Deze zaak hangt samen met de zaken 09/04991 en 10/01475, waarin ik heden ook concludeer.
HR, 22-02-2011, nr. 09/02999
ECLI:NL:HR:2011:BO6150
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/02999
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO6150
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6150, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6150
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2879, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2011:BO6150, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6150
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ2879
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Schietpartij in een Rotterdams café. Levenslange gevangenisstraf voor o.m. medeplegen van moord, meermalen gepleegd. HR: aangezien de aan verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, zal worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. Overige middelen: art. 81 RO.
22 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/02999
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 juli 2009, nummer 22/004190-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Torentijd" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Aangezien de aan de verdachte opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent, zal de
Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn van berechting is overschreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 februari 2011.
Conclusie 23‑11‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Gravenhage heeft verdachte op 17 juli 2009 voor 1 primair: medeplegen van moord, meermalen gepleegd, 2 primair: medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd, 3 primair: medeplegen van poging tot moord, 4: medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd, en 5: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft het hof beslist over de vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte het medeplegen van feit 1, 2 en 3 heeft bewezen verklaard.
3.2.
Bewezenverklaard is, voor zover voor de beoordeling van het eerste middel van belang, dat
- ‘1.
Primair:
hij, op 19 november 2005 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1 t/m 3] met één vuurwapen in het hoofd en/of het lichaam geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1 t/m 3] zijn overleden;
- 2.
Primair:
hij, op 19 november 2005 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 10] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, samen met één of meer van die anderen, met één vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer 4 t/m 8 en 10], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 3.
Primair:
hij, op 19 november 2005 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 9] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, samen met één of meer van die anderen, met één vuurwapen heeft geschoten op of in de richting van [slachtoffer 9], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’.
3.3.
Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen:
‘Verweren
Door de verdediging zijn ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten op gronden als nader omschreven in de pleitnota de volgende verweren gevoerd.
Door de verdediging is vooropgesteld dat de gebeurtenissen in en rond het café aangemerkt dienen te worden als zes individuele acties waarvoor de andere aanwezigen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden, ook niet via de constructie van medeplegen. De wapens zijn enkel meegenomen om te dreigen in het kader van het gezamenlijke plan om geld af te persen van [slachtoffer 2], niet om mensen dood te schieten. Door de verdediging is betoogd dat de verdachte niet heeft geschoten en ook geen schoten heeft gehoord. Het onderzoek naar het geluid dat geproduceerd zou zijn door de MP5 waarmee geschoten zou zijn, is onvolledig en kan niet redengevend zijn voor de stelling dat de verdachte de schoten wel gehoord zou moeten hebben.
Hij heeft geen brand gesticht, maar deze juist geprobeerd te blussen. Zodra hij begreep dat de situatie was geëscaleerd, heeft hij zich daarvan gedistantieerd. Hij heeft geen uitvoeringshandeling verricht gericht op de levensdelicten.
De verdediging concludeert derhalve dat er bij de verdachte geen sprake was van voorbedachten rade noch van opzet op de levensdelicten en dat hij voor die levensdelicten ook niet verantwoordelijk is via de constructie van medeplegen.
Vaststelling van de feiten
Het hof heeft op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen, en tevens op grond van het ter terechtzitting in hoger beroep verhandelde, — op hoofdpunten geheel in lijn met het vonnis van de rechtbank — vastgesteld dat zich in de nacht van 18 op 19 november 2005 en in de periode daaraan voorafgaand het volgende heeft afgespeeld.
In het najaar van 2005 zijn er contacten geweest tussen de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 3]. Zij meenden nog een rekening te vereffenen te hebben met en geld tegoed te hebben van [slachtoffer 2]. [Medeverdachte 1] nam [slachtoffer 2] kwalijk dat die hem onvoldoende had geholpen toen [medeverdachte 1] werd vervolgd in verband met een eerdere schietpartij bij [A] in 2003. [slachtoffer 2] zou daarnaast geld en een auto ter waarde van samen circa € 500.000,00 onder zich hebben van een neef van [verdachte], [betrokkene 1], die in 2005 op Kaapverdië was doodgeschoten.
De verdachten waren aanvankelijk van plan om [slachtoffer 2] te ontvoeren. Daartoe hadden zij een bestelbus gekocht en een houten kist gemaakt, die door hen was ingegraven in een natuurgebied in de omgeving van Zwolle. In die houten kist zou [slachtoffer 2] worden verborgen en vastgehouden totdat de € 500.000,00 zou zijn betaald. De uitvoering van dit plan is uiteindelijk niet doorgegaan, omdat de bestelbus waarin [slachtoffer 2] vervoerd zou moeten worden, kapot ging.
In de avond van 18 november 2005 ontmoeten de vier verdachten elkaar in de woning van [betrokkene 2], een neef van [medeverdachte 4]. Zij praten daar over de manier waarop zij van [slachtoffer 2] geld zouden kunnen loskrijgen en besluiten naar het café van [slachtoffer 2] te gaan. [A] aan de Schiedamsesingel in Rotterdam.
Alle vier de verdachten nemen één of meer wapens mee: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben ieder twee handvuurwapens, kaliber 6.35 mm, waarvan één of twee met geluiddemper, [medeverdachte 4] heeft een machinepistool, type Scorpio en [verdachte] draagt een groot machinepistool, type MP5, kaliber 9 mm.
Tevens worden meegenomen: een walkietalkie, een scanner, tape en tie-rips.
Omstreeks 2.00 uur zijn de verdachten café [A] binnengegaan. Daar zijn op dat moment de slachtoffers [slachtoffer 2], [slachtoffer 4], [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 1], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] aanwezig. De verdachten hebben de aanwezigen direct met de vuurwapens bedreigd en hen bevolen al hun kostbaarheden, telefoons en geld af te geven.
Slachtoffer [slachtoffer 9], die het café kort daarvoor had verlaten om zijn rijbewijs uit zijn auto te gaan halen, wordt bij terugkomst door de verdachten gedwongen [A] weer binnen te gaan en daar te blijven. Eén van de slachtoffers ([slachtoffer 1]) wordt door [medeverdachte 4] in zijn gezicht gestompt en als hij op de grond ligt met de kolf van een vuurwapen op zijn hoofd geslagen. [Medeverdachte 4] slaat ook [slachtoffer 7] met de kolf van de Scorpio. [verdachte] lost met de MP5 een waarschuwingsschot. De slachtoffers worden gefouilleerd en — op [slachtoffer 2] na — naar het voorportaal van de toiletruimte beneden in het café gebracht. Daar binden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hun handen vast met de door de verdachten meegenomen tie-rips en tape. Hun monden worden met tape dichtgeplakt. De slachtoffers moeten plaatsnemen op de naar het voorportaal gebrachte stoelen.
[Medeverdachte 1] gaat met [slachtoffer 2] in discussie. Hij maakt [slachtoffer 2] daarbij duidelijk dat hij die avond € 500.000,00 moet betalen. [Slachtoffer 4] hoort [medeverdachte 1] tegen [slachtoffer 2] zeggen: ‘Ik wil € 500.000 hebben. Ik wil het nu hebben, anders gaan jullie er aan. Als je geen geld geeft dan gaat iedereen die hier is eraan. We knallen iedereen af en daarna ben jij aan de beurt’. Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 juli 2007 heeft [medeverdachte 1] ook verklaard dat [slachtoffer 2] wel zou meewerken, want tegenover het geld stonden tien levens.
[Slachtoffer 10], een toevallige passant, wordt door [medeverdachte 1] onder bedreiging van een vuurwapen naar binnen gehaald en met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen. Ook hij wordt vastgebonden en bij de andere slachtoffers in het voorportaal gezet. Met behulp van de afstandsbediening wordt het rolluik van het café gesloten. [Medeverdachte 1] komt naar de toiletruimte en vraagt aan [slachtoffer 4] of hij geld kan regelen.
[Slachtoffer 5] hoort de verdachten zeggen dat de verdachten de aanwezigen eigenlijk niet moesten hebben, maar dat ze dood geschoten zouden worden omdat ze de verdachten gezien hadden. [Slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] horen [medeverdachte 4] dergelijke uitlatingen doen. [Slachtoffer 7] hoort één van de verdachten, waarschijnlijk [medeverdachte 4], tegen [slachtoffer 1] zeggen: ‘Als het geld niet komt, gaan jullie er allemaal zo aan. Jij wordt de eerste’.
[Medeverdachte 4] haalt vervolgens [slachtoffer 1] uit de toiletruimte en brengt hem naar de keuken. [slachtoffer 1] moet zich tot op zijn onderbroek uitkleden. In de keuken wordt met de MP5 een schot gelost, dat [slachtoffer 1] niet doodt; [Medeverdachte 4] zag dat [slachtoffer 1] nog leefde. De verdachten doen het vervolgens tegenover de andere slachtoffers wel voorkomen alsof [slachtoffer 1] op dat moment al gedood is. [Slachtoffer 4] hoort [medeverdachte 4] zeggen: ‘Ik heb toch gezegd dat wij geen grappen maken, ik heb jullie toch gewaarschuwd’ en volgens [slachtoffer 9] zegt [medeverdachte 4] bij terugkomst in het voorportaal: ‘Zo, dat is de eerste die dood is’ en kondigt hij nogmaals aan dat alle aanwezigen worden gedood als er geen geld komt. Ook [slachtoffer 7] hoort uitlatingen als: ‘Nou jullie zien het, de eerste is al gegaan. Zo lang het geld niet komt, neem ik jullie 1 voor 1’. [Slachtoffer 5] hoort de verdachten zeggen dat er niemand meer gedood zou worden als binnen een half uur het geld zou komen. Tegen [slachtoffer 10] wordt gezegd: ‘Nu jij, jij bent toch maar een asielzoeker’. [Slachtoffer 10] hoort één van de verdachten nog wel zeggen dat [slachtoffer 1] dood was en dat alle slachtoffers dood zouden gaan en zouden gaan branden.
Eén van de verdachten besprenkelt de aanwezigen in de toiletruimte met een alcoholbevattende vloeistof en door de verdachten, onder wie [medeverdachte 1], wordt gevraagd om een aansteker. Volgens [slachtoffer 7] maken de verdachten tijdens het besprenkelen spottende opmerkingen, als zouden de aanwezigen worden gedoopt. Ook de vloer wordt besprenkeld. [Medeverdachte 4] biedt de aanwezigen in de toiletruimte iets te drinken en een sigaret aan, met de mededeling dat dit hun laatste sigaret en drinken zou zijn en dat zij allemaal doodgeschoten zouden worden. [Slachtoffer 5] hoort [medeverdachte 4] tegen [slachtoffer 6] zeggen dat zij niet naar de wc mocht, omdat ze toch doodgeschoten zou worden.
Als blijkt dat ook [slachtoffer 4] niet voor geld kan zorgen, stelt [slachtoffer 9] aan [medeverdachte 1] voor dat hij zal proberen om bij een vriend geld los te krijgen.
[Medeverdachte 1] probeert vervolgens om met behulp van de mobiele telefoons van de slachtoffers en het door [slachtoffer 9] verstrekte telefoonnummer, contact te zoeken met die vriend. [Slachtoffer 9] hoort [medeverdachte 1] zeggen: ‘Ik ga weg want ze gaan zo meteen schieten’ en hij hoort [medeverdachte 4] of [verdachte] roepen: ‘We klaren ze gewoon allemaal’. [Slachtoffer 9] wordt vervolgens uit het voorportaal van de toiletruimte gehaald en tegen hem wordt gezegd dat hij geld moet gaan regelen omdat hij er anders in het bos wel aan zal gaan.
[Slachtoffer 2] wordt vervolgens naar de toiletruimte gebracht en daar vastgebonden en op de stoel van [slachtoffer 9] gezet. Als [medeverdachte 4] even later terugkeert en ziet dat [slachtoffer 5], die naast [slachtoffer 2] zit, probeert de tape rond de polsen van [slachtoffer 2] los te maken volgt een woordenwisseling tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 4]. [Medeverdachte 4] en [verdachte] staan op dat moment samen in de deuropening van het voorportaal. [Slachtoffer 2] wordt beschoten met de MP5 en vrijwel direct daarna volgt een salvo schoten op de slachtoffers in het voorportaal met de MP5.
Een aantal getuigen stelt met meer of minder zekerheid gezien te hebben dat [medeverdachte 4] heeft geschoten. Het hof kan om die reden evenmin als de rechtbank geheel uitsluiten dat [medeverdachte 4] inderdaad de schutter is geweest. Het hof acht echter het meest aannemelijk dat [verdachte] deze schoten heeft gelost. Het hof hecht in dit verband veel waarde aan de getuigenverklaringen van [slachtoffer 9], die de verdachten kende en die verklaart dat hij heeft gezien dat [verdachte] deze schoten afvuurde, terwijl [medeverdachte 4] de toegangsdeur naar de toiletruimte open hield. Ook in een op 21 november 2005 opgenomen telefoongesprek met een derde wijst [slachtoffer 9] [verdachte] (alias ‘[verdachte]’) aan als schutter. [Slachtoffer 9] bevond zich ten tijde van het eerste salvo in de onmiddellijke nabijheid en kon dus goed zien wie er schoot. De waarneming van de getuigen die zich in de toiletruimte bevonden, zal sterk beïnvloed zijn door angst en doordat zij — zoals meerdere getuigen verklaren — zich meteen lieten vallen. Bovendien heeft het hof, gelet op de getuigenverklaringen, geen reden om aan te nemen dat de MP5 tot en met het eerste salvo in andere handen dan die van [verdachte] is geweest. Ten slotte acht het hof van belang dat [slachtoffer 9] kort voor het eerste salvo [medeverdachte 4] heeft horen zeggen: ‘Het is afgelopen, schiet hem in zijn hoofd’ en ‘Kom schiet hem gelijk’. Dergelijke aansporingen of opdrachten duiden er op dat niet [medeverdachte 4], maar [verdachte] op dat moment geschoten heeft.
[Slachtoffer 7] hoort één van de verdachten zeggen: ‘Kijk wie er nog leven’ en [slachtoffer 10] hoort twee van de verdachten vragen of iedereen dood is. Ook hoort hij één van verdachten zeggen: ‘steek alles in de fik.’
Na het eerste salvo pakt [medeverdachte 3] de MP5. Daarbij zegt hij volgens [slachtoffer 9] en [slachtoffer 7] woorden als: ‘Geef mij dat ding, ik wil ook even schieten’. [Medeverdachte 3] loopt vervolgens met de MP5 naar het voorportaal van de toiletruimte en lost een tweede salvo schoten op de daar aanwezige slachtoffers. Na het tweede salvo schoten hoort [slachtoffer 9] [medeverdachte 3] zeggen: ‘Die mensen willen niet dood, ik zie ze nog bewegen’.
Tijdens deze twee salvo's zijn naast [slachtoffer 2] ook [slachtoffer 3], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] geraakt.
[Medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] willen het café in brand steken. Als [medeverdachte 3], nog steeds gewapend met de MP5, in de keuken naar een aansteker gaat zoeken, worden daar schoten gelost. Naar het oordeel van het hof heeft [medeverdachte 3] op dat moment [slachtoffer 1] met de MP5 door het hoofd geschoten. Volgens [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 3] dan nog: ‘die Hollander waren we vergeten’.
Er is vervolgens brand gesticht in het café.
Als de verdachten het café willen verlaten, ziet [slachtoffer 9] kans om naar buiten te vluchten. Hij wordt achtervolgd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Daarbij wordt een schot gelost. Uit het deskundigenrapport van 6 december 2005 van T. Dijkman blijkt dat nader onderzoek naar de nadien aangetroffen huls heeft uitgewezen dat geschoten is met een handvuurwapen zoals [medeverdachte 3] die avond er één bij zich had, een kaliber 6.35 mm. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat [medeverdachte 3] tijdens de achtervolging van [slachtoffer 9] heeft geschoten. [Medeverdachte 3] heeft dit later ook verklaard aan [medeverdachte 4].
Ten gevolge van het door de verdachten gepleegde geweld jegens de slachtoffers overlijden [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter plaatse. [slachtoffer 8] is ernstig verwond met blijvende invaliditeit tot gevolg.
Juridische duiding
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de schutters op de verschillende schietmomenten met voorbedachten rade hebben gehandeld toen op de slachtoffers werd geschoten.
In dit verband is van belang dat alle verdachten zwaar bewapend naar [A] zijn gegaan. De verdachten hebben de daar aanwezigen, nadat zij hen hadden vastgebonden en hun monden hadden afgeplakt, herhaaldelijk met de dood bedreigd. [Medeverdachte 4] heeft vele malen en met zoveel woorden gezegd dat er geen getuigen in leven zouden worden gelaten. Aan de slachtoffers is een laatste sigaret en drankje aangeboden en ze zijn besprenkeld met een alcohol houdende vloeistof, waarbij tegen hen is gezegd dat het café zou worden afgebrand met de slachtoffers erbij. [medeverdachte 4] heeft, terwijl [verdachte] met de MP5 naast hem stond, gezegd: ‘schiet hem’. Vervolgens is het eerste salvo schoten in het voorportaal van de toiletruimte gelost. Dit salvo lag geheel in lijn met de eerdere doodsbedreigingen. De schutter — waarschijnlijk [verdachte] — heeft tevoren ruimschoots de gelegenheid gehad om zich te beraden. Ook na de door [medeverdachte 4] geuite aansporingen had hij nog de keus om wel of niet de trekker over te halen. Het kan dan ook niet anders dan dat hij deze schoten na kalm beraad en rustig overleg heeft afgevuurd. Hij heeft, om het anders te zeggen, de daad bij het woord gevoegd. Als er van wordt uitgegaan dat [medeverdachte 4] heeft geschoten, dan heeft ook hij dit gedaan na kalm beraad en rustig overleg, ter uitvoering van de dreigementen die hij eerder zelf had geuit en terwijl de verdachte vlak naast hem stond.
Voor de andere schoten, te weten het tweede salvo in het voorportaal van de toiletruimte, de schoten op van Zon in de keuken en het schieten op [slachtoffer 9] buiten, geldt hetzelfde. Deze schoten lagen ook geheel in lijn met de aankondiging dat geen getuigen in leven zouden worden gelaten. Hierbij heeft te gelden dat de schutter — [medeverdachte 3] — nog meer tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden. Ook de uitlating van [medeverdachte 3]: ‘ik wil ook even schieten’ wijst er op dat hij het tweede salvo na kalm overleg en rustig beraad heeft gelost en dat het schieten op de slachtoffers een onderdeel van het plan was. De mededeling van [medeverdachte 3] ‘die Hollander waren we vergeten’ wijst tevens op het voornemen om alle aanwezigen te doden.
Naar 's hofs oordeel zijn de schoten — door wie deze dan ook zijn gelost — met voorbedachten rade gelost. Naar 's hofs oordeel is niet geschoten in een plotselinge opwelling.
Vervolgens dienen de vragen beantwoord te worden of er sprake was van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het doden van de slachtoffers en — voor de schietmomenten ná het eerste salvo — of de verdachte heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met de schutter [medeverdachte 3], met andere woorden of hij ten aanzien van die feiten kan worden aangemerkt als medepleger.
Daarbij stelt het hof vast dat de verdachten die niet hebben geschoten, zich gelet op alles wat daaraan vooraf was gegaan, niet overvallen hebben kunnen voelen door het schieten. Zoals eerder vastgesteld waren alle verdachten zwaar bewapend en hebben meerdere verdachten aangekondigd dat de vastgebonden slachtoffers zouden worden doodgeschoten. [Medeverdachte 4] heeft herhaaldelijk en duidelijk gezegd dat er geen getuigen in leven zouden worden gelaten. De slachtoffers zijn overgoten met een alcoholhoudende vloeistof, waarbij is gezegd dat zij in brand zouden worden gestoken. [Medeverdachte 1] heeft vóór het eerste salvo gezegd: ‘lk ga weg, want ze gaan straks schieten’. Ook werd op dat moment gezegd ‘We klaren ze gewoon allemaal’. Gelet op de verklaringen van de slachtoffers, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat [verdachte] deze bedreigingen niet zou hebben gehoord.
Uit één en ander blijkt dat alle verdachten hebben bijgedragen aan de escalatie door het uiten van dreigementen en het plegen van geweld. In een dergelijke situatie met een actieve bijdrage, komt de vraag of de verdachte zich heeft gedistantieerd of dat had kunnen doen, niet meer aan de orde.
Uit de gedragingen van de verdachten na het eerste salvo schoten kan bovendien worden afgeleid dat zij allemaal achteraf met het schieten hebben ingestemd, dan wel dat zij zich daar in ieder geval aan hebben geconformeerd. Voor het hof staat, mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 9], vast dat alle verdachten bij het afvuren van het eerste salvo in de directe nabijheid waren. Ieder van hen moet de schoten hebben gehoord.
Niermand van hen verlaat hierop het café. Niemand zegt het niet eens te zijn met het gericht schieten op mensen, of doet iets waaruit dat blijkt.
Nergens blijkt uit dat één van de verdachten ook maar heeft geprobeerd zich te onttrekken aan de situatie, die steeds verder escaleerde. Zij hebben allen bijgedragen aan die escalatie door het uiten van dreigementen en het plegen van geweld.
Niemand houdt [medeverdachte 3] tegen als die tegen de anderen zegt: ‘ik wil ook even schieten’, de MP5 pakt en nog een salvo schoten op de slachtoffers lost. Niemand verricht levensreddende handelingen. Integendeel: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] stichten brand in [A] — in het verlengde van het eerder geuite voornemen om niemand in leven te laten of wellicht in een poging om sporen uit te wissen — en [medeverdachte 4] en [verdachte] houden hen niet tegen. De verdachten verlaten het café pas wanneer zij in de veronderstelling verkeren dat alle slachtoffers (op [slachtoffer 9] na, die buiten wordt achtervolgd en beschoten) dood zijn of ten gevolge van de brandstichting alsnog zullen sterven. De verdachten nemen bij hun vertrek waardevolle spullen en geldbedragen mee die zij op de slachtoffers hebben buitgemaakt en gebruiken deze buit voor de gezamenlijke vlucht naar Portugal.
Ook voor de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 9] zijn alle verdachten, dus ook [verdachte], strafrechtelijk aansprakelijk. Dit geweld lag immers evenzeer in lijn van de eerdere moorden op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en van het meermalen geuite voornemen om niemand in leven te laten.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat de verdachten aanvankelijk wellicht het gezamenlijke plan hadden om [slachtoffer 2] af te persen, maar dat tijdens de bewuste nacht gaandeweg het gezamenlijke plan is ontstaan om alle aanwezigen te doden en allen hebben hierop het opzet gehad en hebben meegewerkt aan de uitvoering daarvan. Dat er niet één duidelijk moment is aan te wijzen waarop het gezamenlijke plan is gewijzigd, doet daar niets aan af. Relevant is dat iedereen er mee ingestemd heeft, gelet op de uitvoeringshandelingen die een ieder heeft gepleegd, voor, tijdens en na de diverse schietmomenten. Het hof is derhalve gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachten die niet zelf hebben geschoten, op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een mededader de daad bij het woord zou voegen en op de slachtoffers zou gaan schieten. Alle verdachten hebben in bewuste en nauwe samenwerking een geweldsspiraal ontketend, die leidde tot dodelijk geweld, tot de moord op [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op de andere slachtoffers.
Op grond van het bovenstaande acht het hof bewezen dat (ook) degenen die zelf geen schoten hebben afgevuurd, onder wie in ieder geval verdachte [medeverdachte 1], de moorden op [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op de andere slachtoffers hebben medegepleegd.
Gelet op het voorgaande moeten de verweren, die namens de verdachte zijn aangevoerd, in het bijzonder voor wat betreft het ontbreken van voorbedachte rade (voorwaardelijk) opzet en de voorwaarden voor medeplegen, worden verworpen.
Ook ten aanzien van de schoten op [slachtoffer 9] is het hof van oordeel dat er sprake is van medeplegen door [verdachte], nu dit schietincident volledig in lijn ligt met de daaraan voorafgaande schietmomenten. Dat de verdachte zelf niet heeft geschoten, maakt dat niet anders.
Het verweer dat de verdachte de schoten niet gehoord heeft, acht het hof niet aannemelijk. Het hof stelt voorop het aannemelijk te achten dat de verdachte zelfde eerste schoten heeft gelost, maar afgezien daarvan overweegt het hof als volgt. Los van de bevindingen van het aanvullend proces-verbaal waar de verdediging aan refereert, blijkt reeds uit de feiten dat een met de MP5 gelost schot in casu wel degelijk een aanzienlijk geluid maakte: de verdachte heeft met dat wapen immers een waarschuwingsschot gelost ten gevolge waarvan — volgens de verklaring van de verdachte zelf — iedereen stil werd en het waarschuwingsschot kan enkel dit effect hebben gesorteerd als het te horen is geweest boven alle geluiden van de chaos uit.’
3.4.
Voor medeplegen is nodig het verrichten van enige uitvoeringshandeling en/of het bewust, nauw en volledig samenwerken ter uitvoering van het delict.2. Als nauw en volledig is samengewerkt in een gemeenschappelijk opzet is het niet van belang wie de uitvoeringshandeling(en) daadwerkelijk begaat.3. Men kan zelfs medepleger zijn hoewel men niet eens op de plaats van het delict aanwezig was.4. In dit verband acht ik het van belang hier te memoreren dat voor medeplegen niet nodig is dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s).5. De gezamenlijkheid van het optreden kan een factor zijn die de rechter in aanmerking neemt voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van medeplegen.6.
3.5.
De opmerking van het hof, dat in een situatie met een actieve bijdrage van verdachte de vraag of de verdachte zich heeft gedistantieerd of dat had kunnen doen, niet meer aan de orde is, moet mijns inziens aldus worden begrepen dat degene die in nauwe en volledige samenwerking met een ander of anderen actief heeft bijgedragen aan het noodlottig resultaat en zijn rol is blijven vervullen,7. het station van het distantiëren reeds is gepasseerd. Het zich distantiëren is een ander verschijnsel dan bijvoorbeeld de vrijwillige terugtred bij poging en strafbare voorbereiding. Artikel 46b Sr vrijwaart voor straf degene die een begin van uitvoering heeft gepleegd maar vervolgens de voltooiing van het misdrijf voorkomt. Voor het medeplegen is het zich niet distantiëren een aanwijzing voor het betrokken blijven bij de anderen. Het zich alsnog distantiëren nadat al volledig en nauw is samengewerkt staat aan het aannemen van medeplegen niet in de weg. Het hof heeft voorts aangewezen waarin het zich distantiëren zou hebben kunnen bestaan ten tijde van de escalatie. Ik kan het standpunt van de steller van het middel dat er sprake is van het hinken op twee gedachten en van een tegenstelling in de motivering, daarom niet onderschrijven.
Dat op verdachten geen rechtsplicht rustte om in te grijpen doet hieraan niet af. Het al dan niet bestaan van een rechtsplicht om in te grijpen zegt immers niets over de gezamenlijkheid van het optreden, de onderlinge betrokkenheid. Ieder van de groep is gewoon mee blijven doen.
3.6.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachten nog een rekening te vereffenen hadden met [slachtoffer 2]. In de nacht van 18 op 19 november 2005 zijn de verdachten, ieder voorzien van een of meer vuurwapens, het café [A] binnengegaan en hebben de aanwezigen met die wapens bedreigd. Verdachte (‘[verdachte]’) had zich bewapend met een MP5 en heeft in het café een waarschuwingsschot gelost (bewijsmiddel 1, 2, 4). Verdachte was er bij toen in de toiletruimte de eerste schoten vielen (bewijsmiddel 2). Het hof acht het zelfs waarschijnlijk dat verdachte daar zelf de eerste schoten heeft gelost (zie ook bewijsmiddel 6, 13, 14). Verdachten hebben de slachtoffers meerdere malen te kennen gegeven dat als er niet betaald zou worden zij zouden worden doodgeschoten. Ook was er sprake van dat de slachtoffers moesten worden doodgeschoten omdat zij de daders wellicht herkenden.
3.7.
De steller van het middel voert nog aan dat het aanwezig zijn bij de uitvoering, het zich daarvan niet distantiëren en het instemmen met het door een ander gepleegd geweld onvoldoende is om medeplegen op te leveren. Dat kan onder omstandigheden inderdaad het geval zijn. Maar de feiten die het hof heeft vastgesteld wijzen op een nauwe betrokkenheid en een belangrijke bijdrage van verdachte. Verdachte heeft zelf geweld gebruikt, heeft zelf geschoten, en heeft hetzij zelf een ander doodgeschoten hetzij aan een mededader die gelegenheid gegeven door een deur open te houden. Naar uiterlijke verschijningsvorm traden alle verdachten op in het kader van een gemeenschappelijk doel; het krijgen van geld. De middelen om dit doel te bereiken werden door de groep verdachten ook duidelijk gemaakt. Mensen zouden worden doodgeschoten om druk te zetten op [slachtoffer 2]. Doel en middelen werd door ieder van de verdachten uitgedragen, hetzij in woorden hetzij in daden.
Verdachte heeft zich niet enkel passief gedragen, maar heeft — zoals het hof heeft vastgesteld — een actieve rol gespeeld.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 omdat de voorbedachte raad van verdachte en/of zijn medeverdachten niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden afgeleid.
4.2.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad — in deze zaak in de op moord toegesneden tenlastelegging en bewezenverklaring nader uitgedrukt met de woorden ‘na kalm beraad en rustig overleg’ — is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.8. Daaraan doet niet af dat die gelegenheid slechts gedurende korte tijd zou hebben bestaan.9.
4.3.
De bedoeling van verdachten was wel om van [slachtoffer 2] geld te krijgen maar zij uitten ook het dreigement dat alle bezoekers van het café er aan zouden gaan als dat geld niet zou komen (bewijsmiddel 9). Uit bewijsmiddel 6 is af te leiden dat verdachte het eerste schot in de toiletruimte heeft gelost en ook het daarop volgende salvo moet hebben afgeschoten. Ook kregen de bezoekers te horen dat zij zouden worden doodgeschoten omdat ze de verdachten gezien hadden. Een voor een zou iedereen worden doodgeschoten. Op een gegeven moment kwamen 2 negroïde mannen voor de geknevelde bezoekers staan en vervolgens werd er op hen geschoten (bewijsmiddel 10). Volgens bewijsmiddel 13 begonnen verdachte en een andere overvaller die in de toiletruimte aanwezig was met schieten. Daarvoor had een van beiden geroepen ‘We klaren ze gewoon allemaal’. [Medeverdachte 4] zou vervolgens gezegd hebben ‘Kom, schiet hem gelijk’. Vervolgens zou verdachte zijn komen aanlopen en zou toen zijn gaan schieten. [Medeverdachte 3] zou daarna tegen verdachte hebben gezegd dat verdachte dat ding (wapen) moest geven omdat hij ook wel even wilde schieten. Aldus geschiedde (bewijsmiddel 14).
Het hof heeft op basis van deze gegevens aan kunnen nemen dat de overvallers ieder met voorbedachte raad op levensberoving hebben geopereerd. Zij hebben zich kunnen bezinnen over wat hun te doen stond als het geld niet zou worden geleverd of als er bekenden in het café aanwezig zouden zijn. In ieder geval is voordat het eerste dodelijke schot is gelost al aan de aanwezigen te kennen gegeven dat zij zouden worden doodgeschoten als er geen geld kwam.
4.4.
Het middel stelt dat het hof niet heeft vastgesteld hoeveel tijd gelegen was tussen de aansporing van [medeverdachte 4] en het schieten door verdachte, aangenomen dat verdachte de schutter was van het eerste salvo, zodat het hof het schieten ten gevolge van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging niet heeft uitgesloten. Deze klacht stuit af op de vaststelling van het hof dat al eerder doodsbedreigingen zijn geuit door de verdachten. Dat het de bedoeling was om geld van [slachtoffer 2] te krijgen staat er niet aan in de weg dat mensen met voorbedachte raad om het leven zouden worden gebracht, omdat aldus de druk op [slachtoffer 2] zou kunnen worden opgevoerd. Voorts ziet de steller van het middel er aan voorbij dat er ook sprake van was dat alle aanwezigen door de overvallers zouden worden gedood omdat zij zouden zijn herkend.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie. Op 17 juli 2009 is cassatieberoep ingesteld en het dossier is eerst op 4 maart 2010 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen. Volgens de steller van het middel moet deze overschrijding van de inzendtermijn leiden tot strafvermindering. Die strafvermindering zou tot gevolg hebben dat aan verdachte geen levenslange gevangenisstraf meer kan worden opgelegd.
5.2.
Inderdaad is de inzendtermijn overschreden. Ik voeg daaraan toe dat inmiddels ook de termijn van 16 maanden sinds het instellen van het cassatieberoep nipt is overschreden.
5.3.
Volgens de Hoge Raad leent een levenslange gevangenisstraf zich niet voor vermindering wegens schending van de redelijke termijn.10. Ook in deze zaak zal de Hoge Raad dus kunnen volstaan met het constateren dat de redelijke termijn is geschonden.
Het middel faalt.
6.
De voorgestelde middelen treffen geen doel. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2010
HR 19 oktober 1993, NJ 1994, 50 m.nt. Van Veen.
HR 5 september 1995, DD 96.001; HR 12 november 1996, NJ 1997, 190.
HR 15 april 1986 NJ 1986, 740; HR 4 mei 1993, NJB 1993, 178; HR 20 februari 2007, LJN AZ2105, NJ 2007, 263 m.nt. Reijntjes.
HR 10 april 2007, LJN AZ5713.
HR 12 april 2005, LJN AS2769, NJ 2005, 577 m.nt. Mevis; HR 7 juli 2009, LJN BI3888, NJ 2009, 389 m.nt. Borgers.
HR 14 oktober 2003, LJN AJ1396, NJ 2004, 103.
Bijv. HR 8 september 2009, LJN BI4080.
Bijv. HR 11 juni 2002, LJN AE1743.
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2 onder C.