Zie voor de wetsgeschiedenis W. Wedzinga, Openlijke geweldpleging, Arnhem 1992,p. 28 e.v.
HR, 12-10-2010, nr. 08/03267
ECLI:NL:HR:2010:BM2474
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
08/03267
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM2474
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2474, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2474
ECLI:NL:PHR:2010:BM2474, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2474
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Art. 141 Sr. HR leest de kwalificatie verbeterd. Openlijk “in vereniging” geweld plegen tegen goederen en personen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BH9029. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Dit oordeel is, gelet op ’s Hofs vaststellingen, onjuist noch onbegrijpelijk.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/03267
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juli 2008, nummer 22/004120-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 juli 2007 - de verdachte ter zake van (de Hoge Raad leest:) "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en personen" veroordeeld tot de in het bestreden arrest vermelde straffen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Lintz en mr. A.M. Seebregts, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen ten aanzien van de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie, dat de Hoge Raad in zoverre opnieuw recht zal doen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 22 april 2007 te Rotterdam, in/op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten "[A]", gevestigd aan de [a-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer goed(eren), te weten tegen glazen en/of flessen en/of (een) kassa('s) welk geweld tegen voornoemde goederen bestond uit het gooien met voornoemde glazen en/of flessen en/of het omver gooien van voornoemde kassa('s), en/of het duwen/slaan tegen die kassa('s) en/of het met een (drank)fles kapotslaan van andere (drank)flessen,
en/of
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of één of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het
- gooien met glazen en/of flessen naar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en), en/of
- het slaan en/of stompen op/tegen het (achter)hoofd van een tot op heden onbekend gebleven persoon."
3.3. Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 22 april 2007 te Rotterdam, in een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten "[A]", gevestigd aan de [a-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten tegen glazen en flessen en een kassa welk geweld tegen voornoemde goederen bestond uit het gooien met voornoemde glazen en flessen en het duwen tegen die kassa en het met een (drank)fles kapotslaan van andere (drank)flessen, en openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één tot op heden onbekend gebleven persoon welk geweld bestond uit het slaan tegen het achterhoofd van die tot op heden onbekend gebleven persoon."
3.4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik word als verdachte gehoord over een openlijke geweldpleging op 22 april 2007 in [A] aan de [a-straat] in Rotterdam. Er waren problemen tussen mij en [betrokkene 2]. Ik hoorde van de beveiliging van [B] dat [betrokkene 2] en anderen het pand hadden verlaten. Ik was met [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] heeft mijn broer [verdachte] gebeld. Daarna is mijn broer [verdachte] gekomen samen met [betrokkene 4]. [verdachte] kwam met een Volkswagen Golf. Op een gegeven moment zijn we weggereden. [Verdachte] reed als bestuurder van de Volkswagen Golf. Onderweg heb ik toen tegen [verdachte] gezegd dat hij naar "[A]" moest gaan. Ik wilde verhaal halen en ik wilde op zoek naar [betrokkene 2] en ik vermoedde dat hij bij "[A]" was. We kwamen aan bij "[A]", ik ben uitgestapt en ben naar binnen gegaan. Ik kan me herinneren dat ik een kassa heb vernield, daar met glazen gegooid heb en een aantal flessen vernield heb."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 22 april 2007 stond ik als portier voor de deur van [C] te Rotterdam. Op een gegeven moment kwam [verdachte] eraan rijden in een Volkswagen Golf. [Verdachte] wenkte mij en zei dat [betrokkene 3] en [betrokkene 1] problemen hadden bij [B]. [verdachte] vroeg of ik mee wilde gaan. Samen met [verdachte] ben ik naar [B] gereden. [Verdachte] bestuurde de auto en ik zat er naast. Toen ik bij [B] aankwam zag ik daar [betrokkene 4] (het hof begrijpt, mede gelet op de bewijsmiddelen 4, 5 en 6: [betrokkene 1]) staan. Hij stond te blèren en wilde de ingang instormen. Eén van de portiers vertelde me dat [betrokkene 2] [betrokkene 1] had geslagen, maar dat [betrokkene 2] inmiddels via een nooduitgang naar buiten was gegaan. We zijn ingestapt in de Volkswagen Golf. [Verdachte] reed als bestuurder. Ik zat naast [verdachte] op de bijrijdersplaats. [Betrokkene 1] zat achterin. Er stapten nog twee Marokkanen in. Ik ken ze niet. Volgens mij zijn het vrienden van [betrokkene 1] en [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] opgefokt was. Ik zei dat hij moest stoppen en dat hij me bij [C] af moest zetten. Hij reed echter door. We kwamen bij [A]. [Verdachte] stopte op de stoep voor de deur en we zijn alle vijf uitgestapt. Ik zag dat [betrokkene 1] naar binnen stormde. Hij was opgefokt. Ik ging direct achter hem aan. Het was druk binnen. Er waren een hoop mensen. Op een gegeven moment zag ik [betrokkene 1] achter de bar staan. Ik zag dat hij gooide met glazen en flessen. De enige die hem tegen probeerde te houden was [betrokkene 5]."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"De officier houdt mij de verklaring voor van getuige [getuige 1] met betrekking tot het slaan van de glazenophaler. Ik heb die man vastgepakt."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Op 22 april 2007 stond ik voor de deur van [A]. Ineens zag ik ongeveer vijf mannen, waaronder grote [betrokkene 4] en zijn broer [verdachte]. Ik zag dat die mannen opgefokt waren. De mannen schreeuwden en riepen: "[betrokkene 2], [betrokkene 2]". De vijf mannen glipten naar binnen. Ik ben direct achter die mannen aangegaan. Ik zag toen dat grote [betrokkene 4] met een fles diverse drankflessen kapot sloeg. Ik zag dat het publiek wegvluchtte. Op een gegeven moment zijn de vijf mannen weer weggegaan. Ik zag toen dat grote [betrokkene 4] in de garderobe een computerkassa vernielde. Hij duwde met zijn handen de computer van de balie en die viel op de grond. Ik zag dat een glazenophaler grote [betrokkene 4] na de vernieling van de kassa in de rug duwde. Ik zag dat die jongen zich omdraaide en wegliep. Grote [betrokkene 4] draaide zich ook om en liep achter die glazenophaler aan en ik zag dat hij met zijn rechtervuist de glazenophaler op zijn achterhoofd sloeg."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Op 22 april 2007 was ik werkzaam als portier bij [A]. Ik zag op een gegeven moment dat er een vijftal à zestal personen binnenkwam. Ik kende deze personen. Ik zag de broers [betrokkene 4] en [verdachte], een andere [betrokkene 4] en twee Marokkanen. Ik zag dat [betrokkene 4], de broer van [verdachte], veel flessen kapot gooide. Ik zag aan [betrokkene 4] dat hij door het dolle heen was."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 22 april 2007 bevond ik mij in [A]. Ik zag dat [betrokkene 4] achter de bar stond en met glazen aan het gooien was. Ik zag dat [betrokkene 4] met een fles een heel eilandje met flessen kapot sloeg. Dit waren tientallen flessen. Met [betrokkene 4] bedoel ik grote [betrokkene 4]. Bij [betrokkene 4] was zijn broer genaamd [verdachte]. [Verdachte] duwde mensen opzij. Ik zag dat een glazenophaler op een gegeven moment achter grote [betrokkene 4] aangaat en hem kennelijk duwde. Hij werd vastgepakt door [verdachte]. Vervolgens zag ik dat grote [betrokkene 4] hem hard op zijn achterhoofd slaat. Dit nadat die glazenophaler zich had omgedraaid en van hem af liep. Grote [betrokkene 4] en [verdachte] zijn na afloop weggereden in een Volkswagen Golf."
3.5. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen agressief gedragen in een horecagelegenheid, waarbij met glazen en flessen is gegooid, een kassa is vernield en zonder enige aanleiding een persoon tegen het achterhoofd is geslagen. Dusdoende is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn tevens gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij omstanders.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2008 is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen."
3.6.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte "in vereniging" geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen.
3.6.2. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
(i) de broer van de verdachte op 22 april 2007 bij [B] problemen had met ene [betrokkene 2], waarna deze [betrokkene 2] via de nooduitgang is vertrokken;
(ii) de broer van de verdachte vervolgens verhaal wilde halen en daartoe op zoek wilde naar [betrokkene 2];
(iii) de verdachte samen met zijn broer en een aantal anderen naar [A], gevestigd aan de [a-straat] te Rotterdam, is gereden, omdat zij vermoedden dat [betrokkene 2] zich daar bevond;
(iv) deze groep van personen [A] is binnengegaan;
(v) de broer van de verdachte aldaar diverse glazen en flessen kapot heeft gegooid en een kassa heeft vernield;
(vi) de verdachte mensen opzij heeft geduwd;
(vii) de verdachte een glazenophaler heeft vastgepakt;
(viii) de broer van de verdachte deze glazenophaler vervolgens tegen het achterhoofd heeft geslagen.
3.6.3. Vooropgesteld moet worden dat van "in vereniging" plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BH9029, NJ 2009/400).
Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Dit oordeel geeft, gelet op de hiervoor weergegeven vaststellingen van het Hof, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde honderd uren taakstraf, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
5. Slotsom
Het voorgaande brengt mee dat, nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig acht waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 95 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 47 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 oktober 2010.
Conclusie 13‑04‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte hebben mrs. J.M. Lintz en A.M. Seebregts, advocaten te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van het ‘in vereniging’ plegen van geweld tegen goederen en het ‘in vereniging’ plegen van geweld tegen personen.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 22 april 2007 te Rotterdam, in een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten ‘[A]’, gevestigd aan de [a-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten tegen glazen en flessen en een kassa welk geweld tegen voornoemde goederen bestond uit het gooien met voornoemde glazen en flessen en het duwen tegen die kassa en het met een (drank)fles kapotslaan van andere (drank)flessen,
en
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één tot op heden onbekend gebleven persoon welk geweld bestond uit het slaan tegen het achterhoofd van die tot op heden onbekend gebleven persoon’.
5.
Het Hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de navolgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een geschrift, te weten een kopie van het procesverbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007139371-53, d.d. 7 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als pagina's 83 tot en met 86 gevoegd achter het kopie-proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaalnummer 2007139371-20), onder meer inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de op 7 juni 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik word als verdachte gehoord over een openlijke geweldpleging op 22 april 2007 in [A] aan de [a-straat] in Rotterdam. Er waren problemen tussen mij en [betrokkene 2]. Ik hoorde van de beveiliging van [B] dat [betrokkene 2] en anderen het pand hadden verlaten. Ik was met [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] heeft mijn broer [verdachte] gebeld. Daarna is mijn broer [verdachte] gekomen samen met [betrokkene 4]. [Verdachte] kwam met een Volkswagen Golf. Op een gegeven moment zijn we weggereden. [Verdachte] reed als bestuurder van de Volkswagen Golf. Onderweg heb ik toen tegen [verdachte] gezegd dat hij naar ‘[A]’ moest gaan. Ik wilde verhaal halen en ik wilde op zoek naar [betrokkene 2] en ik vermoedde dat hij bij ‘[A]’ was. We kwamen aan bij ‘[A]’, ik ben uitgestapt en ben naar binnen gegaan. Ik kan me herinneren dat ik een kassa heb vernield, daar met glazen gegooid heb en een aantal flessen vernield heb.
- 2.
Een geschrift, te weten een kopie van het procesverbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007139371-37, d.d. 6 juni 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar (als pagina's 75 tot en met 79 gevoegd achter het kopie-proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaalnummer 2007139371-20), onder meer inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de op 6 juni 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Op 22 april 2007 stond ik als portier voor de deur van [C] te Rotterdam. Op een gegeven moment kwam [verdachte] eraan rijden in een Volkswagen Golf. [Verdachte] wenkte mij en zei dat [betrokkene 3] en [betrokkene 1] problemen hadden bij [B]. [verdachte] vroeg of ik mee wilde gaan. Samen met [verdachte] ben ik naar [B] gereden. [Verdachte] bestuurde de auto en ik zat er naast. Toen ik bij [B] aankwam zag ik daar [betrokkene 4] (het hof begrijpt, mede gelet op de bewijsmiddelen 4, 5 en 6: [betrokkene 1]) staan. Hij stond te blèren en wilde de ingang instormen. Eén van de portiers vertelde me dat [betrokkene 2] [betrokkene 1] had geslagen, maar dat [betrokkene 2] inmiddels via een nooduitgang naar buiten was gegaan. We zijn ingestapt in de Volkswagen Golf. [Verdachte] reed als bestuurder. Ik zat naast [verdachte] op de bijrijdersplaats. [betrokkene 1] zat achterin. Er stapten nog twee Marokkanen in. Ik ken ze niet. Volgens mij zijn het vrienden van [betrokkene 1] en [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] opgefokt was. Ik zei dat hij moest stoppen en dat hij me bij [C] af moest zetten. Hij reed echter door. We kwamen bij [A]. [Verdachte] stopte op de stoep voor de deur en we zijn alle vijf uitgestapt. Ik zag dat [betrokkene 1] naar binnen stormde. Hij was opgefokt. Ik ging direct achter hem aan. Het was druk binnen. Er waren een hoop mensen. Op een gegeven moment zag ik [betrokkene 1] achter de bar staan. Ik zag dat hij gooide met glazen en flessen. De enige die hem tegen probeerde te houden was [betrokkene 5].
- 3.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 juli 2007, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven —:
De officier houdt mij de verklaring voor van getuige [getuige 1] met betrekking tot het slaan van de glazenophaler. Ik heb die man vastgepakt.
- 4.
Een geschrift, te weten een kopie van het procesverbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007139371-18, d.d. 22 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie (als pagina's 15 tot en met 17 gevoegd achter het kopie-proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaalnummer 2007139371-20), onder meer inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de op 22 mei 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Op 22 april 2007 stond ik voor de deur van [A]. Ineens zag ik ongeveer vijf mannen, waaronder grote [betrokkene 4] en zijn broer [verdachte]. Ik zag dat die mannen opgefokt waren. De mannen schreeuwden en riepen: ‘[betrokkene 2], [betrokkene 2]’. De vijf mannen glipten naar binnen. Ik ben direct achter die mannen aangegaan. Ik zag toen dat grote [betrokkene 4] met een fles diverse drankflessen kapot sloeg. Ik zag dat het publiek wegvluchtte. Op een gegeven moment zijn de vijf mannen weer weggegaan. Ik zag toen dat grote [betrokkene 4] in de garderobe een computerkassa vernielde. Hij duwde met zijn handen de computer van de balie en die viel op de grond. Ik zag dat een glazenophaler grote [betrokkene 4] na de vernieling van de kassa in de rug duwde. Ik zag dat die jongen zich omdraaide en wegliep. Grote [betrokkene 4] draaide zich ook om en liep achter die glazenophaler aan en ik zag dat hij met zijn rechtervuist de glazenophaler op zijn achterhoofd sloeg.
- 5.
Een geschrift, te weten een kopie van het procesverbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam- Rijnmond, nr. 2007139371-15, d.d. 21 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], brigadier van politie (als pagina's 12 tot en met 14 gevoegd achter het kopie-proces-verbaal van de politie Rotterdam- Rijnmond, proces-verbaalnummer 2007139371-20), onder meer inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de op 21 mei 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 7]:
Op 22 april 2007 was ik werkzaam als portier bij [A]. Ik zag op een gegeven moment dat er een vijftal à zestal personen binnenkwam. Ik kende deze personen. Ik zag de broers [betrokkene 4] en [verdachte], een andere [betrokkene 4] en twee Marokkanen. Ik zag dat [betrokkene 4], de broer van [verdachte], veel flessen kapot gooide. Ik zag aan [betrokkene 4] dat hij door het dolle heen was.
- 6.
Een geschrift, te weten een kopie van het procesverbaal van verhoor getuige van de politie Rotterdam- Rijnmond, nr. 2007139371-9, d.d. 11 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier van politie (als pagina's 4 tot en met 7 gevoegd achter het kopie-proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, proces-verbaalnummer 2007139371-20), onder meer inhoudende —zakelijk weergegeven—:
als de op 11 mei 2007 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op 22 april 2007 bevond ik mij in [A]. Ik zag dat [betrokkene 4] achter de bar stond en met glazen aan het gooien was. Ik zag dat [betrokkene 4] met een fles een heel eilandje met flessen kapot sloeg. Dit waren tientallen flessen. Met [betrokkene 4] bedoel ik grote [betrokkene 4]. Bij [betrokkene 4] was zijn broer genaamd [verdachte]. [Verdachte] duwde mensen opzij. Ik zag dat een glazenophaler op een gegeven moment achter grote [betrokkene 4] aangaat en hem kennelijk duwde. Hij werd vastgepakt door [verdachte]. Vervolgens zag ik dat grote [betrokkene 4] hem hard op zijn achterhoofd slaat. Dit nadat die glazenophaler zich had omgedraaid en van hem af liep. Grote [betrokkene 4] en en [verdachte] zijn na afloop weggereden in een Volkswagen Golf.’
6.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het bestreden arrest in:
‘Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, en tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen agressief gedragen in een horecagelegenheid, waarbij met glazen en flessen is gegooid, een kassa is vernield en zonder enige aanleiding een persoon tegen het achterhoofd is geslagen. Dusdoende is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn tevens gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt bij omstanders.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 juni 2008 is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is — alles overwegende — van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.’
7.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde met toepassing van art. 57 (oud) Sr gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’. Kennelijk is het Hof ervan uitgegaan dat sprake is van twee afzonderlijke, cumulatief tenlastegelegde feiten. Daarbij wijs ik erop dat het Hof onder het kopje ‘Procesgang’ vermeldt dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken ‘van het eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde’ en onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ stelt dat het Hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte ‘het eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde’ heeft begaan.
8.
De vraag is of deze uitleg van de tenlastelegging, waarop het middel gretig voortborduurt, begrijpelijk is. Ik merk in dit verband het volgende op. Art. 141 Sr beoogt in elk geval primair een strafrechtelijke vertaling te geven aan de aantasting van de openbare orde die van geweldpleging vanuit een groep uitgaat. Oorspronkelijk, bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht, dacht de wetgever daarbij vooral aan rellen en oproer, aan geweld dat vanuit een ‘zamengerotte’ mensenmenigte werd gepleegd.1. Noodzakelijk en tegelijk voldoende om aansprakelijkheid voor het groepsgeweld aan te nemen, was dat de verdachte zelf een daad van geweld pleegde. Die individuele bijdrage aan het gepleegde geweld schiep als het ware aansprakelijkheid voor het geheel. Dat is begrijpelijk omdat art. 141 Sr als gezegd primair werd gezien als een delict tegen de openbare orde. Voor die verstoring van de openbare orde was men (mede) aansprakelijk zodra men zelf (ook) geweld had gepleegd. Dat het bij die aansprakelijkheid voor het geheel ging om individuele aansprakelijkheid voor de (uit openlijke geweldpleging bestaande) verstoring van de openbare orde — en niet om een vorm van collectieve aansprakelijkheid voor al de aangerichte vernielingen en gepleegde mishandelingen — vindt bevestiging in de aansprakelijkheidsregeling die was en nog steeds is neergelegd in het tweede lid van art. 141 Sr. De straf wordt verzwaard als de verdachte persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor opzettelijke vernieling of voor geweld dat lichamelijk letsel (of erger) tengevolge heeft.
9.
De verruiming van de aansprakelijkheid die de wijzigingswet van 25 april 2000 (Stb. 2000, 17) bracht, heeft mijns inziens geen verandering gebracht in de constructie van art. 141 Sr als delict dat primair gericht is tegen de openbare orde. Vooral in die constructie ligt de toegevoegde waarde van het delict in vergelijking met aansprakelijkheid op grond van medeplegen (van delicten als vernieling en mishandeling). Het enige verschil tussen toen en nu is zogezien dat niet langer noodzakelijk is dat de verdachte zelf geweld heeft gepleegd.2. Ook als men een significante bijdrage heeft geleverd aan (door anderen) gepleegd geweld, is men aansprakelijk voor de verstoring van de openbare orde.3.
10.
De constructie van art. 141 Sr als openbare orde-delict heeft twee belangrijke implicaties. De eerste is dat de verdachte die zelf geweld pleegt geen weet hoeft te hebben gehad van (al) het geweld dat is gepleegd door andere personen die deeluitmaakten van de ‘zamengerotte’ menigte, laat staan dat hij aan dat andere geweld een bijdrage moet hebben geleverd. Dat zou juist bij grootschalige verstoringen van de openbare orde waaraan de wetgever oorspronkelijk dacht een onmogelijke eis zijn geweest. Voldoende voor aansprakelijkheid was en is nog steeds dat men één van de geweldplegers was. De tweede implicatie is dat alle door de verschillende personen uit de menigte gepleegde geweldshandelingen deeluitmaken van een en dezelfde verstoring van de openbare orde. De optelsom van al die individuele geweldshandelingen vormt als het ware de openbare orde verstorende openlijke geweldpleging waarvoor de verdachte mede aansprakelijk wordt gehouden. Anders gezegd: de afzonderlijke geweldshandelingen leveren samen één overtreding van art. 141 Sr op.
11.
Voor de kwalificatie van het bewezenverklaarde betekent dit laatste mijns inziens het volgende. Als vanuit de menigte geweld is gepleegd tegen zowel personen als goederen, dient de kwalificatie te luiden: ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’, ook als de verdachte alleen geweld tegen een goed pleegde (of alleen een persoon mishandelde).4. De openlijke geweldpleging moet niet worden opgesplitst in de afzonderlijke geweldshandelingen waaruit zij bestaat. Er is sprake van één verstoring van de openbare orde, waarvoor verdachte aansprakelijk is omdat hij daaraan heeft bijgedragen.
12.
Terug naar de onderhavige zaak. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat al het geweld op dezelfde tijd en plaats en vanuit dezelfde groep van vijf personen werd gepleegd. Het oordeel van het Hof dat sprake was van twee afzonderlijke overtredingen van art. 141 Sr komt mij dan ook onbegrijpelijk, zo niet onjuist, voor. Dat — zoals het Hof aannam — sprake was van een cumulatieve tenlastelegging maakt dat niet anders. Een onjuiste wijze van tenlasteleggen kan een onjuiste toepassing van het materiële recht niet rechtvaardigen. De onjuistheid van de tenlastelegging moet dan door de rechter bij de kwalificatie gecorrigeerd worden.5. Daar komt dan nog bij dat de uitleg die het Hof in dit geval aan de tenlastelegging heeft gegeven, in het licht van het toepasselijke materiële recht niet voor de hand ligt, en mogelijk zelfs onbegrijpelijk genoemd kan worden.
13.
De vraag is wat daarvan de consequenties moeten zijn. Ik wijs erop dat uit de bewijsmiddelen zonder meer kan volgen dat in ‘[A]’ openlijk in vereniging geweld is gepleegd tegen personen en goederen.6. Ik meen voorts dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aan dat geweld een significante bijdrage heeft geleverd, reeds omdat daarin is vastgesteld dat verdachte de glazenophaler vastpakte waarna deze door zijn broer op het achterhoofd werd geslagen. De mogelijkheid dat dit vastpakken geschiedde om tussenbeide te komen — zoals in de schriftuur met een beroep op de in eerste aanleg door de verdachte afgelegde verklaring wordt geopperd7. — heeft het Hof als hoogst onwaarschijnlijk van de hand kunnen wijzen. Dit reeds omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit vastpakken geschiedde nadat de glazenophaler zich had omgedraaid en wegliep. Bovendien maakt het voorafgaande gedrag van de verdachte — waaronder het wegduwen van mensen8. — de door het middel voor mogelijk gehouden interpretatie van het optreden van verdachte weinig aannemelijk.
14.
Dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen is derhalve een oordeel dat gedragen wordt door de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Ik wijs er daarbij op dat het Hof bij de weergave van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen geen onderscheid heeft gemaakt tussen de (volgens het Hof) cumulatief tenlastegelegde feiten. Alle bewijsmiddelen zijn dus voor beide feiten gebezigd, hetgeen erop wijst dat het Hof bij zijn oordeel dat beide feiten bewezen zijn, oog heeft gehad voor de sterke samenhang die er tussen die feiten bestond en daarom het gegeven dat de verdachte de glazenophaler vastpakte voor beide feiten redengevend heeft geacht. Het zou er daarom voor gehouden kunnen worden dat het Hof zijn oordeel dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen (het eerste cumulatief tenlastegelegde feit) heeft doen steunen op zijn vaststelling dat de verdachte door het vastpakken van de glazenophaler een significante bijdrage heeft geleverd aan het totaal van het bewezenverklaarde geweld en daarmee ook aan het gepleegde geweld tegen goederen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De Hoge Raad zou daarbij in het middel aanleiding kunnen vinden om de kwalificatie van het bewezenverklaarde te verbeteren.9.
15.
Het kan zijn dat de Hoge Raad deze weg niet zou willen gaan en zou oordelen dat er in cassatie vanuit moet worden gegaan dat sprake is van twee afzonderlijke overtredingen van art. 141 Sr, die derhalve geheel los van elkaar moeten worden beoordeeld. Ook in dat geval vormt de bewezenverklaring van het tweede cumulatief tenlastegelegde feit geen probleem (zie punt 13). Dat is anders met de bewezenverklaring van het eerste cumulatief tenlastegelegde feit. Aan het bewezenverklaarde geweld tegen goederen kan het vastpakken van de glazenophaler in dat geval geen significante bijdrage hebben geleverd, reeds omdat dit vastpakken plaatsvond toen de glazen al aan diggelen lagen en de kassa al ter aarde was gestort. De toch wat onwerkelijke (door het middel opgeworpen) vraag wordt dan of het door de verdachte gepleegde wegduwen van mensen — op zich een vorm van geweld tegen personen — aangemerkt kan worden als een significante bijdrage aan de door diens broer aangerichte vernielingen. Dat roept lastige vragen op naar causaliteit en opzet. Die lastige vragen zijn er ook als de significante bijdrage gezocht zou moeten worden in het als groep naar binnen gaan van ‘[A]’ onder het schreeuwen en roepen van ‘[betrokkene 2], [betrokkene 2]’ of in de voorafgaande bijdrage van verdachte aan de organisatie van de geweldpleging, die mede bestond uit het vervoeren van de geweldplegers naar ‘[A]’ en het ronselen van een medepleger. De vraag is dan in het bijzonder of de verdachte in die voorfase van het gebeuren (toen het motief was om verhaal te halen op [betrokkene 2]) opzet had op geweldpleging tegen de in de bewezenverklaring genoemde goederen.
16.
Ik noemde deze vraagstelling niet voor niets wat onwerkelijk. De geforceerde opdeling van de openlijke geweldpleging in twee afzonderlijke overtredingen van art. 141 Sr doet geen recht aan de feiten en doet daarmee ook het recht geweld aan. De Hoge Raad zou daarin mijns inziens niet mee moeten gaan. Denkbaar is dat de Hoge Raad casseert omdat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk is op grond van welke gedachtegang het Hof, dat aannam dat sprake is van meerdaadse samenloop, tot zijn oordeel is gekomen dat ook het eerste feit (de geweldpleging tegen goederen) bewezen is. Ik meen evenwel dat daarmee geen rechtens te respecteren belang van de verdachte wordt gediend en dat daarom de hiervoor onder 13 aangedragen oplossing de voorkeur verdient.
17.
Het middel kan alleen in zoverre tot cassatie leiden dat de Hoge Raad daarin aanleiding vindt de kwalificatie te verbeteren.
18.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen ten aanzien van de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie en dat de Hoge Raad in zoverre opnieuw recht zal doen. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑04‑2010
Dat is nog steeds wel voldoende voor aansprakelijkheid. Zie de Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 519, nr. 6, p. 11–12), waarin gesteld wordt dat voorop staat ‘dat gewelddadige handelingen onverkort een voldoende wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging blijven impliceren.
Met deze verruiming van de aansprakelijkheid heeft de wetgever aansluiting willen zoeken bij de criteria voor medeplegen. Zie o.m. Kamerstukken II, 1998–1999, 26 519, nr. 3, p. 1. Dat betekent evenwel niet dat de aansprakelijkheid wegens openlijke geweldpleging zich beperkt tot het geweld dat men heeft medegepleegd. Anders gezegd: een significante bijdrage aan een individuele geweldshandeling schept aansprakelijkheid voor het geheel, op dezelfde wijze als een individuele geweldshandeling aansprakelijkheid voor de openlijke geweldpleging als geheel schept.
Ter verduidelijking het volgende voorbeeld. Als het pak slaag dat de verdachte het slachtoffer gaf, volgens de rechter één mishandeling oplevert, moet dat de kwalificatie zijn, ook als de OvJ elke afzonderlijke klap als een aparte mishandeling zou hebben tenlastegelegd. Die cumulatieve tenlastelegging van (pak weg) zes mishandelingen dient dan eenvoudig gekwalificeerd te worden als ‘mishandeling’. Met art. 55 Sr, voeg ik daaraan toe, heeft dat niets te maken.
Van openlijk ‘in vereniging’ geweldplegen kan ook sprake zijn als maar één persoon geweld heeft gepleegd. Zie HR 13 september 2005, LJN AT5755, NJ 2006, 449, waarin al het openlijke geweld bestond uit het gooien van een steen tegen een gebouw.
Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep blijkt niet dat een verweer van die strekking is gevoerd.
Ik zie er niet aan voorbij dat dit gedrag zelf als het plegen van geweld tegen personen kan worden aangemerkt. Het probleem is evenwel dat dit door de verdachte gepleegde geweld niet opgenomen is in de bewezenverklaring. Dat lijkt te betekenen dat dit geweld alleen een grond voor aansprakelijkheid kan opleveren indien en voor zover gezegd kan worden dat dit geweld heeft bijgedragen aan het bewezenverklaarde geweld.
Tot vernietiging voor wat betreft de strafoplegging zou deze verbetering niet hoeven te leiden, nu de verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad. Daarbij neem ik in aanmerking de hiervoor bedoelde sterke samenhang tussen de beide vormen van geweldpleging, de opgelegde straf en de daarvoor gegeven motivering, als ook de maximumstraf die bij toepassing van artikel 141 Sr kan worden opgelegd.Vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF1938, NJ 2003, 262.