Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/222
222 Na het voorlopig getuigenverhoor volgt een hoofdzaak
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS454638:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
In beginsel, omdat een (familie)relatie aanleiding kan geven tot kostencompensatie en kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt voor rekening kunnen worden gelaten van de partij die de kosten aanwendde of veroorzaakte (art. 237 lid 1 Rv). Als de hoofdzaak een verzoekschriftprocedure is, geldt dat de beschikking een kostenveroordeling kan inhouden (art. 289 Rv).
Van Dam-Lely 2014 (T&C Rv), art. 237, aant. 1.
Hof Amsterdam 9 december 1993, ECLI:NL:GHAMS:1993:AC1177, NJ 1994, 750; Hof ’s-Hertogenbosch 29 maart 2001, ECLI:NL:GHSHE:2001:AK4497, VR 2003, 48; Rb. Amsterdam 22 mei 1973, ECLI:NL:RBAMS:1973:AB5603, NJ 1973, 347; Rb. Utrecht 24 januari 2001, ECLI:NL:RBUTR:2001:ZL1113, Prg. 2001, 5626; Rb. Amsterdam 27 maart 2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AE0806.
HR 22 mei 1936, NJ 1936, 1064 (Kruisinga/Bolhuis).
Rutgers (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 192, aant. 3.
“Ten behoeve van de hoofdzaak” moet strikt worden uitgelegd, zoals het Hof Leeuwarden dat heeft gedaan in zijn uitspraak van 7 maart 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007:BA0468. Het voorlopig getuigenverhoor moet hebben bijgedragen aan de beslissing in de hoofdzaak. In casu was het voorlopig getuigenverhoor niet relevant geweest voor de beslissing in de hoofdzaak en moest de verzoeker zelf de kosten van het voorlopig getuigenverhoor dragen
HR 28 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9604, NJ 1987, 380, m.nt. W.L. Haardt (RvdK/Milutinovic).
HR 9 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6157, NJ2000, 583, m.nt. P.A. Stein (Koerhuis/Woningbouwvereniging Eigen Haard).
Hof ’s-Gravenhage 22 december 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BM9129, IER 2010, 36 (Lundbeck/ Tiefenbacher); Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 1019, aant. 2.
Zie o.a. Rb. Arnhem 10 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:3818; Rb. Amsterdam 27 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:8227.
De partij die in de hoofdzaak in het ongelijk wordt gesteld, wordt in beginsel in de kosten veroordeeld (art. 237 lid 1 Rv).1 Indien een partij gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, heeft de rechter meer ruimte bij het bepalen van de kostenveroordeling. De ondergrens is dan volledige compensatie (iedere partij draagt haar eigen kosten) en de bovengrens is veroordeling van de gedaagde in de kosten van de eiser of van de eiser in de kosten van de gedaagde.2 Aangenomen moet worden dat de kosten gemaakt voor het voorlopig getuigenverhoor onder voorwaarden kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van art. 237 lid 1 Rv. Dit is meermalen beslist in lagere jurisprudentie3 en vloeit volgens Rutgers voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad4 betreffende kosten gemaakt voor een conservatoir beslag. Rutgers meent dat deze jurisprudentie toegepast kan worden op het voorlopig getuigenverhoor, omdat beiden gemeen hebben dat het van de hoofdzaak losstaande, zelfstandige verzoekschriftprocedures zijn, die voorafgaand aan en ten behoeve van de hoofdzaak worden gevoerd.5 Beslagkosten kunnen als proceskosten worden aangemerkt als het conservatoir beslag in nauw verband staat met het geding, de kosten voor het voeren van het geding noodzakelijk en niet buitensporig zijn. Toegepast op het voorlopig getuigenverhoor zou ik menen dat het criterium moet zijn, dat het voorlopig getuigenverhoor is gehouden ten behoeve van de hoofdzaak waarop de kostenveroordeling ziet6 en dat de kosten niet buitensporig zijn (bijvoorbeeld omdat veel meer getuigen zijn gehoord dan nodig).
Een proceskostenveroordeling behoeft niet te worden gevorderd. De rechter geeft de kostenveroordeling zo nodig ambtshalve,7 behoudens het niet vaak voorkomende geval dat een partij expliciet en ondubbelzinnig te kennen geeft geen kostenveroordeling te wensen.8 Aangezien het voorlopig getuigenverhoor een aparte, vaak aan de hoofdzaak voorafgaande procedure is geweest, is het verstandig de voor het voorlopig getuigenverhoor gemaakte kosten te vorderen en het niet aan te laten komen op een ambtshalve kostenveroordeling waarbij deze kosten misschien over het hoofd gezien worden.
Voor een voorlopig getuigenverhoor ten behoeve van een intellectuele-eigendomszaak geldt een afwijkende regeling voor proceskosten (art. 1019h Rv).9 Als na het voorlopig getuigenverhoor een deelgeschilprocedure op grond van art. 1019w Rv wordt gevoerd, kunnen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor niet worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten. De kosten van het voorlopig getuigenverhoor worden daarom bij de berekening van de in het kader van de deelgeschilprocedure gemaakte kosten niet meegenomen.10