Rb. Midden-Nederland, 11-09-2019, nr. NL17.11873
ECLI:NL:RBMNE:2019:4310
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
11-09-2019
- Zaaknummer
NL17.11873
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:4310, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 11‑09‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Vonnissen Amerikaanse rechter deels in strijd met de Nederlandse openbare orde Tussen partijen is in de Verenigde Staten een procedure gevoerd, waarin gedaagden onder meer zijn veroordeeld om een bedrag van $ 12,6 miljoen aan “Sanctions” aan eiser te voldoen. In deze procedure vordert eiser dat de rechtbank de vonnissen van de Amerikaanse rechter erkent (overneemt), en gedaagde veroordeelt om dat bedrag aan hem te betalen. De rechtbank is van oordeel dat de Amerikaanse vonnissen slechts ten dele voor erkenning in aanmerking komen. Het toegewezen bedrag van $ 12,6 miljoen is, zowel voor zover het is bedoeld als dwangsom als als schadevergoeding, zo buitensporig dat erkenning van deze veroordeling in strijd komt met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen, en dus in strijd met de Nederlandse openbare orde. Een van die fundamentele beginselen is namelijk dat het Nederlandse civiele recht er niet is om bepaald handelen te bestraffen. Daar is het strafrecht voor. Dit hangt mede samen met een verschil in rechtsbescherming tussen de twee rechtsgebieden (zie artikelen 6 en 7 EVRM). Aan een civielrechtelijke veroordeling kan een dwangsom worden verbonden, maar alleen als prikkel tot nakoming van de veroordeling en niet als straf wegens het niet voldoen aan die veroordeling. Ook het Nederlandse schadevergoedingsrecht wijst vergoeding van schade bij wijze van straf af, en laat uitsluitend toe dat schade wordt vergoed die daadwerkelijk is geleden (artikelen 6:95 en 106 BW; het zogenaamde ‘compensatoire’ karakter van het schadevergoedingsrecht). Dit laat onverlet dat de oplegging van een dwangsom en verbeurte daarvan tot een zeker bedrag niet in strijd met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen zou zijn geweest. De rechtbank begroot dat bedrag - terughoudend, gelet op het toetsingskader - op maximaal het drievoudige van het bedrag waaraan de “Sanctions” waren verbonden ($ 1,4 miljoen). De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bedrag van $ 12,6 miljoen aan verbeurde sancties slechts erkend kan worden tot een bedrag van $ 4,2 miljoen. De opgelegde lijfsdwang is in beginsel voor erkenning vatbaar, maar dan wel tot een maximum van 1 jaar. Lijfsdwang van onbepaalde duur, zoals door de Amerikaanse rechter is of lijkt te zijn opgelegd, is in strijd met het hiervoor vermelde Nederlandse fundamentele rechtsbeginsel dat het civiele recht niet bedoeld is om te bestraffen.
Partij(en)
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL17.11873
Vonnis van 11 september 2019
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,wonende te [woonplaats 1] (Verenigde Staten),2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,3. [eiser sub 3] ,wonende te [woonplaats 1] (Verenigde Staten),eisers van de vordering,verweerders op de tegenvordering,hierna samen in enkelvoud te noemen: [eiser sub 1 t/m 3] ,advocaat G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen
1. [verweerder sub 1] ,wonende te [woonplaats 3] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 2] B.V. TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam] ,gevestigd te [vestigingplaats] ,verweerders op de vordering,eisers van de tegenvordering,hierna samen te noemen: [verweerder sub 1] en [handelsnaam] ,advocaat S.D. van de Kant te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de procesinleiding
- -
het verweerschrift met een tegenvordering
- -
het verweerschrift op de tegenvordering
- -
de mondelinge behandeling op 17 augustus 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In 2010 heeft [verweerder sub 1] middels de door hem bestuurde vennootschappen [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 2 (Inc.)] (hierna ook: [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] of de [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 2)] ) een procedure aanhangig gemaakt bij de Superior Court van New Jersey (Chancery Division, Sussex County, zaaknummer SSX-C-12-10). Deze procedure was gericht tegen eiser 1 (hierna: [eiser sub 1] ) en de door hem bestuurde vennootschappen [bedrijfsnaam 3 (Inc.)] , [bedrijfsnaam 4 (inc.)] , [bedrijfsnaam 5 (B.V.)] en [bedrijfsnaam 6 (B.V.)] (hierna: [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] of de [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 2)] ).
2.2.
In deze procedure hebben de [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 2)] en [eiser sub 1] verweer gevoerd, tegenvorderingen ingesteld, vorderingen tegen derden ingesteld, waaronder tegen [verweerder sub 1] , [handelsnaam] en 25 onbekende personen (“ John Does 1-25”). Daarnaast hebben eisers sub 2 ( [eiser sub 2] ; zie productie 8 van [eiser sub 1 t/m 3] ) en sub 3 ( [eiser sub 3] ; zie productie 9 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] ) als tussenkomende partij vorderingen ingesteld.
2.3.
De Superior Court van New Jersey (hierna: de Amerikaanse rechter) heeft in deze zaak een aantal vonnissen gewezen waarvan eisers in deze procedure erkenning vorderen (hierna: de Amerikaanse vonnissen). Hierna zijn relevante delen of een samenvatting van die vonnissen opgenomen.
2.4.
Vonnis van 7 november 2011 (productie 1 van [eiser sub 1 t/m 3] ): in dit vonnis heeft de Amerikaanse rechter [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] bevolen om de bij een derde in voorraad gehouden koffie te verkopen, en daarbij [verweerder sub 1] mede verantwoordelijk gemaakt voor die verkoop. Na de verkoop zou een zitting plaatsvinden over de verdeling van de opbrengst van die verkoop tussen [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] en [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] / [eiser sub 1] .
2.5.
Op 11 december 2011 heeft [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] de voorraad koffie verkocht en de opbrengst daarvan ($ 1.423.883,08; hierna “de $1,4 miljoen”) over laten maken naar [handelsnaam] .
2.6.
Vonnis van 18 januari 2012 (productie 4 van [eiser sub 1 t/m 3] ): dit betreft een Freezing Order, waarbij de Amerikaanse rechter de bankrekening van [handelsnaam] bij de Rabobank, waarop de opbrengst was gestort, heeft bevroren.
2.7.
Vonnis van 20 januari 2012 (productie 5 van [eiser sub 1 t/m 3] ): hierin is [verweerder sub 1] bevolen om de $1,4 miljoen over te maken van de rekening van [handelsnaam] naar de derdengeldrekening van de door de rechter benoemde “Special Master”, mevrouw Cynthia Jacobs , Esq., werkzaam bij Fisher and Philips.
2.8.
Vonnis van 3 februari 2012 (productie 6 van [eiser sub 1 t/m 3] ): bij deze uitspraak is [verweerder sub 1] beschuldigd van ‘contempt of court’ wegens het niet voldoen aan de vonnissen van 7 november 2011 en 20 januari 2012, en in de gelegenheid gesteld om zich hiertegen te verweren op een zitting die zou worden gehouden op 17 februari 2012.
2.9.
Vonnis 17 februari 2012 (productie 7 van [eiser sub 1 t/m 3] ): de Amerikaanse rechter heeft [verweerder sub 1] in deze uitspraak veroordeeld wegens ‘contempt of court’. In de aanhef van deze uitspraak staat onder meer: “Notice having been given to respondent [verweerder sub 1] (Warren S. Robins, Esq., Hartman& Winnicki, appearing)”. In het dictum van het vonnis is het volgende bepaald:
“(1) ORDERED that Mr. [verweerder sub 1] be and hereby is Adjudged Guilty of Willful Contempt of Court for failing to obey and comply with, and for continuing to fail to obey and comply with this Court's Order dated November 7 2011, which ordered, inter alia, that all proceeds from the sale of the [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] coffee stock then held at the Sloat Brothers Annex Warehouse in California shall be deposited into the Fisher & Phillips LLP Attorney Trust Account of this Court's appointed Special Master Cynthia Jacobs , Esq.; and it is
(2) FURTHER ORDERED that Mr. [verweerder sub 1] be and herby is Adjudged Guilty of Willful Contempt of Court for failing to obey and comply with, and for continuing to fail to obey and comply with this Court's Order this Court's ORDER TO WIRE TRANSFER FUNDS dated January 20, 2012 which ordered Mr. [verweerder sub 1] to wire-transfer no later than 9:00 am Amsterdam time (i.e., 3:00 am Eastern Time) on January 23, 2012, the sum of $1,423,883.08 to the Fisher & Phillips LLP Attorney Trust Account of this Court's appointed Special Master Cynthia Jacob, Esq.; and it is
(3) FURTHER ORDERED that Mr. [verweerder sub 1] shall be imprisoned until such date as he complies with this Court's Orders dated January 20, 2012 and November 7, 2011, by wire-transferring the sum of $1,4.23,883.08 to the Fisher & Phillips LLP Attorney Trust Account of this Court's appointed Special Master Cynthia Jacob. Esq.; and it is
(4) FURTHER ORDERED that a WARRANT FOR THE ARREST OF MR. [verweerder sub 1] be and hereby is issued, for the purpose of ordering the arrest of Mr. [verweerder sub 1] to brought before this Court for purposes of being imprisoned under paragraph 3 of this Order until such as he complies with this Court's Orders dated January 20, 2012 and November 7, 2011, as set forth above; and it is
(5) FURTHER ORDERED that until such time as Mr. [verweerder sub 1] complies with the Orders of this court and wire-transfers the $1,423,883.08 in funds to the Fisher & Phillips LLP Attorney Trust Account of this Court's appointed Special Master Cynthia Jacob, Esq., (a) Mr. [verweerder sub 1] shall remain imprisoned and (b) Mr. [verweerder sub 1] shall be assessed Sanctions of $7,500.00 per day effective as of February 17, 2012 to be paid within five (5) business days of the entry of this Order, and on a recurring basis to be paid each five (5) days thereafter while those Sanctions continue to run, to the Attorney Trust LLC, to be held on behalf of the Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, and Intervenors, until by Consent Order or further Order of this Court said parties agree to the division and application of same; and it is
(6) FURTHER ORDERED that if the Sanctions assessed in the preceding paragraph are not paid when due, then counsel for the Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, and intervenors may submit on notice a form of Judgment for said sanctions, to be entered by this Court against Mr. [verweerder sub 1] ; and it is
(7) FURTHER ORDERED that Punitive Damages be and hereby are assessed against Mr. [verweerder sub 1] in an amount to be determined by this Court upon separate application to be made within ten (10) business days of the entry of this order by Maciag Law, LLC, to be held on behalf of the Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, and Intervenors; and it is
(8) FURTHER ORDERED that if the $7,500 per day sanctions assessed in the preceding paragraph are not paid within five (5) business days of the entry of the Order, then counsel for the Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, and Intervenors may submit on notice a form of Judgment for said sanctions to be entered by this Court against Mr. [verweerder sub 1] ; and it is
(9) FURTHER ORDERED that attorney fees and costs of court are hereby awarded to the Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, Intervenors, in such amount as) this Court shall determine upon, within ten (10) days of the entry of this order, Thaddeus R. Maciag Esq., Maciag Law, LLC, attorney for Defendant-Counterclaimants, Third-Party-Plaintiffs, and Intervenors, submitting a Certification of Attorney Fees and Costs for all fees and costs incurred as a result of Mr. [verweerder sub 1] ’ contempt of court and defalcation as described in this Order; and it is
(10) FURTHER ORDERED that a complete record of this proceeding and the papers filed in connection with this Application shall be forwarded forthwith to the Office of the United States Attorney for the District of New Jersey and to the office of the Morris Country Prosecutor, for their review and appropriate disposition as to same; and it is
(11) FURTHER ORDERED that (a) Final Judgment in the amount of $1,423,388.08 is hereby entered against [verweerder sub 1] in favor of Cynthia Jacob Esq., as Special Master in Case #SSX-C-12-10.”
2.10.
Vonnis van 27 maart 2013 (productie 8 van [eiser sub 1 t/m 3] ): in deze uitspraak zijn concrete bedragen toegekend aan verbeurde dwangsommen en de verschuldigde proceskostenvergoeding. In de aanhef staat onder meer het volgende:
“(…) this Court, after Notice and Hearing February 17, 2012 (Thaddeus R. Maciag Esq., Maciag Law LLC, appearing for [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , and [eiser sub 2] ; and Warren S. Robins, Esq., Hartman & Winnicki, appearing on behalf of [verweerder sub 1] , [handelsnaam] BV, [A] , and [B] ) [toevoeging rechtbank: hiermee worden [verweerder sub 1] , [handelsnaam] , de echtgenote van [verweerder sub 1] en zijn dochter bedoeld] (…), and this Court having reviewed the application filed September 20, 2012 on behalf of [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , and [eiser sub 2] , for enforcement and further actions by this Court furtherto the provisions of this Court’s February 7, 2012 Order (…).”
In het dictum is onder meer het volgende bepaald:
“(1) ORDERED that this Court’s Order of February 17, 2012, as annexed hereto and incorporated by reference, remains in full force and effect, except where modified or supplemented by this Order; and it is
(2) FURTHER ORDERED that Sanctions (a) are hereby awarded to [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , and [eiser sub 2] in the amount of $3.030.000.00, representing the Sanctions due through and including the date of March 27, 2013; (b) that said Sanctions shall continue to accrue at the rate of $7500 per day going forward
from March 27, 2013; (c) that said Sanctions being sufficient punitive damages, no additional punitive damages are awarded; and it is
(3) FURTHER ORDERED that FINAL JUDGMENT in the amount of $3.030.000 be and hereby is entered against [verweerder sub 1] and [handelsnaam] , BV in favor of [eiser sub 1] . [eiser sub 3] and [eiser sub 2] , in that amount of $3,030,000.00 as of March 27, 2012, said Judgment increasing at $7500 per day in
accord with the terms of paragraph 2 of this order, provided that said Judgment is to be paid to the Maciag Law LLC Attorney Trust Account as ordered in paragraph 5 of this Court’s February 17, 2012 Order; and it is
(4) FURTHER ORDERED that Final Judgment for attorney fees and costs is awarded to Thaddeus R. Maciag, Esq., Maciag Law, LLC, Attorney for the applicants Defendant-Counterclaimants. Third-Party-Plaintiffs, and Intervenors, in the amount of $58.920,75; and it is
(5) FURTHER ORDERED that this Court’s February 17, 2012 Order is modified to confirm that at the February 17, 2012 Hearing, the Cross-Motion fora Protective Order filed by parties [verweerder sub 1] , [A] , [B] , and [handelsnaam] , B.V. was denied on the record at said hearing; accordingly, [verweerder sub 1] , [A] , [B] , and [handelsnaam] , B.V. shall forthwith comply with the
Discovery demands made by [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , and [eiser sub 2] , noticing Depositions and demanding the Production of Documents; and it is
(6) FURTHER ORDERED that (…)”
2.11.
Bij vonnissen van 26 september 2013, 6 december 2013 en 28 oktober 2016 (producties 9, 10 en 13 van [eiser sub 1 t/m 3] ) is het verbeurde bedrag aan Sanctions verhoogd naar respectievelijk $4,395.000.00, $4,920,000.00, en $12,640,000.00.
In de aanhef van laatstgenoemde uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“this Court, after Notice and a Contested Hearing February 17, 2012 (Thaddeus R. Maciag Esq., Maciag Law LLC, appearing, filing papers, and presenting oral argument on behalf of [eiser sub 1] , [eiser sub 3] , and [eiser sub 2] ; and Warren S. Robins, Esq., Hartman & Winnicki, appearing, filing contesting papers, and presenting contesting oral argument on behalf of [verweerder sub 1] , [verweerster sub 2] BV d/b/a “ [handelsnaam] , BV”, [A] , and [B] ) and this Court having, at the close of the contested hearing on that date, February 17, 2012, entered an Order (by Presiding Judge David B. Rand, P.J.S.C.) which, inter alia, adjudged [verweerder sub 1] Guilty of Contempt of Court (…)”
3. Het geschil
over de vordering
3.1.
[eiser sub 1 t/m 3] vordert dat de rechtbank de Amerikaanse vonnissen bekrachtigt, althans overneemt, en [verweerder sub 1] en [handelsnaam] hoofdelijk veroordeelt overeenkomstig de inhoud van die vonnissen, te weten:
- -
tot betaling van het bedrag ad USD 1.423.883,08 door storting op de derdenrekening van mevrouw Cynthia Jacob Esq. in haar hoedanigheid van Special Master in zaaknummer #SSX-C-1210 bij de Superior Court, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 23 januari 2012 althans vanaf de dag van deze dagvaarding;
- -
tot betaling aan [eiser sub 1 t/m 3] (door overboeking naar de derdenrekening van diens advocaat Maciag Law LLC) van het bedrag ad USD 12.645.000,-, te vermeerderen met een bedrag van USD 7.500,- per dag vanaf 28 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
- -
tot betaling aan [eiser sub 1 t/m 3] van diens advocaatkosten, zijnde een bedrag ad USD 58.920,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf 27 maart 2013 althans vanaf de dag van deze dagvaarding;
- -
tot gijzeling van [verweerder sub 1] tot dat hij heeft voldaan aan vorenstaande veroordelingen.
Ten slotte vordert [eiser sub 1 t/m 3] om [verweerder sub 1] en [handelsnaam] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding (waaronder de beslagkosten).
3.2.
[verweerder sub 1] en [handelsnaam] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
over de tegenvordering
3.4.
[verweerder sub 1] en [handelsnaam] hebben samengevat - de volgende tegenvorderingen ingesteld:
primair: een verklaring voor recht dat [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] en [eiser sub 1 t/m 3] geen vordering hebben op [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] uit hoofde van de verkoop van de voorraad koffie door [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] ,
subsidiair: een verklaring voor recht dat [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] en [eiser sub 1 t/m 3] geen vordering hebben op [verweerder sub 1] en [handelsnaam] uit hoofde van de verkoop van de voorraad koffie door [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] ,
primaire en subsidiair: veroordeling van [eiser sub 1 t/m 3] in de kosten van het geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.5.
[eiser sub 1 t/m 3] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van de vordering
Eisvermindering
4.1.
Ter zitting heeft [eiser sub 1 t/m 3] zijn eis verminderd in die zin dat hij geen betaling meer vordert van de $ 1,4 miljoen door [handelsnaam] . De rechtbank zal in het navolgende van die verminderde eis uitgaan.
Kern van de procedure
4.2.
De kernvraag in deze procedure is of de Amerikaanse vonnissen waarop [eiser sub 1 t/m 3] zich beroept, in Nederland voor erkenning in aanmerking komen.
Ontvankelijkheid
4.3.
Volgens [verweerder sub 1] en [handelsnaam] is [eiser sub 1 t/m 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering. In de Amerikaanse zaak draait het om een geschil over een voorraad koffie die speelt tussen de [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 2)] en de [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 2)] . [verweerder sub 1] was destijds weliswaar (middellijk) bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1 (B.V.)] (ontbonden op 27 november 2013) en van [handelsnaam] , en [eiser sub 1] was weliswaar bestuurder van [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] B.V. (ook inmiddels ontbonden), maar dat betekent nog niet dat [eiser sub 1 t/m 3] een vordering heeft op [verweerder sub 1] persoonlijk en op [handelsnaam] . De vordering is dus ingesteld door de verkeerde eisende partij en tegen de verkeerde verwerende partij, aldus [verweerder sub 1] / [handelsnaam] .
4.4.
Uit de Amerikaanse vonnissen die door partijen zijn overgelegd, blijkt dat de procedure is begonnen met de [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 2)] als eisende partijen, en de [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 2)] en [eiser sub 1] als verwerende partijen (zie onder meer productie 3 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] ).
4.5.
[eiser sub 1] heeft echter vervolgens in zijn antwoord op het inleidende stuk van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] een tegenvordering ingesteld, namens zichzelf en de [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 2)] , en ook een vordering ingesteld tegen derden, waaronder [verweerder sub 1] , diens echtgenote, dochter, en (voormalige) schoonzoon, [bedrijfsnaam 7] BV, [verweerster sub 2] BV, [bedrijfsnaam 8] BV en tegen 25 nog onbekende derden ( John Does 1-25). Zie productie 9 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] . Verder heeft [eiser sub 3] in die procedure een vordering als tussenkomende partij ingesteld tegen [verweerder sub 1] , diens echtgenote, dochter, en (voormalige) schoonzoon, en [bedrijfsnaam 7] BV. En blijkt uit productie 8 van [eiser sub 1 t/m 3] dat ook [eiser sub 2] in die procedure is betrokken als tussenkomende partij.
4.6.
De Amerikaanse vonnissen waarvan [eiser sub 1 t/m 3] in deze procedure erkenning vordert, zijn vervolgens gewezen ten behoeve van [eiser sub 1 t/m 3] , en ten laste van [verweerder sub 1] en [handelsnaam] . Of deze gang van zaken in de weg staat aan erkenning van de Amerikaanse vonnissen in Nederland zal in het navolgende worden beoordeeld. Voor nu betekent dit echter dat [eiser sub 1 t/m 3] ontvankelijk is in zijn in deze procedure ingestelde vorderingen.
Toetsingskader
4.7.
Nederland is niet gebonden aan een internationale regeling op grond waarvan het tot erkenning van de Amerikaanse vonnissen is gehouden. Die erkenning wordt daarom beheerst door het commune internationaal privaatrecht. Zoals is beslist in HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank), rov. 3.6.4, dient tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien aan 4 voorwaarden is voldaan:
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde, en
(iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.8.
In deze procedure spelen alleen de voorwaarden onder (i) tot en met (iii) een rol.
Voorwaarde (i): internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond
4.9.
Ter zitting heeft [verweerder sub 1] erkend dat hij in de Amerikaanse procedure is verschenen, en dat hij daarbij is vertegenwoordigd en het woord heeft laten voeren door de advocaat die ook voor de eisende partijen ( [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 2)] ) optrad: de heer Warren S. Robins (hierna: Robins). Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij in die procedure alleen verscheen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] , en dat die advocaat in ieder geval niet mede optrad namens [handelsnaam] . Volgens hem creëert zijn verschijning in die procedure derhalve geen bevoegdheid van de Amerikaanse rechter.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat internationaal aanvaardbaar wordt geacht dat een rechter zijn bevoegdheid ontleent aan de verschijning van een verwerende partij in de procedure, mits deze verschijning niet tot doel heeft om diens bevoegdheid te betwisten (vgl. artikel 26 Brussel Ibis-Vo). Niet gebleken is dat [verweerder sub 1] in de Amerikaanse procedure de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter heeft betwist. Evenmin is gebleken dat [verweerder sub 1] op enig moment kenbaar heeft gemaakt dat hij alleen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] wenste te verschijnen (dit nog afgezien van de vraag of dat gevolgen voor de bevoegdheid had kunnen hebben). Dit betekent dat de Amerikaanse rechter zijn beslissing ten aanzien van [verweerder sub 1] heeft gegeven op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond.
4.11.
De omstandigheid dat Robins zich op zijn verzoek en na verlof daartoe van de Amerikaanse rechter (verleend op 26 maart 2012; productie 10 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] ) heeft onttrokken als advocaat van [verweerder sub 1] , brengt in de bevoegdheid geen verandering, nu die bevoegdheid wordt vastgesteld op het moment dat de rechter zijn eerste oordeel (over zijn bevoegdheid) uitspreekt. Dat heeft de Amerikaanse rechter gedaan op 17 juni 2010 (zie productie 3 van [eiser sub 1 t/m 3] onder “Statement of Reasons”). Het is vervolgens voor rekening en risico van [verweerder sub 1] als hij in de Amerikaanse procedure geen nieuwe advocaat voor zich laat optreden.
4.12.
Ten aanzien van [handelsnaam] geldt dat in diverse Amerikaanse vonnissen is vermeld dat Robins ook optrad namens [handelsnaam] . Niet gebleken is dat op enig moment tegen die vermelding is geprotesteerd. Voor zover dat zou komen doordat [verweerder sub 1] en [handelsnaam] na de onttrekking van Robins als advocaat geen nieuwe advocaat hebben gesteld, komt dat voor hun rekening en risico. Bovendien is in het vonnis van 27 maart 2013 (productie 8 van [eiser sub 1 t/m 3] ) vermeld
dat op de zitting van 17 februari 2012 mede namens [handelsnaam] een incidentele vordering was ingediend (Cross-Motion for a Protective Order). Gelet hierop heeft te gelden dat ook [handelsnaam] in de Amerikaanse procedure is verschenen zonder de bevoegdheid te betwisten, zodat de Amerikaanse rechter op die grond bevoegdheid heeft mogen aannemen.
4.13.
De conclusie van het voorgaande is dat de Amerikaanse rechter zijn bevoegdheid heeft gebaseerd op een internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond.
Voorwaarden (ii) en (iii): openbare orde
4.14.
Deze criteria bestrijken tezamen de procedurele en materiële kant van de openbare orde-toets en beogen te voorkomen dat in de Nederlandse rechtsorde een buitenlandse rechterlijke beslissing tot gelding komt die naar haar totstandkoming of haar inhoud in strijd is met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt.
Het hiervoor in 4.7 onder ii) genoemde criterium betreft de wijze waarop de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen. De daaraan te stellen eisen vallen ten minste samen met de criteria voor een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het in 4.7 onder iii) bedoelde criterium betreft de gevolgen van de erkenning voor de Nederlandse openbare orde. De erkenning van de buitenlandse beslissing mag niet leiden tot gevolgen die afbreuk doen aan fundamentele waarden en beginselen van de Nederlandse rechtsorde (Hof Amsterdam 17 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3008).
4.15.
Bij de beoordeling of aan deze voorwaarden is voldaan, geldt niet het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling van de staat van herkomst, dat ten grondslag ligt aan internationale regelingen over erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. Het gaat er ook niet om of de buitenlandse beslissing juist is (er is geen plaats voor een révision au fond). Dit brengt mee dat ook een rechterlijke beslissing die binnen de Nederlandse rechtsorde als onjuist wordt aangemerkt, kan worden erkend. De grens ligt daar waar de beslissing naar haar totstandkoming of haar inhoud in strijd is met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt (Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54).
4.16.
Ten aanzien van de totstandkoming van de Amerikaanse vonnissen hebben [verweerder sub 1] en [handelsnaam] gesteld dat:
- -
de Amerikaanse vonnissen in wezen stempelvonnissen zijn, omdat zij zijn opgesteld door de advocaat van [eiser sub 1 t/m 3] , en vervolgens zonder rechterlijke toetsing zijn ondertekend,
- -
[handelsnaam] nooit een oproep heeft gehad om te verschijnen in de Amerikaanse procedure, zodat zij ook nooit de gelegenheid heeft gehad om zich tegen de vorderingen te verweren,
- -
[verweerder sub 1] weliswaar in de Amerikaanse procedure is verschenen, maar alleen in hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] , terwijl de Amerikaanse vonnissen zijn uitgesproken tegen hem persoonlijk.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [verweerder sub 1] en [handelsnaam] onvoldoende onderbouwd dat de Amerikaanse rechter zich niet zelf een oordeel heeft gevormd over de door hem te nemen beslissingen. De enkele omstandigheid dat een van partijen een vordering indient bij de rechter in de vorm van een voor ondertekening vatbare concept-beslissing, betekent niet dat totstandkoming van de beslissing in strijd is met een eerlijk proces. Ook in Nederland zijn er situaties, zoals de verlening van beslagverloven, waarin dat zo gebeurt en waarin wel een deugdelijke rechterlijke toetsing plaatsvindt voordat de rechter tot ondertekening overgaat.
Het feit dat diverse van de overgelegde vonnissen doorhalingen en aanvullingen bevatten, en er ook zelf door de rechter geschreven vonnissen tussen zitten, duidt erop dat wel van rechterlijke oordeelsvorming sprake is geweest. Gelet hierop volgt de rechtbank [verweerder sub 1] en [handelsnaam] niet in hun stelling.
4.18.
Het recht op hoor en wederhoor is een fundamenteel beginsel dat onderdeel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces. Dit beginsel houdt niet in dat een partij in een procedure bij de rechter daadwerkelijk verweer voert, maar dat hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
4.19.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is [verweerder sub 1] in de procedure verschenen, is hij daarbij vertegenwoordigd door een advocaat, en heeft hij verweer gevoerd. Dat hij daarbij alleen zou zijn verschenen in zijn hoedanigheid van bestuurder van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] is, wat daar ook van zij, niet gebleken.
4.20.
Anders dan [verweerder sub 1] stelt, is de rechtbank van oordeel dat ook [handelsnaam] in de Amerikaanse procedure is verschenen en de gelegenheid heeft gehad om daarin verweer te voeren. Dat volgt allereerst uit de vermelding in de Amerikaanse vonnissen dat Robins ook als advocaat van [handelsnaam] is verschenen, maar ook uit het feit dat op de zitting van 17 februari 2012 mede namens [handelsnaam] een incidentele vordering is ingediend (zie hiervoor onder 4.12).
4.21.
Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van [verweerder sub 1] en [handelsnaam] niet volgt dat de wijze van totstandkoming van de Amerikaanse vonnissen in strijd is met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen.
4.22.
Ten aanzien van de inhoud van de Amerikaanse vonnissen hebben [verweerder sub 1] en [handelsnaam] aangevoerd dat:
- a.
de vonnissen in strijd zijn met het Nederlandse eigendoms- en vennootschapsrecht, dat volgens hen op de betreffende casus van toepassing was,
- b.
er geen juridische grondslag aanwezig was voor toewijzing van vorderingen van [eiser sub 1 t/m 3] op [verweerder sub 1] en [handelsnaam] , omdat de zaak ging over de nakoming van een overeenkomst die gesloten was tussen [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] en [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] ,
- c.
de sancties die zijn opgelegd aan [verweerder sub 1] en [handelsnaam] kwalificeren als ‘punitive damages’, hetgeen in strijd is met de compensatoire aard van het Nederlandse schadevergoedingsrecht, en bovenmatig hoog zijn,
- d.
e proceskostenveroordeling excessief hoog is gelet op de in Nederland gebruikelijke proceskostenveroordeling,
- e.
de opgelegde gijzeling naar Nederlands recht een ultimum remedium is die slechts aan de orde kan zijn als er geen alternatief bestaat.
a. a) strijd met Nederlands eigendoms- en vennootschapsrecht
4.23.
Zoals de rechtbank in het voorgaande al heeft uiteengezet, gaat het er bij de vraag of een buitenlandse beslissing kan worden erkend niet om, of deze binnen de Nederlandse rechtsorde als juist of onjuist moet worden aangemerkt, maar of deze in strijd is met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen. Hetgeen [verweerder sub 1] en [handelsnaam] hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling onder a), zo al juist, is onvoldoende om het in strijd te achten met fundamentele rechtsbeginselen, zodat dit bezwaar wordt gepasseerd.
b) ontbreken juridische grondslag
4.24.
Uit de opeenvolgende Amerikaanse vonnissen blijkt dat de vorderingen jegens [verweerder sub 1] en [handelsnaam] zijn toegewezen niet vanwege schending van de overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] en [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] , maar wegens schending van het door de rechter gegeven bevel om de opbrengst van de verkoop van de koffievoorraad van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] naar een derdenrekening over te maken. Die beslissing is niet onbegrijpelijk of willekeurig. In de uitspraak van 7 november 2011 (productie 1 van [eiser sub 1 t/m 3] ) heeft de Amerikaanse rechter [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] veroordeeld om de opbrengst van de verkoop van de voorraad koffie naar een derdenrekening over te maken. Die koffie is vervolgens door [verweerder sub 1] namens [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] verkocht aan een derde, waarna hij de opbrengst, ruim $ 1,4 miljoen, niet heeft laten overmaken naar een bankrekening van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] , maar naar een bankrekening van [handelsnaam] bij de Rabobank in Nederland. Naar aanleiding daarvan heeft de Amerikaanse rechter een zogenaamde Freezing Order uitgevaardigd (productie 4 van [eiser sub 1 t/m 3] ), waarin de bankrekening van [handelsnaam] werd bevroren. In de uitspraak van 20 januari 2012 werd [verweerder sub 1] zelf vervolgens bevolen om het betreffende bedrag van $1,4 miljoen die op deze bankrekening van [handelsnaam] stond, over te maken naar de derdengeldrekening in de VS.
Omdat [verweerder sub 1] daar vervolgens niet aan voldeed, is een ‘contempt of court’-procedure tegen hem gevoerd, waarin een zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2012. Daarbij is hij vertegenwoordigd door advocaat Robins. Bij uitspraak van dezelfde datum is [verweerder sub 1] vervolgens wegens ‘contempt of court’ veroordeeld, en is hem een dwangsom opgelegd van $ 7.500 voor elke dag dat hij naliet te voldoen aan het bevel om de $ 1,4 miljoen over te maken naar de derdengeldrekening. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het ontbreken van een juridische grondslag voor de veroordelingen jegens [verweerder sub 1] geen sprake is.
4.25.
Over de juridische grondslag van de veroordeling van [handelsnaam] om door [verweerder sub 1] verbeurde dwangsommen aan [eiser sub 1 t/m 3] te betalen zijn de Amerikaanse vonnissen niet duidelijk. Maar dit betekent niet dat die juridische grondslag er niet is, of dat de vonnissen onbegrijpelijk of willekeurig zijn.
Ook naar Nederlands recht is het mogelijk om handelen van personen toe te rekenen aan door hen gecontroleerde rechtspersonen. [verweerder sub 1] is directeur en aandeelhouder/certificaathouder van [handelsnaam] , en de door hem nagelaten gedraging houdt verband met [handelsnaam] , omdat het een bankrekening van [handelsnaam] was waarnaar de betreffende $ 1,4 miljoen werd omgeleid.
Het verwijt van het omleiden van geld van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] is in de Amerikaanse procedure ook mede gemaakt aan het adres van [handelsnaam] . Uit de R.I.C.O.-vordering (third party complaint, count 1; zie productie 9 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] ) blijkt dat [eiser sub 1 t/m 3] in de Amerikaanse procedure ook vorderingen ingesteld heeft tegen bekende en onbekende personen (“ John Does ”) die volgens hem betrokken waren bij het omleiden van de $ 1,4 miljoen. Een van die betrokkenen was [handelsnaam] zelf, zoals wordt bevestigd door productie 8 van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] (een brief van de advocaat van [eiser sub 1 t/m 3] aan de Amerikaanse rechter).
c) punitive damages
4.26.
In de Amerikaanse vonnissen zijn aan [verweerder sub 1] twee veroordelingen tot betaling van geldsommen opgelegd:
- -
betaling van $ 1,4 miljoen op een door de rechter aangewezen derdengeldrekening, en
- -
betaling van (uiteindelijk; zie het laatste vonnis van 25 oktober 2016; productie 13 van [eiser sub 1 t/m 3] ) $ 12.645.000 aan verbeurde “Sanctions” wegens het niet voldoen aan de veroordeling om het bedrag van $ 1,4 miljoen op de derdengeldenrekening over te maken.
Aan [handelsnaam] is alleen deze tweede veroordeling opgelegd.
4.27.
Uit het Amerikaanse vonnis van 27 maart 2013 (productie 8 van [eiser sub 1 t/m 3] ) blijkt dat de verbeurde Sanctions ertoe strekken zowel om [verweerder sub 1] / [handelsnaam] te bewegen om alsnog te voldoen aan de veroordeling om de $ 1,4 miljoen op de derdengeldrekening over te maken, als om zogenaamde ‘punitive damages’ toe te kennen. De rechter overweegt immers “that said Sanctions being sufficient punitive damages, no additional punitive damages are awarded”. Omdat [verweerder sub 1] al jaren lang nalaat om aan de eerstgenoemde veroordeling te voldoen, is het bedrag aan verbeurde Sanctions tot 2016 opgelopen tot $ 12,6 miljoen.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat dat bedrag, zowel voor zover het is bedoeld als dwangsom als als schadevergoeding, zo buitensporig is dat dit in strijd komt met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen.
Een van die beginselen is dat het Nederlandse civiele recht er niet is om bepaald handelen te bestraffen. Daar is het strafrecht voor. Dit hangt mede samen met een verschil in rechtsbescherming tussen de twee rechtsgebieden (zie artikelen 6 en 7 EVRM). Aan een civielrechtelijke veroordeling kan een dwangsom worden verbonden, maar alleen als prikkel tot nakoming van de veroordeling en niet als straf wegens het niet voldoen aan die veroordeling (vgl. Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2015:304).
Ook het Nederlandse schadevergoedingsrecht wijst vergoeding van schade bij wijze van straf af, en laat uitsluitend toe dat schade wordt vergoed die daadwerkelijk is geleden (artikelen 6:95 en 106 BW; het zogenaamde ‘compensatoire’ karakter van het schadevergoedingsrecht).
4.29.
De veroordeling door de Amerikaanse rechter om $ 12,6 miljoen aan verbeurde Sanctions te betalen is evident in strijd met deze fundamentele rechtsbeginselen.
Voor zover het bedoeld was als prikkel tot nakoming, is duidelijk dat het zijn doel heeft gemist, nu gebleken is dat ook een veroordeling tot het dubbele (vonnis van 27 maart 2013), het drievoudige (vonnissen van 26 september 2013 en 6 december 2013), en (bijna) het tienvoudige (vonnis van 28 oktober 2016) van het bedrag waaraan de dwangsom was gekoppeld, niet voldoende was om [verweerder sub 1] en/of [handelsnaam] ertoe te bewegen de veroordeling na te komen. In zoverre heeft de veroordeling in wezen een punitief karakter gekregen.
Voor zover de veroordeling strekte tot vergoeding van schade, is deze eveneens buitensporig hoog, omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser sub 1 t/m 3] enige schade heeft geleden doordat [verweerder sub 1] niet aan de veroordeling heeft voldaan, laat staan een bedrag ter hoogte van (bijna) het tienvoudige van het gemiste bedrag. Uit de Amerikaanse vonnissen blijkt ook niet dat de toegekende schadevergoeding anders dan punitief van aard was.
4.30.
Dit laat onverlet dat de oplegging van een dwangsom en verbeurte daarvan tot een zeker bedrag niet in strijd met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen zou zijn geweest. De rechtbank begroot dat bedrag - terughoudend, gelet op het toetsingskader - op maximaal het drievoudige van het bedrag dat [verweerder sub 1] op de derdengeldrekening diende over te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bedrag van $ 12,6 miljoen aan verbeurde sancties slechts erkend kan worden tot een bedrag van $ 4.271.649,24. Gelet hierop is erkenning van de veroordeling tot het verbeuren van toekomstige dwangsommen niet zinvol, zodat die betreffende veroordeling niet in dit vonnis wordt overgenomen.
d) proceskostenveroordeling
4.31.
Uit de Amerikaanse vonnissen blijkt dat de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling van $ 58.920,75 niet is toegewezen aan [eiser sub 1 t/m 3] , maar aan hun advocaat, de heer Maciag.
Ter zitting heeft [eiser sub 1 t/m 3] gesteld dat hij dat bedrag vergoed heeft aan zijn advocaat, maar dat betekent nog niet dat hij daarmee een vorderingsrecht tot hetzelfde bedrag heeft jegens [verweerder sub 1] en [handelsnaam] . [eiser sub 1 t/m 3] heeft onvoldoende gesteld over de wijze waarop de vordering van zijn advocaat op hem zou zijn overgegaan, zodat de vordering tot erkenning van dit onderdeel van de Amerikaanse vonnissen niet toewijsbaar is.
e) gijzeling
4.32.
In de Amerikaanse vonnissen is onder meer bepaald dat [verweerder sub 1] kan worden gearresteerd en in de gevangenis gezet, zolang hij niet aan eerdere bevelen van de Amerikaanse rechter voldoet. Bij die “eerdere bevelen” gaat het in wezen om de hoofdveroordeling om de $ 1,4 miljoen over te maken naar de derdengeldrekening.
4.33.
Het Nederlandse recht verzet zich op zich niet tegen het opleggen van lijfsdwang om de tenuitvoerlegging van een rechterlijk vonnis af te dwingen. Wel is het zo dat dat in beginsel niet kan i) als het gaat om een veroordeling tot het betalen van geld (artikel 585 sub a Rv), of ii) de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting te voldoen waarvoor de lijfsdwang wordt verlangd (artikel 588 Rv). De eerste beperking geldt echter niet voor veroordelingen die zijn gericht op het betalen van geld aan een derde, zoals in het onderhavige geval. Bij dergelijke veroordelingen is immers tenuitvoerlegging door het leggen van executoriaal beslag niet mogelijk. Als het gaat om de tweede beperking, heeft [verweerder sub 1] niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij de $ 1,4 miljoen niet kan betalen.
4.34.
Wel is de rechtbank van oordeel dat een lijfsdwang van onbepaalde duur, zoals door de Amerikaanse rechter is of lijkt te zijn opgelegd, in strijd is met het hiervoor vermelde Nederlandse fundamentele rechtsbeginsel dat het civiele recht niet bedoeld is om te bestraffen. De rechtbank zal de opgelegde lijfsdwang dan ook beperken tot het in Nederland geldende maximum van één jaar (artikel 589 Rv).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.35.
[verweerder sub 1] en [handelsnaam] hebben zich verweerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van deze rechtbank, met de stelling dat onmiddellijke executie van dat vonnis tot enorme schade en onomkeerbare gevolgen voor hen zal leiden. Volgens hen bestaat er een groot restitutierisico, omdat [eiser sub 1 t/m 3] grote schulden had en heeft, en [verweerder sub 1] en [handelsnaam] genoodzaakt zouden worden het betaalde te gaan ophalen in de Verenigde Staten, hetgeen onevenredig belastend en bezwarend zou zijn.
4.36.
Bij de vraag of een vonnis uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij geldt als richtsnoer dat degene die een vordering tot betaling van een geldsom heeft verkregen, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring te hebben. Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie van de uitspraak staan op zich niet in de weg aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar moeten slechts meegewogen worden.
4.37.
De rechtbank ziet niet in waarom er in het onderhavige geval een restitutierisico zou bestaan. Zowel het gevorderde bedrag van $ 1,4 miljoen als het verschuldigde bedrag aan Sanctions moeten niet rechtstreeks betaald worden aan [eiser sub 1 t/m 3] , maar moeten overgemaakt worden naar derdengeldrekeningen. Over de vraag of de $ 1,4 miljoen doorbetaald moet worden aan [eiser sub 1 t/m 3] , moet de Amerikaanse rechter zich nog uitspreken. Voor zover de verschuldigde boete door de advocaat van [eiser sub 1 t/m 3] al zonder nadere toestemming van de Amerikaanse rechter mag worden doorbetaald aan [eiser sub 1 t/m 3] , geldt dat het belang van [eiser sub 1 t/m 3] om daarover te beschikken na een procedure die is gestart in 2010, zwaarder weegt dan het belang van [verweerder sub 1] / [handelsnaam] om daarmee te wachten totdat in Nederland in hoogste instantie op de vordering tot erkenning van de Amerikaanse vonnissen is beslist. De rechtbank weegt daarbij mee dat [verweerder sub 1] het bedrag van $ 1,4 miljoen destijds bewust aan verhaal door [eiser sub 1 t/m 3] heeft onttrokken, door dit op een bankrekening van een door hem beheerste vennootschap in Nederland te plaatsen.
Wettelijke (handels-)rente
4.38.
De gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen, omdat de rechtsverhouding tussen de personen die partij zijn in deze procedure, niet ziet op een (handels-)overeenkomst. De gewone wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is als het mindere wel toewijsbaar, maar dan vanaf het moment van verzuim. Nu [eiser sub 1 t/m 3] niet heeft gesteld dat hij eerder dan de procesinleiding jegens [verweerder sub 1] en [handelsnaam] aanspraak heeft gemaakt op de dwangsommen, zal de datum van de procesinleiding worden gehanteerd als datum van verzuim (27 oktober 2017).
Proces- en beslagkosten
4.39.
[eiser sub 1 t/m 3] vordert [verweerder sub 1] en [handelsnaam] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar, met dien verstande dat extra exploten die op dezelfde dag aan hetzelfde adres zijn uitgereikt, als onnodig gemaakte kosten buiten beschouwing blijven. De beslagkosten worden begroot op € 1.625,60 voor verschotten en € 543,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 543,00).
4.40.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beoordeling van de tegenvordering
5.1.
De rechtbank laat in het midden of (zoals tussen partijen in geschil is) een procedure tot erkenning van een buitenlandse uitspraak op de voet van artikel 431 Rv ruimte laat voor het instellen van een tegenvordering. Immers, ook indien dat het geval is, komen de tegenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
5.2.
Bij deze vorderingen draait het om de gevolgen van de verkoop van een voorraad koffie door [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] . Die vennootschap heeft een belang bij de gevraagde verklaringen voor recht, maar is geen partij bij de onderhavige procedure.
5.3.
Over hun belang bij deze vorderingen hebben [verweerder sub 1] en [handelsnaam] gesteld dat hun veroordeling in de Amerikaanse procedure, en bij erkenning: ook in een Nederlandse procedure, direct is afgeleid van de aansprakelijkheid van [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] . Indien zou komen vast te staan dat [bedrijfsnaam 3 t/m 6 (aanduiding 1)] en [eiser sub 1 t/m 3] geen vordering hebben op [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] , zou daarmee eveneens vast staan dat deze partijen geen vordering hebben op [verweerder sub 1] en [handelsnaam] .
5.4.
Met deze stelling miskennen [verweerder sub 1] en [handelsnaam] dat zij niet veroordeeld zijn wegens enige niet-nakoming door [bedrijfsnaam 1 en 2 (aanduiding 1)] van haar verplichtingen uit hoofde van de verkoop van de voorraad koffie, maar dat zij veroordeeld zijn wegens het door [verweerder sub 1] niet opvolgen van bevelen die de Amerikaanse rechter had uitgevaardigd (‘contempt of court’).
5.5.
Nu [verweerder sub 1] en [handelsnaam] geen belang hebben bij de tegenvorderingen zullen deze worden afgewezen.
5.6.
[verweerder sub 1] en [handelsnaam] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1 t/m 3] worden begroot op:
- salaris advocaat € 543,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 543,00
6. De beslissing
De rechtbank
op de vordering
6.1.
erkent de vonnissen die de Superior Court van New Jersey (Verenigde Staten van Amerika) in de zaak met nummer #SSX-C-1210 heeft uitgesproken tegen [verweerder sub 1] en [handelsnaam] , voor zover het betreft de hierna volgende veroordelingen,
6.2.
veroordeelt [verweerder sub 1] om een bedrag van USD 1.423.883,08 (één miljoen vierhonderddrieëntwintigduizend achthonderddrieëntachtig dollar en acht cent) over te maken naar de derdengeldrekening (“Fisher & Phillips LLP Attorney Trust Account”) van mevrouw Cynthia Jacob Esq. in haar hoedanigheid van Special Master,
6.3.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [handelsnaam] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1 t/m 3] te betalen een bedrag van USD 4.271.649,24 (vier miljoen tweehonderdéénenzeventigduizend zeshonderdnegenenveertig dollar en 24 cent) aan verbeurde Sanctions, door overmaking van dit bedrag op de derdengeldrekening van de advocaat van [eiser sub 1 t/m 3] (“Maciag Law LLC Attorney Trust Account”),
6.4.
vermeerdert de onder 6.2 en 6.3 vermelde bedragen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 27 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
6.5.
bepaalt dat onderdelen 6.2 en 6.3 uitvoerbaar zijn bij lijfsdwang met een maximum duur van 1 jaar, en dat daarop de bepalingen van 585 e.v. Rv van toepassing zijn,
6.6.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [handelsnaam] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.168,60,
6.7.
verklaart dit vonnis op de vordering tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
op de tegenvordering
6.10.
wijst de vorderingen af,
6.11.
veroordeelt [verweerder sub 1] en [handelsnaam] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1 t/m 3] tot op heden begroot op € 543,00.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.A. Schuman, L.M.G. de Weerd en M.C.J. Lommen, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019.