Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2021, nr. 21-007038-18
ECLI:NL:GHARL:2021:6404
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-06-2021
- Zaaknummer
21-007038-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6404, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑06‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:5201
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:533
Uitspraak 30‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 273f Sr. (impliciet) cumulatieve tenlastelegging. Vormverzuimverweren over voeging geheimhouderstukken, eerste verhoor van slachtoffer niet auditief vastgelegd en ongeoorloofde parallelle opsporing zijn verworpen. Veroordeling wegens mensenhandel gedurende een periode van 6 jaren en beïnvloeding van getuigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden. Schending redelijke termijn.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007038-18
Uitspraak d.d.: 30 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830420-12 en 18-830182-15, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst opgegeven adres: [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 november 2020, 25 mei 2021, 26 mei 2021 en 16 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 18-830420-12 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde en het onder parketnummer 18-830182-15 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M. Berndsen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd voor zover dat feit betrekking heeft op artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en feit 3. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft zich – onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2526) – ten aanzien van de onder parketnummer 18-830420-12 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde feiten op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een (impliciet) cumulatieve tenlastelegging, zodat de feiten in hoger beroep in volle omvang aan de orde zijn.
De verdediging is diezelfde mening toegedaan.
Ingevolge het door de advocaat-generaal aangehaalde arrest van de Hoge Raad is de uitleg van een op artikel 273f Sr toegesneden tenlastelegging voorbehouden aan de feitenrechter. Het hof begrijpt de onderhavige tenlastelegging - anders dan de advocaat-generaal en de raadsman - aldus dat daarin – blijkens de opzet, inrichting en tekst van deze tenlastelegging – aan de verdachte onder feit 1 en 2 van parketnummer 18-830420-12 meerdere strafbare feiten (impliciet) cumulatief zijn ten laste gelegd, te weten sub 1, sub 4 en sub 6 van artikel 273f, eerste lid, Sr, waarop artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van toepassing is.
Het hoger beroep is door de verdachte ten aanzien van deze feiten onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder feit 1 en 2 met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 6, Sr ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Ook tegen de vrijspraak van feit 3 staat voor de verdachte geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake het onder parketnummer 18-830420-12 onder feit 1 en 2 – art. 273f lid 1 sub 4 Sr – tenlastegelegde en het onder parketnummer 18-830182-15 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Het hof kan zich op veel onderdelen verenigen met de motivering van de rechtbank. Het hof heeft daarom in zijn overwegingen zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de overwegingen van de rechtbank. Waar naar het oordeel van het hof kan worden aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank zullen die overwegingen in dit arrest cursief worden weergegeven.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-830420-12:
1.hij in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 13 juni 2011, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- een ander, te weten [slachtoffer] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer] , heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de hiervoor genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten, immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een kamer aan die [slachtoffer] verhuurd, althans die [slachtoffer] gehuisvest (in een pand aan de [adres] , aldaar ) en/of
- die [slachtoffer] werkzaamheden in café [naam café 1] (gelegen aan of bij de [adres] aldaar) laten verrichten en/of - die [slachtoffer] gecontroleerd op de werkplek en/of
- die [slachtoffer] (stelselmatig) geslagen (op/tegen het gezicht en/of andere lichaamsdelen) met de hand en/of met de vuist(en) en/of met een stok en/of met een schep en/of met (een) deegrol en/of met (een) andere voorwerp(en) en/of
- dreigend met een (vlees) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer] gestoken en/of - met een sleutel, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/langs de kaak, althans in het gezicht, van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden en/of - aan die [slachtoffer] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer] het pand, waarin die [slachtoffer] gehuisvest was en zijn werkzaamheden verrichtte, niet mocht verlaten (zonder de toestemming van verdachte) en/of
- aan die [slachtoffer] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en/of met de politie zou gaan praten een/of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld en/of
- die [slachtoffer] gedwongen zijn kamer boven het pand (waarin hij gehuisvest was en werkzaam was) te verlaten en in een schuur/hok te gaan slapen en/of
- die [slachtoffer] een uitkering via de Sociale Dienst laten aanvragen waarna die [slachtoffer] de aan hem betaalde uitkering volledig moest overdragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- die [slachtoffer] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of - die [slachtoffer] dagelijks -zonder betaling- laten werken (tot (ongeveer) veertien uren per dag en/of 7 dagen per week) en/of
- die [slachtoffer] de opdracht gegeven een of meer hennepkwekerijen op te bouwen en/of in te richten en/of te verzorgen en/of de oogst te verzorgen, waarna de opbrengst van die hennepkwekerij(en) volledig moest worden overgedragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- die [slachtoffer] bij verlies van de opbrengst van die hennepkwekerij(en) een schuld in rekening gebracht waarvoor die [slachtoffer] weer moest gaan werken (om zo die schuld af te betalen) en/of
- die [slachtoffer] in een van verdachtes en/of verdachtes mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer] zich telkens niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of zijn mededader(s);2.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een ander, te weten [slachtoffer] , door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de hiervoor genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- een kamer aan die [slachtoffer] verhuurd, althans die [slachtoffer] gehuisvest (in een pand aan de [adres] , aldaar ) en/of
- die [slachtoffer] werkzaamheden in café [naam café 1] (gevestigd aan of bij de [adres] , aldaar) laten verrichten en/of
- die [slachtoffer] gecontroleerd op de werkplek en/of
- die [slachtoffer] (stelselmatig) geslagen (op/tegen het gezicht en/of andere lichaamsdelen) met de hand en/of met de vuist(en) en/of met een stok en/of met een schep en/of met (een) andere voorwerp(en) en/of
- dreigend met een (vlees) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van (het lichaam) van die [slachtoffer] gestoken en/of
- aan die [slachtoffer] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat die [slachtoffer] het pand, waarin die [slachtoffer] gehuisvest was en zijn werkzaamheden verrichtte, niet mocht verlaten (zonder de toestemming van verdachte en/of verdachtes mededader(s)) en/of
- aan die [slachtoffer] (dreigend) medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en/of met de politie zou gaan praten een/of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld en/of
- die [slachtoffer] niet betaald voor zijn werkzaamheden en/of
- die [slachtoffer] dagelijks -zonder betaling- laten werken ( tot (ongeveer) veertien uren per dag en/of 7 dagen per week) en/of
- die [slachtoffer] de opdracht gegeven een of meer hennepkwekerijen op te bouwen en/of in te richten en/of te verzorgen en/of de oogst te verzorgen, waarna de opbrengst van die hennepkwekerij(en) volledig moest worden overgedragen aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- die [slachtoffer] bij verlies van de opbrengst van die hennepkwekerij(en) een schuld in rekening gebracht waarvoor die [slachtoffer] weer moest gaan werken (om zo die schuld af te betalen) en/of
- die [slachtoffer] in een van verdachtes en/of zijn mededader(s) afhankelijke positie en/of door verdachte en/of verdachtes mededader(s) gecontroleerde positie gebracht in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer] zich telkens niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of verdachtes mededader(s);
Zaak met parketnummer 18-830182-15 (gevoegd):
1.hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 31 mei 2015 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, zich opzettelijk mondeling jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte (telkens) opzettelijk mondeling tegen die [getuige 1] gezegd
- - zakelijk weergegeven- dat verdachte door hem, [getuige 1] , niet op vakantie kan en/of dat de verklaring van [getuige 1] het zwaarst weegt en/of dat [getuige 1] maar moet zeggen dat hij het allemaal heeft overdreven en/of
- - zakelijk weergegeven- dat die [getuige 1] moest verklaren dat hij de verklaringen die hij eerder bij de politie had afgelegd niet zelf had nagelezen en/of dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet en/of
- dat die [getuige 1] moest verklaren dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 2] en daarom aangifte had gedaan maar dat hij nu geen ruzie meer heeft met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan en/of
- die [getuige 1] de woorden toegevoegd: "als je iets goed doet, krijg je ook iets goeds" en/of "als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurd" en/of " [medeverdachte 1] komt de 11e vrij en [medeverdachte 2] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen" en/of "jij gelooft toch ook in het hiernamaals", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vormverzuimverweren
Door de verdediging zijn – net als in eerste aanleg – een aantal verweren gevoerd strekkende tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering. Het hof zal deze verweren hieronder bespreken en daarbij acht slaan op het beoordelingskader van artikel 359a Sv.
Beoordelingskader
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 december 20201.zijn eerdere arresten van 30 maart 20042.en 19 februari 20133.over vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv en over de vraag aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen nader besproken en daarbij onder meer de toepassingsvoorwaarden voor het rechtsgevolg bewijsuitsluiting bijgesteld. De Hoge Raad heeft onder meer overwogen:
“2.1.3 (...) Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Ook aan dit uitgangspunt van subsidiariteit houdt de Hoge Raad vast.
(…)
Strafvermindering
2.3.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 20044., rechtsoverweging 3.6.3 met betrekking tot strafvermindering als aan een vormverzuim te verbinden rechtsgevolg onder meer het volgende overwogen:
“Strafvermindering, in die zin dat de hoogte van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van het verzuim wordt verlaagd, komt (...) slechts in aanmerking, indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.”
2.3.2 Voor toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Dat volgt ook uit de onder 2.1.3 weergegeven uitgangspunten dat de rechter niet de taak en verantwoordelijkheid heeft de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken en dat hij de bevoegdheid, maar niet de plicht heeft om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek.
(…)
Bewijsuitsluiting
2.4.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 februari 20135.drie categorieën van gevallen onderscheiden waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Deze categorie blijft onverkort bestaan.
2.4.2 De Hoge Raad komt wel tot een wijziging met betrekking tot de twee andere categorieën van gevallen die zijn benoemd in het arrest van 19 februari 20136.. (…)
De Hoge Raad is nu van oordeel dat kan worden volstaan met het navolgende gemeenschappelijke, meer globale beoordelingskader (…).
2.4.4 Dit gemeenschappelijke beoordelingskader ziet op gevallen waarin sprake is van een vormverzuim waarbij het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In die gevallen geldt als belangrijk uitgangspunt dat de omstandigheid dat de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim dat betrekking heeft op een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dan het recht op een eerlijk proces, niet eraan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Is echter sprake van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dan kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het onder 2.1.3 genoemde uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
2.4.5 Los van de hiervoor genoemde gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.”
Het hof zal de bovenstaande overwegingen van de Hoge Raad als kader hanteren in de beoordeling van de hieronder weergegeven verweren.
Voeging geheimhouderstukken
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim omdat tijdens de doorzoeking aan de [adres] te [plaats] geheimhouderstukken in beslag zijn genomen en aan het dossier zijn toegevoegd. Het betreft vragenlijsten opgesteld door de toenmalige raadsvrouw van verdachte. Bij de inbeslagname had het voor de politie duidelijk moeten zijn dat het ging om geheimhouderstukken aangezien de stukken lagen op een enveloppe van het advocatenkantoor, met duidelijk kenbaar vragen bestemd voor getuigen in de onderhavige zaak en daarbij het voorgeleidingsdossier. De verdediging heeft betoogd dat dit een zeer ernstig vormverzuim is waarbij strafvermindering in de rede ligt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal bevestigt dat in het dossier stukken zijn gevoegd die uiteindelijk als geheimhouderstukken zijn aangemerkt. Deze stukken zijn in beslag genomen naar aanleiding van een doorzoeking in het café van verdachte. Op het moment van inbeslagname was het niet kenbaar dat deze stukken afkomstige waren van een advocaat. Dat is nadien bekend geworden en deze stukken zaten toen al in het dossier. De officier van justitie heeft contact gezocht met de rechter-commissaris en heeft de rechter-commissaris verzocht deze stukken uit het dossier te verwijderen. De rechter-commissaris heeft aan dat verzoek gevolg geven en daarvan ook een proces-verbaal opgemaakt. Gelet op deze omstandigheden – waarbij overigens het openbaar ministerie gezien de wijze van aantreffen ten tijde van de inbeslagname niet heeft kúnnen weten dat het ging om geheimhouderstukken – is weliswaar sprake geweest van een vormverzuim dat niet herstelbaar is omdat de stukken in het dossier zichtbaar zijn geweest, echter in de opsporing hebben deze stukken geen enkele rol van betekenis gespeeld. Gelet daarop is een enkele constatering van het verzuim afdoende.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat op 7 oktober 2014 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het pand aan de [adres] te [plaats] . In het cafégedeelte werd een envelop aangetroffen van het advocatenkantoor van de toenmalige raadsvrouw van verdachte. Op deze envelop lag een afschrift van het voorgeleidingsdossier met daarbij vragenlijsten. Deze vragenlijsten zijn inbeslaggenomen.
Het dossier bevat een proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen van de rechter-commissaris van 17 november 2015. Daaruit blijkt dat de toenmalige raadsman van verdachte op 16 maart 2015 een klaagschrift heeft ingediend tegen het uitblijven van een last tot teruggave met betrekking tot hetgeen onder verdachte inbeslaggenomen is. De meervoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beschikking van 25 juni 2015 vastgesteld dat de inbeslaggenomen stukken geheimhouderstukken betreffen. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave gelast aan verdachte. Op 16 november 2015 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris verzocht deze stukken uit het dossier te verwijderen. De rechter-commissaris heeft de stukken (vier pagina’s, te weten: pagina’s 22 tot en met 25, dossier B, zaaksdossier 5) vervolgens verwijderd en vernietigd.
Met de vaststelling van de rechtbank dat het gaat om geheimhouderstukken is het vormverzuim een gegeven. Deze stukken hadden niet inbeslaggenomen mogen worden. Het hof overweegt echter dat het gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze vragenlijsten en de gegeven omstandigheden ten tijde van de inbeslagname voor de politie op dát moment niet kenbaar en duidelijk was en ook niet kón zijn dat het ging om geheimhouderstukken. Het enkele feit dat deze vragenlijsten op het voorgeleidingsdossier lagen, dat weer op een envelop van een advocatenkantoor lag, is daarvoor onvoldoende. Toen eenmaal bleek dat het om geheimhouderstukken ging, heeft de officier van justitie adequaat gehandeld door de rechter-commissaris te verzoeken deze stukken uit het dossier te verwijderen en te vernietigen, hetgeen de rechter-commissaris vervolgens ook heeft gedaan. Daarmee is het vormverzuim hersteld, voor zover dat op dat moment nog mogelijk was. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte in deze zaak enig nadeel heeft ondervonden van het geconstateerde verzuim.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim zonder dat daaraan één van de in artikel 359a Sv genoemde consequenties dient te worden verbonden.
Ontbreken van een auditieve registratie van het eerste verhoor van [slachtoffer]
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat alle verhoren van [slachtoffer] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat het eerste verhoor van [slachtoffer] op 21 februari 2012 in strijd met de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ niet auditief is vastgelegd. Dat dit eerste verhoor van [slachtoffer] niet is opgenomen is des te ernstiger nu uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] een motief had om de zaak zwaarder aan te zetten, aldus de verdediging. De waarheidsvinding is hierdoor onherstelbaar geschaad. Dit is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Subsidiair stelt de verdediging dat strafvermindering dient te volgen.
Het standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van [slachtoffer] , evident is dat het eerste verhoor van [slachtoffer] had moeten worden opgenomen. Dat is niet gebeurd en kan niet meer worden hersteld zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Hoewel dit vormverzuim de belangen van verdachte raakt, is de advocaat-generaal primair van mening dat aan dit vormverzuim geen consequenties dienen te worden verbonden omdat verdachte voldoende in zijn gestelde nadeel is gecompenseerd. [slachtoffer] is een tweede keer gehoord en dat verhoor is wel opgenomen. Tevens heeft de verdediging de mogelijkheid gehad en genomen om [slachtoffer] bij de rechter-commissaris te ondervragen. Subsidiair stelt de advocaat-generaal dat dit vormverzuim enkel tot bewijsuitsluiting van het eerste verhoor van [slachtoffer] dient te leiden.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft met betrekking tot dit vormverzuim het volgende overwogen.
“De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de destijds geldende ‘Aanwijzing mensenhandel 2008’ en de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’, de aangifte van [slachtoffer] op 21 februari 2012 auditief had moeten worden geregistreerd. Er werd immers – en zo was voor de betrokken verbalisanten gelet op de inhoud van de verklaring van [slachtoffer] ook kenbaar - aangifte gedaan van arbeidsuitbuiting met zware mishandeling, een strafbaar feit waar destijds een gevangenisstraf van 15 jaren op stond gesteld.
Desondanks is zijn verklaring niet auditief vastgelegd. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een ernstig vormverzuim op in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Het belang van het geschonden voorschrift is het achteraf kunnen toetsen van de afgelegde verklaring. Het nadeel voor de verdediging is daarin gelegen dat achteraf niet meer kan worden vastgesteld hoe de precieze vraagstelling is geweest en wat de aangever exact heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging geleden nadeel nadien in voldoende mate is gecompenseerd, waardoor kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. De rechtbank overweegt daartoe dat de overige verklaringen die door [slachtoffer] zijn afgelegd in lijn met de hiervoor genoemde aanwijzingen wel auditief zijn geregistreerd. Bovendien is de verdediging in de gelegenheid gesteld om [slachtoffer] vragen te stellen tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. De rechtbank acht toepassing van bewijsuitsluiting van de verhoren van [slachtoffer] , gelet op het voorgaande, derhalve niet noodzakelijk ter verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en volstaat met de constatering van het vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt en kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne.
Ongeoorloofde parallelle opsporing
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het verhoor van [slachtoffer] van 28 januari 2015 dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat dit een politieverhoor betreft terwijl de zaak ten tijde van dat verhoor onder de rechter-commissaris was. Door voorafgaand aan het verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris [slachtoffer] te laten horen door de politie, zonder de rechter-commissaris daarvan op de hoogte te stellen en zonder de verdediging in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn, is zeer onzorgvuldig gehandeld en is de waarheidsvinding geweld aangedaan. De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 april 20147.en naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam8.. Subsidiair is aangevoerd dat strafvermindering dient te volgen.
Standpunt van de advocaat-generaal
Ten aanzien van dit verweer heeft de advocaat-generaal in hoger beroep geen standpunt ingenomen.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft met betrekking tot dit vormverzuim het volgende overwogen.
“De rechtbank stelt vast dat de politie [slachtoffer] op 28 januari 2015 heeft verhoord. De zaak was op dat moment verwezen naar de rechter-commissaris teneinde verschillende getuigen, alsmede aangever [slachtoffer] te horen. Op 18 mei 2015 is aangever [slachtoffer] vervolgens door de rechter-commissaris gehoord.
De rechtbank stelt voorop dat er in beginsel geen rechtsregel is die zich tegen de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken verzet. Bovendien is door de raadsman niet omschreven waarom in dit geval toch sprake is van enig nadeel voor de verdediging. De rechtbank is bovendien van oordeel dat, mocht er door voornoemde gang van zaken al enig nadeel zijn geleden door de verdediging, dit nadeel is gecompenseerd door de – door de verdediging benutte - mogelijkheid om [slachtoffer] bij de rechter-commissaris te ondervragen.
De rechtbank overweegt tot slot dat de vergelijking met de Limburgse zaak van 2 april 2014, gelet op de feitelijke gang van zaken, niet opgaat. In die zaak was sprake van een situatie waarin de politie een getuige had gehoord, zonder de verdediging of de rechter-commissaris daarvan op de hoogte te stellen, terwijl de verdediging uitdrukkelijk had verzocht de getuige niet buiten haar aanwezigheid te horen en de rechter-commissaris reeds op korte termijn een getuigenverhoor gepland had.”
Het hof kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend nog dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het verweer van de verdediging, strekkende tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering in zijn geheel wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de verdediging parketnummer 18-830420-12 feit 1 en 2
Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de verdediging primair aangevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken aangezien - vanwege de eerder bepleite bewijsuitsluiting - onvoldoende bewijs resteert. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. In dat kader heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. [slachtoffer] had een motief om een belastende verklaring af te leggen en de verklaring van [slachtoffer] wordt niet, althans onvoldoende, ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdediging heeft in het bijzonder gewezen op de medische gegevens en de foto’s van het letsel. Deze passen niet bij de verklaringen van [slachtoffer] . Tevens zijn er ook diverse getuigen die nooit enig letsel bij [slachtoffer] hebben gezien of hebben waargenomen dat er ruzie was tussen [slachtoffer] en verdachte. Tot slot is er onvoldoende bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde uitbuitingsmiddelen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De bewezenverklaring is door de rechtbank voldoende onderbouwd zodat het vonnis kan worden bevestigd.
Oordeel van het hof
Aan verdachte is onder feit 2 uitbuiting ten laste gelegd in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006. Onder feit 1 is uitbuiting tussen 1 september 2006 en 13 juni 2011 ten laste gelegd. De uitbuiting in deze periodes is kennelijk apart ten laste gelegd vanwege de wetswijziging van 1 september 2006, waardoor artikel 273a Sr (oud) is komen te vervallen en is vervangen door artikel 273f Sr. Net als de rechtbank zal het hof de uitbuiting in deze aaneengesloten periodes hierna gezamenlijk bespreken, nu deze wetswijziging uitsluitend betrekking had op een vernummering van de wetsartikelen en het beoordelingskader van de genoemde artikelen derhalve niet van elkaar verschilt.
De in sub 4 omschreven gedragingen kunnen alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het in artikel 273a, eerste lid (oud) en artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van uitbuiting van strafbare activiteiten.
Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273a, eerste lid, dan wel artikel 273f, eerste lid, Sr, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Voor een bewezenverklaring van de subonderdeel 4 van voornoemde artikelen is voorts vereist dat sprake is van toepassing van een dwangmiddel, te weten: geweld, dreiging met geweld, dreiging met een feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie.
De rechtbank heeft ten aanzien van sub 4 het volgende overwogen:
“De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde uitbuitingsgedragingen onder subonderdeel 4 als volgt. Zowel uit de aangifte van [slachtoffer] als uit de daaraan voorafgaande contacten van zijn zus [getuige 3] met de politie leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] al langere tijd werd bedreigd en mishandeld door verdachte. Het voorgaande vindt steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder verschillende getuigenverklaringen en medische verklaringen en de constatering dat [slachtoffer] gewond was toen hij op 13 juni 2011 uit het café werd gehaald door de politie. Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage I onder parketnummer 18/830420-12, blijkt dat [slachtoffer] door verdachte werd mishandeld in het kader van een tussen hen bestaande feitelijke arbeidsrelatie. Op het moment dat [slachtoffer] kwam werken in het café aan de [adres] was verdachte uitbater van dat café. Destijds was sprake van een formele arbeidsrelatie tussen [slachtoffer] en verdachte. Vanaf het moment dat het café op naam van [slachtoffer] werd gezet, veranderde dit niets aan de feitelijke arbeidsverhouding: er was weliswaar niet langer sprake van een formele arbeidsrelatie, maar de feitelijke arbeidsrelatie bleef ongewijzigd. [slachtoffer] werd in zijn werkzaamheden aangestuurd door verdachte en aan hem diende hij voor alle werkzaamheden rekening en verantwoording af te leggen. Doordat [slachtoffer] in de context van voornoemde arbeidsverhouding stelselmatig door verdachte werd mishandeld verrichtte hij zijn werkzaamheden onder continue dreiging van een nieuwe mishandelingen. Bovendien dreigde verdachte regelmatig dat hij [slachtoffer] ’s familie iets aan zou (laten) doen. [slachtoffer] mocht deze bedreiging naar het oordeel van de rechtbank serieus nemen gelet op het feit dat hij zelf stelselmatig werd mishandeld door verdachte. Door de combinatie van feitelijke mishandelingen enerzijds en de verbale bedreigingen anderzijds heeft verdachte ervoor gezorgd dat [slachtoffer] in een afhankelijkheidspositie werd gebracht, waaraan hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen het opzet had om [slachtoffer] in een uitbuitingssituatie te brengen en te houden, nu [slachtoffer] door verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in een situatie is gebracht en gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze had dan zich beschikbaar te (blijven) stellen tot het verrichten van arbeid. Dat [slachtoffer] wellicht (tijdelijk) met deze arbeid en de omstandigheden waaronder die verricht moest worden heeft ingestemd doet niet ter zake, omdat hem door geweld en dreiging met geweld een reële, vrije keuze werd onthouden om zich aan de situatie te onttrekken. De rechtbank acht daarom het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen met betrekking tot subonderdeel 4. De rechtbank ziet echter geen aanwijzingen voor betrokkenheid van een medeverdachte en spreekt verdachte daarom vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Het hof kan zich met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne en voegt daar het volgende aan toe.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] wel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen zijn naar het oordeel van het hof op wezenlijke onderdelen gedetailleerd, consistent en accuraat. Het hof neemt in aanmerking dat het gaat om een langdurige periode van bijna 6,5 jaar waarin, zo blijkt ook uit de in de bewijsmiddelen opgenomen getuigenverklaringen, verdachte regelmatig gewelddadig is geweest tegen [slachtoffer] . Zo heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat hij door verdachte regelmatig met voorwerpen werd geslagen, zoals bijvoorbeeld met een schep, hetgeen steun vindt in de verklaring van een achterbuurman [getuige 4] . [getuige 4] – die als een onafhankelijke buitenstaander moet worden beschouwd – heeft bij de politie (samengevat) verklaard dat hij in de periode 2010-2011 op een avond wakker werd van lawaai of gegil en vanuit zijn woning zag dat de Turkse man die hij wel vaker in het horecabedrijf aan de [adres] had gezien [slachtoffer] meerdere malen met een schep op het hoofd sloeg, waarbij [slachtoffer] probeerde met beide armen/handen de schep af te weren en hoorde dat hij schreeuwde. Uit de geneeskundige verklaringen in het dossier blijkt dat [slachtoffer] in de eerste helft van 2011 op twee verschillende momenten met hoofdletsel door een arts is onderzocht, te weten eenmaal met een hersenschudding en eenmaal met een hoofdwond.
Dat alle door [slachtoffer] specifiek benoemde en beschreven gewelddadige handelingen van verdachte en het opgelopen letsel qua data niet één op één zijn te relateren aan de verschillende letselverklaringen zoals die zich in het dossier bevinden, is mede gelet op het grote tijdsbestek en tijdsverloop niet vreemd en doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] in zijn geheel niets af. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer] – volgens zijn eigen verklaringen – vaker een arts zou hebben bezocht in verband met door verdachte veroorzaakt letsel dan uit de geneeskundige verklaringen die zich in het dossier bevinden naar voren komt, maakt dit niet anders. Voor zover er al – in (zeer) beperkte mate – tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer] zijn te ontwaren, kunnen deze zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeggebracht door aan het delict te relateren emoties en gevoelens van angst bij [slachtoffer] ten aanzien van verdachte, die ook door getuigen worden beschreven.
Het hof ziet ook overigens geen enkele reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] , mede in het licht en tegen de achtergrond van de overige bewijsmiddelen, en acht deze dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Overweging met betrekking tot het bewijs parketnummer 18-830182-15
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is primair aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs. Het bewijs heeft de rechtbank grotendeels gebaseerd op de eigen verklaring van [getuige 1] terwijl die verklaring onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat het bewijs onvoldoende overtuigend is.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De bewezenverklaring is door de rechtbank voldoende onderbouwd zodat het vonnis kan worden bevestigd. In aanvulling daarop heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft ten aanzien van dit feit het volgende overwogen:
“De verdachte wordt beïnvloeding van de getuige [getuige 1] verweten. De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van getuigen als bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen.9. Van ‘beïnvloeden’ in de zin van voornoemd artikel is sprake indien de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding van getuigen is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie,10. hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten.11. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.12. Daar komt bij dat evenmin hoeft komen vast te staan dat de uiting van verdachte ertoe strekte om de getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Artikel 285a Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan de persoon zelf is om te bepalen hoe de inhoud van zijn verklaring in overeenstemming met zijn eigen, mogelijk gebrekkige, herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.13. Ook het via derden benaderen van een persoon kan een uiting in de zin van artikel 285a Sr opleveren.14. Het bestanddeel ‘kennelijk’ heeft geen betrekking op het opzet van de verdachte, maar op de perceptie van derden, onder wie in het bijzonder de getuige. De uiting moet van dien aard zijn dat de getuige daaruit in redelijkheid heeft kunnen opmaken dat zij ertoe strekt zijn verklaringsvrijheid aan te tasten.15. Het bestanddeel ‘ernstige reden hebben om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd’ wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Er moet een gerede kans bestaan dat iemand een verklaring zal afleggen.
De rechtbank overweegt allereerst met betrekking tot het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [getuige 1] . Daarbij is in de eerste plaats van belang dat deze verklaringen gedetailleerd en onderling consistent zijn, en bovendien steun vinden in de verklaring van de getuige [getuige 2] dat verdachte inderdaad met [getuige 1] gesproken heeft over diens af te leggen verklaring, en de bevindingen van de rechter-commissaris, inhoudende dat [getuige 1] zeer angstig overkwam voorafgaand aan het geplande verhoor op 1 juni 2015. Daarnaast ziet de rechtbank ook niet in waarom [getuige 1] een belang zou hebben bij het belasten van verdachte. [getuige 1] wilde immers, zo blijkt uit zijn verklaring, juist helemaal geen bemoeienis met het onderhavige politieonderzoek omdat hij in het verleden al de nodige problemen had gehad met de broer van verdachte, [medeverdachte 2] , zoals ook uit het proces-verbaal blijkt, en de situatie net weer rustig was.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage I onder parketnummer 18/830182-15, vast dat verdachte tussen 1 april en 31 mei 2015 de ten laste gelegde uitlatingen heeft gedaan in de richting van [getuige 1] , terwijl verdachte wist dat [getuige 1] een verklaring bij de rechter-commissaris moest gaan afleggen. De rechtbank overweegt dat de ten laste gelegde uitlatingen naar hun aard en inhoud kennelijk bedoeld waren om de verklaringsvrijheid van [getuige 1] te beïnvloeden en dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de ten laste gelegde beïnvloeding van [getuige 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu de rechtbank geen aanwijzing heeft dat verdachte dit feit in nauwe samenwerking met een ander heeft gepleegd zal zij de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’.”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt en kan zich dan ook met deze overweging van de rechtbank verenigen en maakt deze tot de zijne.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-830420-12 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-830182-15 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-830420-12:
1.hij in periode van 1 september 2006 tot en met 13 juni 2011, te [plaats] ,
[slachtoffer] , door geweld en dreiging met geweld heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft verdachte,
- die [slachtoffer] werkzaamheden in café [naam café 1] , gelegen aan de [adres] , laten verrichten en
- die [slachtoffer] stelselmatig geslagen tegen het gezicht en andere lichaamsdelen met de hand, de vuist, een stok, een schep en met een deegrol en
- aan die [slachtoffer] dreigend medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en met de politie zou gaan praten een of meer van zijn familieleden zou(den) worden mishandeld,
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer] zich telkens niet kon en durfde te verzetten en onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte;
2.hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 augustus 2006, te [plaats] ,
[slachtoffer] , door geweld en door dreiging met geweld heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] werkzaamheden in café [naam café 1] , gevestigd aan de [adres] laten verrichten en
- die [slachtoffer] stelselmatig geslagen tegen het gezicht en andere lichaamsdelen met de hand, de vuisten, een stok en met een schep en
- aan die [slachtoffer] dreigend medegedeeld -zakelijk weergegeven- dat wanneer hij weg zou gaan en met de politie zou gaan praten een meer van zijn familieleden zouden worden mishandeld,
in welke afhankelijkheidssituatie die [slachtoffer] zich telkens niet kon en durfde te verzetten en onttrekken aan die uitbuiting door hem, verdachte;
Zaak met parketnummer 18-830182-15 (gevoegd):
1.hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 31 mei 2015 te [gemeente] , meermalen, zich opzettelijk mondeling jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte telkens opzettelijk mondeling tegen die [getuige 1] gezegd
- - zakelijk weergegeven- dat verdachte door hem, [getuige 1] , niet op vakantie kan en dat de verklaring van [getuige 1] het zwaarst weegt en dat [getuige 1] maar moet zeggen dat hij het allemaal heeft overdreven en
- - zakelijk weergegeven- dat die [getuige 1] moest verklaren dat hij de verklaringen die hij eerder bij de politie had afgelegd niet zelf had nagelezen en dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet en
- dat die [getuige 1] moest verklaren dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 2] en daarom aangifte had gedaan maar dat hij nu geen ruzie meer heeft met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan en
- die [getuige 1] de woorden toegevoegd: "als je iets goed doet, krijg je ook iets goeds" en "als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurd" en " [medeverdachte 1] komt de 11e vrij en [medeverdachte 2] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen" en "jij gelooft toch ook in het hiernamaals".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 18-830420-12 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op
- telkens -:
mensenhandel.
Het in de zaak met parketnummer 18-830182-15 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank wat betreft de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Verdachte heeft verschillende ernstige strafbare feiten begaan. Ten eerste heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende een periode van ruim 6 jaren gedwongen zich (bijna) alle dagen van de week, gedurende een groot aantal uren per dag, beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid in café [naam café 1] in [gemeente] . Verdachte heeft daarbij structureel hevig geweld toegepast jegens [slachtoffer] wanneer hem iets niet zinde en dreigde daarbij [slachtoffer] ’s familie iets aan te doen als hij zou vertrekken. [slachtoffer] heeft zich als gevolg van deze dreigende en gewelddadige omstandigheden niet aan de uitbuitingssituatie kunnen en durven onttrekken. Door zo te handelen heeft verdachte, gebruikmakend van het overwicht dat hij had op [slachtoffer] , misbruik gemaakt van diens kwetsbare positie. Hij heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op [slachtoffer] ’s lichamelijke en geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die hij zou moeten hebben om zijn eigen leven vorm te geven. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan de beïnvloeding van een getuige. Verdachte was ervan op de hoogte dat deze getuige een verklaring moest gaan afleggen bij de rechter-commissaris over een lopende strafzaak tegen verdachte. Verdachte was kennelijk bang dat de getuige een belastende verklaring over hem zou afleggen en heeft daarom meermalen geprobeerd om de getuige een verklaring af te laten leggen in de door verdachte gewenste zin. Hierbij heeft verdachte zelfs een kennis van de getuige ingezet om hem naar een ontmoeting lokken. Ook heeft verdachte getuige [getuige 1] tijdens verschillende confrontaties bedreigd. De rechtbank tilt zwaar aan dit strafbare feit, temeer nu de getuige door alles wat er gebeurd is uiteindelijk geen verklaring meer heeft durven afleggen bij de rechter-commissaris. Een ieder die getuige is geweest van voor een strafzaak relevante feiten, behoort daarover ten overstaan van een rechter in vrijheid en onbelemmerd te kunnen verklaren. Beperkingen van deze vrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. Verdachte heeft op onaanvaardbare wijze getracht de uitkomst van zijn strafzaak te beïnvloeden door de verklaringsvrijheid van de getuige aan te tasten.”
Verdachte heeft de feiten ontkend. Het hof stelt vast dat desondanks tot een bewezenverklaring wordt gekomen. Een ontkennende procesopstelling komt verdachte weliswaar toe, maar vastgesteld moet worden dat in de gegeven situatie verdachte niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden aanleiding zijn dit op enigerlei wijze in de straf te verdisconteren, omdat strafvervolging ook tot doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel niet bereikt. Voor (enige) mildheid bestaat in dit opzicht dan ook geen aanleiding.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de huidige persoonlijke omstandigheden en met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 20 april 2021 waaruit blijkt dat verdachte in 2008 onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft bovengenoemde omstandigheden in beschouwing genomen en ziet daarin aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Wel is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 19 mei 2014 in verzekering gesteld, de begindatum van de redelijke termijn. De rechtbank wees op 18 december 2018 vonnis en het hof wijst op 30 juni 2021 arrest. De vertraging in eerste aanleg is veroorzaakt door de omvang van het onderzoek en nadere onderzoekshandelingen (onder andere het horen van tientallen getuigen door de rechter-commissaris) die nog moesten worden verricht. De opgelopen vertraging in hoger beroep is, hoewel de verdachte onderzoekswensen had, grotendeels te wijten aan justitie zodat het hof hier in de strafoplegging rekening mee zal houden.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Alles afwegende is het hof van oordeel dat als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, zoals ook door de rechtbank is opgelegd (na het toepassen van strafvermindering in verband met schending van de redelijke termijn in eerste aanleg), passend en geboden is. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn (in hoger beroep) zal het hof verdachte veroordelen – overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal – tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 273f en 285a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het onder parketnummer 18-830420-12 onder feit 1 en 2 ten laste gelegde met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 6 van het Wetboek van Strafrecht, en het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 30 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Bijlage I: Uitwerking bewijsmiddelen
Parketnummer 18/830420-12
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2
Het hof bezigt de volgende bewijsmiddelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Groningen d.d. 21 februari 2012, opgenomen in map C-1 op pagina 1 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
[verdachte] bood mij werk aan bij het café aan de [adres] in [plaats] . Vanaf de tweede maand dat ik daar werkte begon het geweld op te zetten. Ik kreeg op een gegeven moment klappen met de hand en daarna met voorwerpen. Ik kreeg klappen op mijn gezicht, maar ook op mijn lichaam. Mijn lichaam werd uitgekozen, omdat daar geen letsel zichtbaar zou zijn. Ik had kost en inwoning erbij, maar mocht beperkt eten, want dat werd nagekeken en als er teveel weg was kreeg ik weer klappen. Dat gebeurde nooit openlijk, ik werd dan meegenomen naar de keuken en daar werd ik geslagen. Ik werd geslagen door [verdachte] . De mishandelingen werden steeds heftiger, want eerst was het met de vlakke hand en toen ging hij over op vuistslagen en werd ik met de vuist geslagen. Op een gegeven moment begon hij mij ook met voorwerpen te slaan zoals een deegroller en keukengerei. Ik werd wekelijks mishandeld en dat heeft jaren zo geduurd. Na twee jaar zo wekelijks mishandeld te zijn werd het erger en werd ik meerdere keren mishandeld met een schep en andere voorwerpen. Ik ben toen ongeveer twintig keer bij de dokter geweest en vertelde de dokter toen dat ik gevallen was of op straat in elkaar werd geslagen. Ik kan een aantal voorbeelden benoemen. [verdachte] was boos en beschuldigde mij dat ik gestolen had, maar ik ontkende dat. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij begon te slaan met stukken hout en stokken. Daar lag bouwafval en daar begon mij meerdere keren hard mee te slaan. Ik voelde dat hij mij meerdere keren op mijn rug sloeg en ik wilde mij verdedigen en stak mijn handen omhoog. Ik mocht mij niet verdedigen, daar werd hij nog kwader van. Ik werd toen keihard op mijn handen geslagen met stukken hout en stokken. Ik kreeg toen meerdere verwondingen op mijn handen, dat waren open schaafwonden. Die had ik op mijn handen en op mijn rug. Ik ben met die verwondingen naar de dokter geweest, omdat mijn handen behoorlijk gekneusd waren. Ik kon mijn handen niet bewegen. Mijn handen werden door de dokter verbonden en ik heb daar twee weken mee gelopen. Ik had geen andere keuze en ik moest werken. Ik kon eigenlijk niet werken. Klanten hebben mijn verwondingen wel gezien.
Ongeveer vier of vijf jaar geleden ben ik met een deegroller drie of vier keer op mijn hoofd geslagen door [verdachte] , waardoor ik een bloedende barstwond op mijn hoofd kreeg. Er lag overal bloed en dat moest ik later zelf ook nog schoonmaken. Ik ben toen met deze verwonding naar het ziekenhuis gegaan. De wond is toen gehecht. Ik ben ook mishandeld met een pizzastok. De sluiting van de coffeeshop was naar aanleiding van een politie-inval waarbij hash en weed werd aangetroffen en in beslag genomen. Daar kreeg ik de schuld van, want [verdachte] verweet mij dat ik tegen de politie had gezegd dat er hash lag en dat ik een verkeerde verklaring had afgelegd bij de politie, ik zou hen erbij gelapt hebben. Ik heb toen ook, nadat de politie weg was, klappen gehad. De politie was weg en ik zag en voelde dat ik meerdere keren opzettelijk met kracht werd geslagen met de volle vuist door [verdachte] . Ik werd toen geraakt overal op mijn lichaam en ook op mijn hoofd. Die klappen deden mij pijn, ik ben daarna naar de dokter geweest. Ik had zwaar gekneusde ribben.
Op een andere dag werd ik meerdere keren met een stang op mijn rug werd geslagen. Alle bovenstaande mishandelingen hebben mij pijn en letsel toegebracht. Ik had meerdere striemen op mijn rug zitten, omdat ik met die houten pizzastok werd geslagen. [verdachte] sloeg zo ontzettend hard met die stok dat die stok doormidden ging. Vorig jaar, vlak voordat ik door de politie werd weggehaald, ben ik ook zwaar mishandeld. Ik werd toen geslagen met een bierblik, bierfles, sleutel, schep en stukken hout. Ik was murw en in die negen jaar volledig gehersenspoeld. Ik durfde nergens meer tegenin te gaan. Het was omstreeks vier uur in de morgen dat ik daar lag te slapen en toen kwam [verdachte] binnen. [verdachte] sloeg mij met een vol bierblikje bovenop mijn hoofd. Daardoor kreeg ik een snijwond op mijn hoofd en die begon enorm te bloeden. Ik zag vervolgens dat hij met een vol bierflesje voluit op mijn hoofd sloeg, waardoor een open wond op mijn hoofd ontstond. Het bierflesje werd kapotgeslagen op mijn hoofd. Vervolgens pakte hij een pandeksel en ik zag en voelde dat hij mij met die pandeksel sloeg. Hij sloeg mij op mijn gezicht en op mijn hoofd. Ik zag en voelde vervolgens dat hij een sleutel over mijn linkerkaak trok. Ik kreeg daardoor een open verwonding op mijn kaak, dat is een litteken geworden. Ik moest vervolgens met hem mee naar de keuken en daar moest ik mijn handen uitsteken. Ik zag en voelde dat [verdachte] met een schep op mijn handen sloeg.
Op weer een andere dag ben ik meerdere keren geslagen met stukken hout en stokken. Ik had ook een oog volledig dicht zitten, mijn andere oog was gedeeltelijk dichtgeslagen. Mijn handen waren ook enorm opgezet en gekneusd, doordat ik daar keihard op geslagen werd. Mijn bovengebit is gedeeltelijk afgebroken aan de bovenzijde. Ik was toen behoorlijk mishandeld. [verdachte] was dronken en de mishandelingen hebben vier uur geduurd. Af en toe nam [verdachte] een pauze van twintig minuten en kon ik mijn verwondingen verzorgen, maar dan kwam hij er weer aan en begonnen de mishandelingen weer. Ik ben ook meerdere keren op mijn kniebanden geslagen door [verdachte] . Voorgaande mishandelingen hebben mij pijn gedaan en letsel toegebracht.
Ik was de laatste jaren een gevangene in het bedrijf. Ik werd bang gemaakt dat als ik weg ging of bij de politie zou gaan praten, mijn familie de klos zou zijn en dan met name mijn zus. Zij dreigden dat mijn zus dan mishandeld zou worden of mijn zusje en mijn vader. Ik ben ervan overtuigd dat zij hun bedreigingen ten uitvoer zouden gaan brengen. Ik heb doodsangsten uitgestaan voor mijzelf en mijn familie en daarom ben ik nooit eerder naar buiten gekomen met mijn verhaal. [verdachte] vertelde mij meerdere keren dat zij mensen die uit de school waren geklapt, zwaar mishandeld hadden. Ik ben de afgelopen negen jaar niet vrij geweest in mijn bewegingsvrijheid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Districtsrecherche Eenheid Noord d.d. 26 juni 2013, opgenomen in map C-1 op pagina 11 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik kreeg een contract aangeboden voor het werk in het café. Ik bleef daar werken vanwege bedreigingen. Ik werd zeer zwaar onder druk gezet door [verdachte] . Kennissen en buren hebben mij minstens 5 à 6 keer aangesproken of zij mij misschien konden helpen. De momenten dat zij mij aanspraken waren de momenten dat ik weer eens klappen had gehad van [verdachte] . U vraagt mij naar de behandeling in het ziekenhuis ten gevolge van een zware mishandeling, een hoofdwond. Ik ben in het [naam ziekenhuis] ziekenhuis geweest. Over de gehele periode ben ik wel 7 à 8 keer in dit ziekenhuis geweest. [verdachte] blijft heel lang doorslaan. Ik werd in alle ruimtes in de zaak geslagen. Ook waar klanten bij waren. De klanten hebben dan echt wel gehoord dat ik geslagen werd. Ik heb gehuild. Ik wilde mij niet laten helpen, omdat ik bang was dat anderen wat werd aangedaan. U houdt mij voor dat ik tijdens een mishandeling door [verdachte] wel twintig keer op mijn handen werd geslagen en vraagt mij hoe ik nog kon werken. Ook al had ik pijn ik moest werken van [verdachte] . Als ik dat niet deed dan kreeg ik weer klappen.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 31 januari 2005, opgemaakt door H.C. v.d. Veen, arts-assistent, namens D.E.A. Mahmoud, chirurg, opgenomen in map C-1 op pagina 189:
Op 16-1-05 zag ik [slachtoffer] . Bij lichamelijk onderzoek werd een onrustige patiënt gezien met maximale EMV score. In het aangezicht enkele haematomen, aan de linker orbitarand, aan het voorhoofd en de neus had een afwijkende stand, de neusgaten waren doorgankelijk en er was geen sprake van crepitaties aan het neusbeen. Aan de rechter ringvinger is een forse snijwond met intacte peesfunctie. Concluderend is er sprake van een trauma capitis met mogelijk een commotio cerebri en tevens een snijwond van de rechter ringvinger. De snijwond aan de ringvinger werd gehecht en de patiënt werd opgenomen ter observatie.
4. Een geneeskundige verklaring d.d. 8 juni 2011, opgemaakt door H. Koerts, arts-assistent, namens dr. De Froe, neuroloog, opgenomen in map C-1 op pagina 190 e.v. van het dossier IJsland:
Hierbij breng ik u op de hoogte van het bezoek van [slachtoffer] aan de spoedeisende hulp van het OZG, locatie [naam ziekenhuis] op 08/06/2011.
Lichamelijk onderzoek:
Inspectie aangezicht/ hoofd: dichtzittend linkeroog door hematoom, meerdere hematomen frontaal. Tweetal schaafwonden parletaal, ongeveer 2 à 3 cm.
Palpatie: drukpijn suborbitaal bdz. Geen aanwijzingen voor palpabele richel.
Pupillen: isocoor en reactief.
Hersenzenuwen: globaal niet afwijkend.
Puim: Inspectie thorax: gb. VAG, geen verlengd in - experium, geen bijgeluiden. Normale AF.
Inspectie rechter hand: forse zwelling dorsale zijde hand. Drukpijn metacarpalia I t/m V.
Beweging vingers gestoord door stijfheid en pijn.
Inspectie rechter hand: Schaafwond dig II rechts aan onderzijde nagel, ongeveer 1 cm. Nagel intact.
Conclusie:
1) Commotie cerebri (hersenschudding)
2) Distorsie hand (verdraaide/gekneusde hand)
5. Een geneeskundige verklaring d.d. 16 februari 2011, opgemaakt door A. Boersma, arts-assistent, namens J.F. Ashruf, chirurg, opgenomen in map C-1 op pagina 194 e.v. van het dossier IJsland:
Lichamelijk onderzoek:
Longen: vesiculair ademgeruis over beide longen.
Hoofd rechts boven: wondje van 1 cm.
Thorax: drukpijn linker ribbenboog.
Aanvullend onderzoek: X-thorax: geen ribfracturen
Conclusie: hoofdwond, geen ribfracturen.
Beleid: hoofdwond gereinigd en verbonden.
6. Een schriftelijk bescheid d.d. 26 juni 2013, inhoudende een aanvraagformulier medische informatie ten aanzien van [slachtoffer] , opgenomen in Map C-1 op pagina 205 e.v. van het dossier IJsland:
Welke letsels dan wel afwijkingen -zowel in- als uitwendig- heeft u bij betrokkene geconstateerd?
- Borstklachten (sept. 2008)
- Kneuzing neus (mei 2009)
- Ribkneuzingen en hoofdwond (feb. 2011)
- Hersenschudding en kneuzing hand (juni 2011)
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Groningen d.d. 29 januari 2013, opgenomen in map C-1 op pagina 162 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 9 juni 2011 werden wij benaderd door [getuige 3] . [getuige 3] deelde ons in diverse sessies mede dat haar broer stelselmatig werd mishandeld en bedreigd door [verdachte] . [slachtoffer] was op bezoek geweest bij [getuige 3] en had verwondingen en blauwe plekken in het gezicht die hij camoufleerde met make-up. [getuige 3] had veelvuldig telefonisch contact met haar broer over het reilen en zeilen van de pizzeria en zij wist dat haar broer een verbod had om contact met haar te hebben. Zij wist dat haar broer stelselmatig werd mishandeld, maar de laatste weken waren de mishandelingen vaker en extremer volgens haar. [slachtoffer] had namelijk al meerdere keren aan zijn zuster kenbaar gemaakt dat hij voor zijn leven vreesde. Daar kwam bij dat hij recentelijk met een koekenpan keihard op zijn hoofd was geslagen en dat de aard van het geweld extreme vormen had aangenomen. Volgens [getuige 3] wilde haar broer vluchten, maar durfde hij het niet aan. Nu zij geen contact kon krijgen met hem vreesde zij voor het ergste. [slachtoffer] had zijn zus al meerdere keren te kennen gegeven dat [verdachte] , als hij zou vluchten, hun familie, waaronder haar, iets aan zou doen. Hij twijfelde er geen moment aan dat dit zou gaan gebeuren.
Op zondag 12 juni 2011 sprak verbalisant [verbalisant 1] in het pand aan de [adres] te [gemeente] met [slachtoffer] . Hij constateerde toen dat [slachtoffer] in de zaak aan het werk was en dat hij een grote zonnebril droeg waarmee hij een opgezwollen blauw oog afdekte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft kort gesproken met [slachtoffer] en heeft hem gevraagd of hij weg kon. [slachtoffer] reageerde kort, gejaagd en angstig en deelde mede dat hij absoluut niet weg kon.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 28 mei 2013, opgenomen in map C-2 op pagina 77 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
[slachtoffer] ging op kamers wonen aan de [adres] te [gemeente] . Dit was een coffeeshop en hij woonde daar boven. [slachtoffer] ging daar toen ook werken. De eigenaar was [verdachte] . [slachtoffer] hielp in zijn algemeenheid mee om deze zaak op te bouwen. Mij is opgevallen dat [slachtoffer] regelmatig verwondingen had. Ik heb zelf gezien dat hij een keer onder de krassen zat. Ook heb ik regelmatig blauwe ogen bij [slachtoffer] gezien. Zijn kaak, zijn mond en vanuit zijn nek heb ik ook allerlei verwondingen gezien. We spreken nu over een periode van misschien wel 10 jaar. [slachtoffer] belde mij 3 à 4 jaar geleden ‘s nachts op of ik thuis was, hij wilde stiekem langskomen. [slachtoffer] kwam bij mij in de woning en ik zag dat het bloed uit een wond op zijn hoofd stroomde. Volgens [slachtoffer] had [verdachte] hem geslagen met een deegroller en een schep. Volgens [verdachte] had [slachtoffer] uit de kas gestolen, zogenaamd. Ik zag een grote snee maar niet diep genoeg om te laten hechten. [slachtoffer] bleef nooit echt lang want hij was bang dat mij of mijn gezin wat zou overkomen. [slachtoffer] vertelde mij over de laatste keer dat hij aan de [adres] was het volgende is gebeurd. [slachtoffer] vertelde mij dat hij achter in de kroeg door [verdachte] in elkaar was geslagen met een lat, een schep en met vuisten. [slachtoffer] kreeg in de kroeg zelfs volle flessen drank en bierflesjes naar zich toe gegooid. [slachtoffer] probeerde weg te komen en hij liep naar achteren, hij werd met een grote ijzeren pannendeksel in de keuken geslagen door [verdachte] . [slachtoffer] kroop tijdens dit voorval naar achteren, maar het geweld ging door met een lat en een schep. [slachtoffer] werd toen overal op zijn lichaam geraakt. Ik zag het letsel van [slachtoffer] . Hij was gewond aan zijn hoofd. Zijn kaak, zijn nek en zijn handen waren opengeslagen. Ik kreeg [slachtoffer] niet mee. [slachtoffer] was bang dat hij nog meer problemen met [verdachte] zou krijgen. [slachtoffer] kwam langs en ik heb het letsel op zijn lichaam gezien. De verwondingen zaten op zijn benen, rug, buik, armen en gezicht en hij heeft mij toen dit hele verhaal verteld. Ik zag [slachtoffer] gemiddeld 1 keer per maand en elke keer had [slachtoffer] wel zichtbaar letsel. [slachtoffer] wilde niet naar de politie, omdat hij teveel wist over de [verdachte] 's en dan zou iedereen binnen onze familie gevaar lopen.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 28 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 22 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Vanuit de achterzijde van onze woning hebben wij uitzicht op de achterzijde van het horecabedrijf aan de [adres] . Circa 3 à 4 jaar geleden op een zomeravond werd ik wakker van lawaai of gegil. Ik keek de jongen, die daar al meer dan 2 jaar werkte, in het gezicht en ik zag dat tegenover hem een Turkse man stond, die ik daar wel vaker gezien had. Ik zag dat de Turkse man met een schep, een spade met een lange steel, slaande bewegingen maakte in de richting van het hoofd van de jongen. Ik zag dat de man de jongen meerdere malen op zijn hoofd raakte met de schep. Terwijl de jongen met de schep geslagen werd, zag ik dat de jongen met beide handen/armen de slagen met de schep probeerde af te weren en hoorde ik dat hij schreeuwde. U toont mij een foto van [slachtoffer] . Ja, dat is de jongen die ik bedoel en over wie ik in mijn verklaring spreek.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 27 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
[slachtoffer] werkte in een horecazaak aan de [adres] . Dit was ongeveer in dezelfde periode dat ik er ook werkte, zo’n 10 jaar geleden. Hij woonde boven de zaak en werkte voor de kost en inwoning. Ik heb vaker gezien dat [slachtoffer] blauwe plekken of verwondingen had. De verwondingen zaten op zijn buik of rug.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 november 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 184 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 11] :
Voornamen: [getuige 11] (..)
Achternaam: [getuige 11] (..)
Plaats: [gemeente] (..)
[verdachte] heeft [slachtoffer] bij ons in de kamer mishandeld. [verdachte] sloeg [slachtoffer] . [slachtoffer] kroop in elkaar, maar [verdachte] bleef hem slaan en trappen. [slachtoffer] werd over zijn hele lichaam geraakt. De klappen kwamen vooral op het hoofd van [slachtoffer] terecht.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 23 juli 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 207 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
De dag dat de politie [slachtoffer] uit de zaak in het centrum van [gemeente] weghaalde werd ik gebeld door [getuige 3] . Ik hoorde [getuige 3] zeggen dat [slachtoffer] onderdak moest hebben voor de nacht en dat hij de volgende dag naar [land] zou worden gebracht. [slachtoffer] durfde niet weg te gaan, hij was gewoon te bang. Toen ik [slachtoffer] voor de eerste keer tegenkwam had hij verwondingen. [slachtoffer] zei toen dat hij ruzie had gehad, maar vertelde mij niet wat er was gebeurd. Ik denk dat ik 10 jaar geleden [slachtoffer] voor de eerste keer met verwondingen heb gezien. Ik kwam [slachtoffer] steeds vaker in het centrum van [gemeente] tegen. Ik zag toen vaker dat [slachtoffer] bont en blauw was, een tand miste en constant om zich heen keek, omdat hij dacht dat hij achtervolgd werd. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hij weer in elkaar geslagen was. Ik zag dat [slachtoffer] knikte, maar verder zei hij niets. Ik vroeg aan [slachtoffer] waarom hij niet eerder weg was gegaan. Ik hoorde dat [slachtoffer] niet durfde, omdat zijn familie werd bedreigd. [slachtoffer] vertelde dat hij hoofdzakelijk werd mishandeld door de twee bazen van het café, namelijk [naam 2] en de Turk.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 23 juli 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 214 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 7] :
Ik heb in totaal gezien dat [slachtoffer] drie keer gewond was. De ene keer had hij blauwe ogen, de andere keer had hij zijn gelaat kapot en een kapotte rib. Ik ben ook veel bij [slachtoffer] in de zaak geweest en hij had bijna altijd wel verwondingen in zijn gezicht. [slachtoffer] vertelde mij dat hij door [verdachte] werd mishandeld. Negen van de tien keer had [verdachte] dit gedaan. De laatste keer voordat [slachtoffer] weg was, met Pinksteren, is [slachtoffer] bewerkt met een honkbalknuppel en een schep. Ik kwam zeven dagen in de week langs in de zaak. Ik keek dan altijd even hoe het ging met [slachtoffer] . [slachtoffer] vertelde mij dat hij niet weg durfde te gaan, omdat [verdachte] zei: "Als jij weg gaat pak ik je familie, ik pak [getuige 3] en haar kinderen". [slachtoffer] ging niet naar de politie, omdat hij te bang was dat zijn familie iets zou worden aangedaan. Toen ik [slachtoffer] wegbracht had hij verwondingen. [slachtoffer] vertelde dat hij een paar dagen daarvoor met voorwerpen was aangevallen door [verdachte] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2014, opgenomen in map C-2 op pagina 343 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 12] :
[slachtoffer] sliep in een kamer boven de bar. U toont mij een foto van [slachtoffer] (geb. [geboortedatum] ). Ja, dit is de [slachtoffer] die werkzaam was achter de bar in [naam café 2] . Ik kwam wel eens in [naam café 2] en heb in totaal 2 à 3 keer gezien dat [slachtoffer] ’ gezicht kapot was. Daarmee bedoel ik dat hij blauwe ogen had, dat zijn neus scheef stond of dat hij dikke lippen en andere verwondingen aan zijn hoofd had. Ik denk dat [verdachte] de mishandelingen pleegde. Het gebeurde namelijk vaak als [verdachte] er was. De volgende dag zag ik dan de verwondingen bij [slachtoffer] . Ik was een keer alleen in de zaak samen met [verdachte] en [slachtoffer] . Verder was er niemand. [verdachte] schreeuwde en sprak luid tegen [slachtoffer] . De volgende dag kwam ik weer in [naam café 2] en stond [slachtoffer] achter de bar. Ik zag dat [slachtoffer] aan zijn gezicht gewond was. Ik schrok ervan en vroeg aan [slachtoffer] of [verdachte] dit gedaan had, waarop [slachtoffer] zijn gezicht in zijn handen verborg en begon te huilen. Hij zou nooit zeggen wie dit gedaan had, maar voor mij was het duidelijk dat [verdachte] [slachtoffer] had geslagen en mishandeld.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2015, als los document gevoegd bij het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 8] :
Ik heb [slachtoffer] twee keer met letsel gezien. Tussen beide keren zaten enkele jaren. Dat zal ongeveer 4 of 5 jaar geleden zijn geweest. De laatste keer dat [slachtoffer] mishandeld is, is hij naar [land] verhuisd. Dat was in 2010/2011. Hij had letsel aan zijn gezicht. Hij had behoorlijke blauwe plekken in zijn gezicht. [slachtoffer] vertelde mij dat hij zich niet meer veilig voelde. [slachtoffer] voelde zich bedreigd.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 29 oktober 2014, opgenomen in map C-3 op pagina 54 e.v. van het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
In de periode tussen 2005 en 2007 werkte ik in pizzeria [naam café 1] , gevestigd aan de [adres] te [gemeente] . [verdachte] was de baas en de eigenaar van de pizzeria. [verdachte] en [slachtoffer] hadden vaak ruzie. Ik heb ook wel eens gezien dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg. Dit betrof een duw in zijn rug of een klap met de vlakke hand tegen de wang van [slachtoffer] . Ik heb wel eens verwondingen gezien bij [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft mij toen wel verteld dat [verdachte] dit had gedaan. Ik heb wel eens een blauw oog gezien bij [slachtoffer] en ik heb ook wel eens een gat in zijn hoofd gezien. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer] heeft geslagen. Wij stonden toen samen achter de bar. Het gebeurde niet dagelijks maar het kwam wel vaker voor. De foto die u mij toont van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , is de [slachtoffer] over wie ik in mijn verklaring spreek.
17. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 18 juni 2014 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
I = [medeverdachte 1]
T = [medeverdachte 2]
12.20
uur:
I: Ik zei: [naam 1] , houd maar in je achterhoofd dat mijn oom zijn straf heeft gehad. Ja, wat mij betreft heeft hij zijn straf gehad, zei ze. Hahaha, ja het is goed, nu heb ik een gerust gevoel, zei ze. Maar hij moet je vader op zijn blote knieën dankbaar zijn, zegt ze.
T: Ja, dat weet ik wel. Vriend, niemand kon bij die man in de buurt komen. iedereen mishandelde hij, iedereen die kwam mishandelde hij. (De laatste zin herhaalt [medeverdachte 2] 6 keer).
18. Een schriftelijk bescheid, inhoudende de uitwerking van een OVC-gesprek d.d. 21 juni 2014 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] Smanci, opgenomen in map F-4, van het dossier IJsland:
I= [medeverdachte 1]
T= [medeverdachte 2]
11.19
uur:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben het over de veeleisendheid van [verdachte] . [medeverdachte 2] begint zich op te winden.
T: Jij bent zelf die jongen telkens en om de haverklap aan het slaan, en maar slaan, en maar slaan en dan ook nog praatjes. Hij is toch geen slaaf? En dan zit [verdachte] binnen en dan moet ik komen. Ik kom godverdomme niet! Wat kan ik doen als ik kom?
I: Ja, wat kan je doen als je komt?
T: Wat heb ik bij de advocaat kunnen doen? Hij kan zelf toch ook praten?
Parketnummer 18/830182-15
Het hof bezigt met betrekking tot het bewezenverklaarde de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Contact [getuige 1] ivm veiligheid van Districtsrecherche Groningen d.d. 29 mei 2015, opgenomen op pagina 27 e.v. van de map ‘2e Procesdossier [verdachte] met ’ d.d. 6 augustus 2015, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 29 mei 2015 hoorden wij de heer [getuige 1] zeggen dat [verdachte] ook al contact met hem had gezocht. Ongeveer een maand tot anderhalf maand geleden kwam hij [verdachte] tegen en moest hij meekomen. [verdachte] liet hem twee volle dozen zien met onder andere verschillende verklaringen die bij de politie waren afgelegd. Hij zag zelfs een lijst met gsm nummers die door de politie waren afgetapt. Het leek alsof [verdachte] een compleet politiedossier in zijn bezit had, vertelde de heer [getuige 1] . [verdachte] confronteerde [getuige 1] met zijn aangiften/verklaringen en zei tegen hem dat hij het allemaal had overdreven in zijn verklaringen. De heer [getuige 1] gaf aan dat [verdachte] het volgende tegen hem zei:
- Door jou kan ik niet op vakantie;
- Jouw verklaring weegt het zwaarst;
- Zeg maar dat je het allemaal overdreven hebt.
De heer [getuige 1] vertelde dat hij afgelopen week ook diverse keren is gebeld door [verdachte] . [verdachte] wilde met hem afspreken om met hem te praten. De heer [getuige 1] vertelde dat [verdachte] hem wil bewegen zijn verklaring bij de rechter-commissaris aan te passen in het voordeel van de familie [verdachte] . Wij hoorden dat [getuige 1] erg bang was om een verklaring af te leggen, omdat hij bang is dat hij en zijn gezin weer lastig zal worden gevallen zoals een aantal jaren geleden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Beïnvloeding getuige [getuige 1] door [verdachte] van Districtsrecherche Groningen d.d. 10 juni 2015, opgenomen op pagina 29 e.v. voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , zakelijk weergegeven-:
Op maandag 1 juni 2015 is de heer [getuige 1] voor de rechter-commissaris in Groningen
verschenen voor het afleggen van een verklaring. De heer [getuige 1] heeft aan de rechter-commissaris gemeld dat hij op zondag 31 mei 2015 opnieuw was bedreigd. Daarom is er op dat moment geen verklaring van de heer [getuige 1] opgenomen. Op woensdag 3 juni 2015 hebben wij een bezoek gebracht aan het woonadres van [getuige 1] . De heer [getuige 1] vertelde aan ons dat hij op zondag 31 mei 2015 opnieuw door [verdachte] benaderd was door andere mensen erbij te betrekken. Zondag 31 mei 2015 werd hij door een vriend gebeld en deze wilde kaas van hem kopen. De vriend vertelde ook dat hij nog iets met de heer [getuige 1] wilde bespreken. De heer [getuige 1] vertelde dat hij naar die vriend is gegaan om kaas af te leveren. Daar aangekomen wilde [verdachte] met hem praten en had dus een vriend van [getuige 1] ingeschakeld om hem te kunnen spreken. [verdachte] gaf aan dat [getuige 1] anders moest verklaren bij de rechter-commissaris. Hij moest onder andere vertellen dat de verklaringen die hij eerder bij de politie afgelegd had, zelf niet had nagelezen en dat de politie andere dingen in de verklaringen had gezet. De heer [getuige 1] moest ook zeggen dat hij in het verleden ruzie had gehad met [medeverdachte 2] en daarom aangifte had gedaan, maar dat hij nu geen ruzie meer heeft en dat [medeverdachte 2] een goede man was en niets verkeerds heeft gedaan. De heer [getuige 1] gaf aan dat het gesprek intimiderend was. [verdachte] zei onder meer het volgende:
- Als je iets goeds doet, krijg je ook iets goeds;
- Als je iets fout doet, dan weet je wel wat er gebeurt;
- [medeverdachte 1] komt de 11e vrij en [medeverdachte 2] komt de 19e vrij en dan komt hij jou wel tegen;
- Jij gelooft toch ook in het hiernamaals.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 7 december 2015, als los document gevoegd in de map ‘Getuigenverkl. T.b.v. strafdossier [verdachte] ’s’ onder het tapblad [getuige 1] , bij het dossier IJsland, inhoudende als verklaring van [getuige 1] - zakelijk weergegeven - :
In mei 2015 had [verdachte] alle verklaringen die ik had afgelegd bij zich. Dat was bij de coffeeshop in [gemeente] . Hij heeft me geprobeerd over te halen om mijn verklaringen af te zwakken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het kabinet rechter-commissaris d.d. 1 juni 2015, opgenomen op pagina 41 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudende als verklaring van de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven-:
Met betrekking tot het voorgenomen getuigenverhoor van [getuige 1] , geb. [geboortedatum]
, wonende te [gemeente] (hierna: getuige), verklaart de rechter-commissaris als volgt. Getuige heeft gedurende het gesprek met de rechter-commissaris aangegeven, zich bedreigd te voelen door met name [medeverdachte 2] en [verdachte] . Getuige vertelde de rechter-commissaris dat hij op zondag 31 mei 2015 andermaal zou zijn bedreigd door [verdachte] en dat deze getracht heeft zijn op maandag 1 juni 2015 af te leggen verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris te beïnvloeden. Getuige gaf in dat gesprek aan, zeer angstig te zijn voor de gevolgen van een eventueel af te leggen verklaring en om die reden er van af te willen zien. De rechter-commissaris heeft waargenomen dat getuige ten tijde van het gesprek zeer angstig was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 juni 2015, opgenomen op pagina 36 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] -zakelijk weergegeven- :
Ik had [getuige 1] gebeld op 31 mei 2015 en hij zei tegen mij dat hij wel even langs wilde komen
om te praten. Hij zei dat hij even frisse lucht wilde halen en kwam daarna langs. [verdachte] kwam ook. [getuige 1] had gezegd dat hij moest getuigen. [verdachte] was er ook bij toen ik dat tegen [getuige 1] zei.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Nieuwe contactgegevens J. [getuige 10] van Districtsrecherche Groningen d.d. 10 juni 2015, opgenomen op pagina 26 van het onder 1. genoemde dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 2] – zakelijk weergegeven-:
Op 10 juni 2015 belde de heer [getuige 10] naar de recherche in [gemeente] . Hij vertelde dat hij vanochtend had gehoord dat [verdachte] was aangehouden door de politie. Hij had wel het vermoeden waarvoor [verdachte] was aangehouden, namelijk het beïnvloeden van getuigen. [getuige 10] vertelde dat hij nog tegen hem, [verdachte] , had gezegd dat hij dat niet moest doen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑06‑2021
ECLI:NL:HR:AM2533.
HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093.
HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:913.
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910.
HR 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092.
Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:10097.
Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge op 4 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:913.