Op 1 maart 2017 is art. 51 (oud) Sv vervallen en is de inhoud van dit wetsartikel tekstueel nagenoeg onveranderd “overgenomen” in het huidige art. 48 Sv. Zie hiertoe de Wet van 17 november 2016, Stb. 2016, 476 (i.w.tr. op 1 maart 2017) en Kamerstukken II 2014/15, 34159, nr. 3 (MvT), p. 25.
HR, 15-05-2018, nr. 15/05508
ECLI:NL:HR:2018:697
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
15/05508
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:697, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:311
ECLI:NL:PHR:2018:311, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:697
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0209
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Aan cassatieschriftuur gehechte stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv, thans art. 48 Sv. Verzuim afschrift appeldagvaarding aan raadsman verdachte te zenden. HR: Op de gronden die zijn vermeld in de CAG is het middel terecht voorgesteld. CAG: Noch verdachte noch een raadsman is ttz. in h.b. verschenen. Uit aan cassatieschriftuur gehechte stukken - te weten een stelbrief in h.b. en een verzendcontrolerapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het destijds geldende faxnummer van de strafgriffie van Hof - vloeit het ernstige vermoeden voort dat zich in h.b. wel een raadsman heeft gesteld maar dat het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Niet naleving van dit voorschrift staat in de weg aan geldige behandeling van de zaak ttz. in h.b. buiten tegenwoordigheid verdachte en diens raadsman. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 15/05508
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 november 2015, nummer 22/004218-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 7 is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Niet naleving art. 51 (oud) Sv (oproeping raadsman voor de behandeling hoger beroep). De AG stelt voor dat de Hoge Raad het arrest van het hof zal vernietigen.
Nr. 15/05508 Zitting: 10 april 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 3 november 2015 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte bij verstek en met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014.
Namens de verdachte heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat in strijd met de nog ten tijde van het hoger beroep geldende bepaling van art. 51 (oud) Sv,1.de raadsman van de verdachte niet voor de terechtzitting in hoger beroep is opgeroepen, noch dat het hof daarnaar onderzoek heeft gedaan.
4. Uit de stukken van het geding kan het volgende worden afgeleid. Namens de verdachte is door mr. G.S.J. van Gestel op 2 oktober 2014 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 juni 2014. Deze zaak draagt het parketnummer 10-055446-13. Aan de cassatieschriftuur is een afschrift gehecht van een faxbericht van mr. Van Gestel en van een op 2 oktober 2014 gedateerd “verzend controle rapport” van dat faxbericht – aan de authenticiteit van deze stukken behoeft naar het mij voorkomt in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Dit faxbericht, waarin het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg wordt vermeld, is gericht aan het gerechtshof Den Haag en houdt onder meer het volgende in:
“In bovenomschreven aangelegenheid heb ik op 2 oktober j.l. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis d.d. 27 juni jl. van de politierechter Rotterdam. Cliënt is bij verstek veroordeeld en heeft bij vanochtend kennis genomen van het vonnis. Cliënt komt derhalve tijdig in beroep tegen voornoemd vonnis.
Langs deze weg bericht ik u dat ik cliënt zal bijstaan in het hoger beroep. Ik verzoek u derhalve vriendelijk alle stukken waaronder de oproep en het onderliggende dossier aan mij te doen toekomen.
Ik vertrouw erop u met het voorgaande naar behoren te hebben geïnformeerd.”
5. Ik meen dat dit faxbericht naar zijn inhoud dient te worden begrepen als een stelbrief in de zin van art. 39 Sv.2.
6. Uit het verzend controle rapport van het faxbericht blijkt dat achter tijd “02/10/2014 16:58” vermeld staat en achter “result” de status “OK”. Uit dit rapport blijkt bovendien dat het bericht is verzonden naar het (fax)nummer 0703813650, hetwelk correspondeert met het nummer dat is opgegeven bovenaan de bij de schriftuur gevoegde brief en dat tevens het destijds geldende faxnummer van de strafgriffie van het gerechtshof Den Haag is.3.
7. Ter terechtzitting in hoger beroep is verdachte noch een advocaat verschenen. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, moet het er in cassatie voor worden gehouden dat het faxbericht inhoudende de stelmededeling de strafgriffie van het gerechtshof wel heeft bereikt, maar dat dit bericht niet aanwezig was in het dossier dat het gerechtshof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige zaak in hoger beroep. Daaruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat zich wel een advocaat heeft gesteld bij de behandeling in hoger beroep, en dat ten aanzien van de (verkrijging van de) oproeping voor de behandeling van het hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd.4.Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-naleving ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.5.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Ambtshalve wijs ik erop dat na het instellen van het cassatieberoep op 24 november 2015 inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken. Indien de Hoge Raad mij volgt, zal de rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen daar, ingeval deze rechter tot een strafoplegging komt, rekening mee dienen te houden.
10. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2018
Vgl. HR 5 september 2015, ECLI:NL:HR:2017:2250.
Sinds 1 maart 2016 is bij de strafgriffie van het Gerechtshof Den Haag sprake van een nieuw faxnummer.
Vgl. HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2653.
HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1293; HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2721; HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, NJ 2013/416, m.nt. Borgers; HR 8 maart 2011, ECLI:NL:2011:BO6743; HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375 en HR 22 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8811.