Zonder fysiek kennis te nemen van het horloge dat zich in het beslag bevindt, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het betreffende horloge gestolen is en dus dient Vasili, aldus de verdediging, te worden vrijgesproken. Kort samengevat wordt daarnaast naar voren gebracht dat op
de pakbon een waarde van € 18.500 staat en dat [taxateur] het taxeert voor € 15.000 zodat de door de verdachte betaalde prijs van € 5.500 helemaal nog niet zo gek is.
Met betrekking tot het Louis Vuitton horloge wordt door het hof het navolgende overwogen.
In het dossier zit een ondertekende inkoopbon d.d. 7 augustus 2008 (dossier pagina 03 0347) waarop het navolgende is vermeld:
“(…) NM6BHR727 M. [koper 2]
2 stk gouden horloge gekocht Jaeger Le Coutre 18k, Louis Vuitton p.t. € 5.500.0”.
[koper 2] heeft hierover verklaard dat zijn paraaf op deze bon staat en dat hij zich moest legitimeren, omdat - aldus [koper 2] - [v.o.f.] niet inkoopt zonder paspoort (dossier pagina’s 03 0528/03 0536).
De inkoopbon - die is niet gevonden tussen de reguliere stapels bonnen maar lag tussen lege dozen en certificaten achter in de winkel in de [adres 2] - is niet verwerkt in de administratie (dossier pagina 03 0318). Het horloge bevond zich in de privékluis van [verdachten] .
Vasili heeft verklaard dat het een privé aankoop betrof (dossier pagina 03 0319), dat hij aan [koper 2]
€ 5.500 heeft betaald, maar dat hij na de aanschaf ging twijfelen over de echtheid van het horloge. [koper 2] heeft verklaard dat hij € 1.500 heeft ontvangen van de verdachte, maar dat het - kort samengevat - om een ander horloge ging. De heer [taxateur] heeft in zijn taxatierapport van
4 november 2011 het horloge getaxeerd op € 15.000 (dossier pagina 05 1211).
Het hof acht aannemelijk dat [koper 2] het Louis Vuitton horloge aan [verdachten] heeft verkocht voor
€ 5.500, nu [koper 2] heeft verklaard dat het zijn paraaf is die op de inkoopbon staat en dat hij zich moest legitimeren. Niets wijst erop dat eerst € 1.500 op de bon zou hebben gestaan, dan wel dat [koper 2] een ander horloge heeft verkocht dan wel dat hij niet wist wat hij ondertekende. Het hof acht de verklaring van [koper 2] ongeloofwaardig. Voorts wordt van belang geacht dat [koper 2] weliswaar heeft verklaard dat hij het horloge voor € 50 had gekocht in een kroeg van een onverzorgde man die gebrekkig Nederlands sprak met een Engels accent, maar dat uit het dossier niet blijkt dat [verdachten] hierover is geïnformeerd door [koper 2] .
Het hof is overigens van oordeel - zoals hiervoor in verband met het onder 2 ten laste gelegde feit reeds is overwogen - dat ten aanzien van voornoemde inkoopbon niet gesproken kan worden van het ophogen van het bedrag, aangezien duidelijk waarneembaar is dat er een punt staat voor de nul en er dus € 5.500.0 staat, zodat het bedrag van € 5.500 op de inkoopbon staat.
Voorts wordt overwogen dat in het licht van de door [taxateur] verrichte taxatie niet gezegd kan worden dat de verdachte - tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is opgemerkt - het horloge voor een zeer laag bedrag heeft ingekocht, (nog daargelaten dat het een inkoper natuurlijk vrij staat voor een zo laag mogelijke prijs in te kopen) zodat niet reeds op basis van de door [verdachten] betaalde inkoopprijs gezegd kan worden dat de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit voorwerp van misdrijf afkomstig is. Ook is er geen sprake van een verkoper wiens identiteit niet meer te achterhalen valt en evenmin van een bijzondere verkoopplaats. Een vraag die gesteld zou kunnen worden is: “Is het aankopen van dit horloge zonder dat [koper 2] beschikte over een certificaat dan wel inkoopbon (wel) voldoende om op te baseren dat de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit voorwerp van misdrijf afkomstig is”, nu het hier ook nog
gaat om een ook voor [verdachten] als zodanig herkenbaar zeer bijzonder horloge. Voornoemde vraag wordt ontkennend beantwoord. Een inkoper is (vanzelfsprekend) vrij alleen dan tot inkoop over te gaan indien de verkoper beschikt over echtheidscertificaten - en dit zal waarschijnlijk voor de verkoper ook wel leiden tot een hogere opbrengst - maar dat dit in de branche waarin [verdachten] werkzaam is gebruikelijk zou zijn is niet gebleken. Omstandigheden die hadden moeten meebrengen dat van [verdachten] had mogen worden verwacht dat hij op het moment van de aankoop om dit soort officiële papieren had moeten vragen zijn gesteld noch gebleken. Dit laatste geldt ook voor zover [verdachten] het verwijt wordt gemaakt dat hij aan [koper 2] niet zou hebben gevraagd hoe hij aan het horloge kwam. Niet alleen is hierover tijdens de verhoren geen vraag gesteld, ook lijkt niet aannemelijk dat [koper 2] dan verteld zou hebben hoe de vork (echt) in de steel zat, dan wel dat Vasili aan de hand van de verzonnen antwoorden van [koper 2] zonder meer had moeten begrijpen dat hij werd voorgelogen.
Het hof komt op grond van dit alles tot het oordeel - als reeds overwogen - dat hetgeen [verdachten] onder feit 3) is tenlastegelegd ten aanzien van het Louis Vuitton horloge niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten overvloede wordt er nog op gewezen dat in het licht van het eerste in verband met feit 3) gevoerde verweer het nog maar zeer de vraag is of op basis van het dossier en het behandelde ter terechtzitting er zonder meer vanuit had kunnen worden gegaan dat er gesproken had kunnen worden van een van misdrijf afkomstig goed (serienummer 13 of 18). Deze vraag behoeft echter gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen beantwoording meer, maar had niet kunnen worden beantwoord zonder fysieke kennisname van het in beslag genomen Louis Vuitton horloge.
De vraag hoe het handelen van de verdachte fiscaal moet worden geduid (omdat er wel een aankoopbon is opgemaakt maar [verdachten] op enig moment heeft besloten de aankoop niet binnen de onderneming te laten plaatsvinden maar in plaats daarvan door hem zelf in privé, zodat hij daarmee mogelijk de onderneming een winst heeft laten ontgaan) kan (gelet op hetgeen in dit verband is opgemerkt onder feit 4 met betrekking tot mogelijke fiscale verwijten) buiten beschouwing blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 augustus 2017.
mrs. P. Greve en A.M. van Amsterdam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[…]