Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/772
Gezondheidsrecht. Besluit zorgverzekering (Bzv). Preferentiebeleid zorgverzekeraar; bevoegdheid één of enkele van door minister aangewezen doseringen van werkzame stof als preferent aan te wijzen (art. 2.8 lid 3 Bzv). Indien dat geneesmiddel voor verzekerde medisch niet verantwoord is, moet apotheker voorgeschreven ander geneesmiddel verstrekken (art. 2.8 lid 4 Bzv).
HR 09-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:1111
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 juli 2021
- Magistraten
Mrs. G. de Groot, M.V. Polak, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons
- Zaaknummer
20/01291
- Conclusie
A-G mr. R.H. de Bock
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Geneeskundige behandeling
Verzekeringsrecht / Schadeverzekering
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1111, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑07‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:131, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑04‑2020
- Wetingang
Essentie
Gezondheidsrecht. Besluit zorgverzekering (Bzv). Preferentiebeleid zorgverzekeraar; bevoegdheid één of enkele van door minister aangewezen doseringen van werkzame stof als preferent aan te wijzen (art. 2.8 lid 3 Bzv). Indien dat geneesmiddel voor verzekerde medisch niet verantwoord is, moet apotheker voorgeschreven ander geneesmiddel verstrekken (art. 2.8 lid 4 Bzv).
Samenvatting
Uit de tekst van art. 2.8 lid 3 Bzv blijkt dat de wetgever de aanwijzingsbevoegdheid van de zorgverzekeraar in die zin heeft gereguleerd dat van alle werkzame stoffen die voorkomen in de bij ministeriële regeling aangewezen geneesmiddelen ten minste één geneesmiddel voor de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.