Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/241 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit
Artikel 10 Maatregelen om de faciliteit te koppelen aan gezonde economische governance
Geldend
Geldend vanaf 19-02-2021
- Bronpublicatie:
12-02-2021, PbEU 2021, L 57 (uitgifte: 18-02-2021, regelingnummer: 2021/241)
- Inwerkingtreding
19-02-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-02-2021, PbEU 2021, L 57 (uitgifte: 18-02-2021, regelingnummer: 2021/241)
- Vakgebied(en)
Corona (V)
EU-recht / Financiering
1.
De Commissie doet een voorstel aan de Raad tot opschorting van alle of een deel van de vastleggingen of betalingen indien de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8 of lid 11, VWEU besluit dat een lidstaat niet doeltreffend heeft opgetreden om zijn buitensporige tekort te corrigeren, tenzij de Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige economische neergang voor de Unie in haar geheel in de zin van artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (1).
2.
De Commissie kan in de volgende gevallen een voorstel doen aan de Raad tot opschorting van alle of een deel van de vastleggingen of betalingen:
- a)
indien de Raad twee opeenvolgende aanbevelingen goedkeurt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, op grond dat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;
- b)
indien de Raad twee opeenvolgende besluiten goedkeurt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 tot vaststelling van niet-naleving door een lidstaat, op grond dat deze de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;
- c)
indien de Commissie vaststelt dat een lidstaat geen in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde maatregelen heeft genomen en bijgevolg besluit de betaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;
- d)
Er wordt prioriteit gegeven aan het opschorten van vastleggingen; betalingen worden alleen opgeschort wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van significante niet-naleving.
Het besluit tot opschorting van de betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die na de datum van het besluit tot opschorting worden ingediend.
3.
Een voorstel van de Commissie met betrekking tot een besluit tot opschorting van vastleggingen wordt geacht te zijn aangenomen door de Raad, tenzij de Raad door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen binnen één maand na de indiening van het voorstel van de Commissie.
De opschorting van de vastleggingen is op de vastleggingen van toepassing met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op de vaststelling van het besluit tot opschorting.
De Raad stelt op basis van een in de leden 1 en 2 bedoeld voorstel van de Commissie, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de opschorting van betalingen vast.
4.
De omvang en het niveau van de op te leggen opschorting van vastleggingen of betalingen is evenredig, eerbiedigt de gelijke behandeling van de lidstaten en houdt rekening met de sociaal-economische omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder het werkloosheidspeil, het armoedepeil en het niveau van sociale uitsluiting van de betrokken lidstaat in vergelijking met het gemiddelde van de Unie, alsook het effect van de opschorting op de economie van de betrokken lidstaat.
5.
De opschorting van vastleggingen is in de volgende gevallen onderworpen aan een maximum van 25 % van de vastleggingen of 0,25 % van het nominale bbp, als dat lager is:
- a)
bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 1;
- b)
bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 2, punt a);
- c)
bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 2, punt b);
- d)
bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 2, punten c) en d).
In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van opgeschorte vastleggingen hoger liggen dan de in de eerste alinea bedoelde maximumpercentages.
6.
De Raad heft de opschorting van vastleggingen op voorstel van de Commissie overeenkomstig de in lid 3, eerste alinea, van dit artikel beschreven procedure op in de volgende gevallen:
- a)
- b)
indien de Raad het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 heeft onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, of indien de Raad de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening heeft afgesloten;
- c)
indien de Commissie heeft geconcludeerd dat een lidstaat de in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde passende maatregelen heeft genomen;
- d)
indien de Commissie heeft besloten dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 bedoelde macro-economisch aanpassingsprogramma uit te voeren of de maatregelen heeft genomen waarom in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld besluit van de Raad is verzocht.
Zodra de opschorting van vastleggingen door de Raad is opgeheven, kan de Commissie opnieuw overgaan tot eerder opgeschorte vastleggingen, onverminderd artikel 3, leden 4, 7 en 9, van Verordening (EU) 2020/2094.
De Raad neemt op voorstel van de Commissie een besluit over de opheffing van de opschorting van betalingen overeenkomstig de in de derde alinea van lid 3 beschreven procedure, indien aan de toepasselijke voorwaarden van de eerste alinea van dit lid is voldaan.
7.
De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de uitvoering van dit artikel. Meer bepaald informeert de Commissie, wanneer zij een voorstel doet op grond van lid 1 of lid 2, het Europees Parlement onverwijld en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over vastleggingen en betalingen waarvoor tot opschorting kan worden besloten.
De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de toepassing van dit artikel te bespreken in het kader van een gestructureerde dialoog om het Parlement de gelegenheid te geven zijn standpunten kenbaar te maken. De Commissie houdt terdege rekening met de standpunten van het Europees Parlement.
De Commissie doet het voorstel tot opschorting dan wel het voorstel tot opheffing van deze opschorting, onverwijld na de goedkeuring toekomen het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de redenen voor haar voorstel toe te lichten.
8.
Uiterlijk 31 december 2024 voert de Commissie een evaluatie uit van de toepassing van dit artikel. Daartoe stelt zij een verslag op, dat zij aan het Europees Parlement en de Raad doet toekomen, en dat indien nodig vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel.
9.
Indien er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie, kan de Commissie een voorstel indienen voor een evaluatie van de toepassing van dit artikel, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig artikel 225 respectievelijk 241 VWEU, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).