Einde inhoudsopgave
Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft
Artikel 1:1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
12-12-2019, Stcrt. 2019, 69775 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2019, Stcrt. 2019, 69775 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verzekeringsrecht / Algemeen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
administratieve kosten: kosten die zijn gemaakt in het kader van het administreren van een beleggingsobject;
- b.
andere voordelen: andere posten dan opbrengsten die aan de definitie van baten voldoen;
- c.
bankspaarhypotheek: product als bedoeld in de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld, dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een spaarrekening;
- d.
baten: vermeerderingen van het economisch potentieel gedurende de verslagperiode in de vorm van instroom van nieuwe of verhoging van bestaande activa, dan wel vermindering van vreemd vermogen, een en ander uitmondend in een toename van het eigen vermogen;
- e.
beheerskosten: kosten die zijn gemaakt om een beleggingsobject in stand te houden of te onderhouden;
- f.
beleggingsobjectkosten: geprognosticeerde of eventuele reeds gemaakte administratieve kosten, beheers-, productie- en verkoopkosten, alsmede de geprognosticeerde of reeds voldane rentelasten;
- g.
het besluit: het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;
- h.
complex beleggingsproduct: complex product voor zover het een verzekering met een beleggingscomponent of verpakt retailbeleggingsproduct is, niet-zijnde een derdepijlerpensioenproduct;
- i.
contractuele looptijd: duur van de overeenkomst inzake een complex product;
- j.
direct ingaande lijfrente: product waarbij in geval van een spaarvariant per direct levenslang een vaste periodieke uitkering wordt ontvangen en in geval van een beleggingsvariant een uitkering wordt ontvangen waarvan de hoogte en/of de duur afhankelijk is van de opbrengst van de beleggingen;
- k.
direct ingaande uitkering: product als bedoeld in de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld, waarbij in geval van een spaarvariant per direct gedurende een bepaald aantal jaren een vaste periodieke uitkering wordt ontvangen en in geval van een beleggingsvariant een uitkering wordt ontvangen waarvan de hoogte en/of de duur afhankelijk van de opbrengst van de beleggingen;
- l.
garantie: garantie op het product die wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat, waarbij ingeval van een schuldproduct de aflossing van de schuld van de consument volledig of gedeeltelijk is gegarandeerd en in geval van een opbouwproduct een bepaalde opbrengst is gegarandeerd;
- m.
gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten: gedelegeerde verordening (EU) 2017/653 van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip’s) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (PbEU 2014, L 352/1);
- n.
guise: gemiddelde uitkering in de slechtste 10 procent van de gevallen, berekend op de in bijlage 4 aangegeven wijze;
- o.
hybride hypotheek, ook wel spaarbeleggingshypotheek: schuldproduct, waarbij de consument de mogelijkheid heeft om de premie of inleg naar eigen inzicht te gebruiken voor sparen of voor beleggen;
- p.
ingelegde gelden: totaal van gelden belegd door consumenten voor het verkrijgen van beleggingsobjecten;
- q.
kapitaaltoereikendheidstoezicht: wettelijk bedrijfseconomisch toezicht uit hoofde van:
- 1°
de richtlijn kapitaaltoereikendheid;
- 2°
richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345/1);
- 3°
richtlijn nr. 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen (PbEG L 228);
- 4°
richtlijn nr. 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de richtlijnen nr. 73/239/EEG, nr. 79/267/EEG, nr. 92/49/EEG, nr. 92/96/EEG, nr. 93/6/EEG en nr. 93/22/EEG van de Raad en van de richtlijnen nr. 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad;
- 5°
richtlijn nr. 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PbEU 2014, L 173); of
- 6°
ander met het onder 1° tot en met 5° bedoeld vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht;
- r.
netto-rendementspercentage: percentage dat bij de bepaalde looptijd, gegeven de omvang en frequentie van de inleg leidt tot de uitkering van een complex product;
- s.
omloopfactor: indicator van de omloopsnelheid van de portefeuille van een beleggingsinstelling of icbe in enig boekjaar;
- t.
onderliggende waarden: financiële instrumenten waarin de consument direct of indirect met het complexe product belegt of doet beleggen;
- u.
opbouwproduct: complex product, dat wordt aangewend om kapitaal te doen groeien, niet zijnde een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe;
- v.
opbrengsten: baten die ontstaan bij uitvoering van de normale activiteiten van een onderneming;
- w.
opbrengstscenario: voorspelling van de uitkering aan de consument op basis van een bepaald rendement;
- x.
overwaardeconstructie: schuldproduct waarbij een deel van het krediet wordt aangewend ter belegging, niet zijnde aflossing van het krediet of een combinatie van een schuldproduct en een onttrekkingsdepot dat dient ter financiering van inkomensaanvulling;
- y.
productiekosten: kosten die zijn gemaakt in het kader van het verhogen van het economisch potentieel of de waarde van een beleggingsobject;
- z.
rentedervingskosten: dat deel van de kosten dat de aanbieder van het complexe product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument in geval van vervroegde beëindiging en dat verband houdt met gederfde rente-inkomsten;
- aa.
restschuld: overblijvende financiële verplichting van de consument jegens de aanbieder van een complex product uit hoofde van een opbouwproduct;
- ab.
schuldproduct: complex product, bestaande uit een combinatie van krediet, met uitzondering van krediet dat wordt aangewend voor het verschaffen van het genot van een complex product dat overwegend tot doel heeft kapitaal te doen groeien, en een bestanddeel, dat wordt aangewend om te voorzien in de gehele of gedeeltelijke aflossing van het krediet;
- ac.
spaarbeleggingsproduct: opbouwproduct dat bestaat uit een combinatie van een spaar- en een beleggingsrekening;
- ad.
spaarhypotheek: complex product dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een levensverzekering met een garantiekapitaal dat in hoogte overeenkomt met de omvang van het krediet;
- ae.
uitkering: uitbetaling door de aanbieder van een complex product aan de consument van de waarde van het complexe product onder aftrek van kosten bij beëindiging door de consument aangevuld met voor zover van toepassing de onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging;
- af.
verkoopkosten: kosten die direct kunnen worden gerelateerd aan de verkoop van het beleggingsobject aan de consument;
- ag.
vermeldingsverplichting: de verplichting een vermelding, als bedoeld in artikelen 2:59, derde lid, 2:66a; 2:74, tweede lid; 2:79, derde lid; 2:85, derde lid; 4:7, tweede lid; 5:4 van de wet, op te nemen in de toepasselijke vermeldingsuitingen;
- ah.
vermeldingsuitingen: de in de artikelen 2:59, derde lid, 2:66a; 2:74, tweede lid; 2:79, derde lid; 2:85, derde lid; 4:7, tweede lid; 5:4 van de wet, bedoelde aanbiedingen, documenten, reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie;
- ai.
voorbeeldwaarde: waarde van de opbrengst bij verkoop van een recht van deelneming in de beleggingsinstelling of icbe, waarbij verkoopkosten al zijn afgetrokken;
- aj.
waarde: som van alle door de consument onderscheidenlijk deelnemer verrichte betalingen voor een complex product aan de aanbieder plus een bepaald jaarlijks rendement over het deel van die betalingen dat wordt aangewend ten einde rendement te genereren ten behoeve van de consument onderscheidenlijk deelnemer;
- ak.
de wet: de Wet op het financieel toezicht.