Zie onder meer HR 4 januari 2005, LJN AR8661, NJ 2006, 159 en HR 1 december 2009, LJN BK4884.
HR, 06-07-2010, nr. 08/03152 H
ECLI:NL:HR:2010:BN0333
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-07-2010
- Zaaknummer
08/03152 H
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BN0333
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN0333, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN0333
ECLI:NL:HR:2010:BN0333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2010; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN0333
- Wetingang
art. 138 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2010/321
Conclusie 06‑07‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Aanvrager tot herziening is [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats].
2.
Bij onherroepelijk geworden uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 8 april 2004 met parketnummer 18/030245-02, is aan [alias 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 37.066,-. De uitspraak vermeldt dat [alias 1] ook bekend staat als (onder meer) [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
3.
De onder 1 genoemde uitspraak is gewezen naar aanleiding van het op 13 november 2002 onherroepelijk geworden vonnis van de Rechtbank te Groningen van 29 oktober 2002 met parketnummer 030245-02, gewezen ten laste van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], waarbij [betrokkene 1] voornoemd wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ en ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Tevens heeft de Rechtbank inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, een en ander zoals in het vonnis omschreven. Het vonnis vermeldt dat [betrokkene 1] ook bekend staat als (onder meer) [alias 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
4.
Namens de aanvrager is door mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht, een aanvraag tot herziening van de uitspraak van 29 oktober 2002 ingediend.
5.
De aanvraag berust op de stelling dat het vonnis in de strafzaak blijkens de uitspraak in de ontnemingszaak is gewezen ten laste van aanvrager en derhalve berust op persoonsverwisseling .
6.
Ter onderbouwing van de aanvraag wordt het volgende aangevoerd. Aanvrager raakte op de hoogte van de uitspraak in de ontnemingszaak door een brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau van 2 april 2008 waarin aanvrager werd opgeroepen om het bij die uitspraak vastgestelde ontnemingsbedrag te betalen. De persoon die in de strafzaak van 29 oktober 2002 is veroordeeld heeft zich uitgegeven voor aanvrager door het gebruik maken van aanvragers personalia. Aanvrager is niet degene geweest die ter executie van het vonnis in de strafzaak gedetineerd is geweest van 13 juni 2002 tot 16 april 2003. Daartoe wordt erop gewezen:
- —
dat de foto van de aanvrager geen enkele gelijkenis vertoont met de foto van degene die door de Rechtbank te Groningen in de strafzaak is veroordeeld;
- —
dat de aanvrager in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003 in Frankrijk verbleef, welke stelling wordt ondersteund door diverse documenten, als bijlagen gevoegd bij de aanvraag;
- —
dat aanvrager dus niet degene kan zijn geweest die voor de strafzaak heeft vastgezeten in de periode van 13 juni 2002 tot 16 april 2003 en op 29 oktober 2002 door de Rechtbank is veroordeeld tot straf.
7.
Naar aanleiding van de aanvraag, zoals hiervoor uiteengezet, heb ik op 3 november 2009 het College van procureurs-generaal een aantal vragen voorgelegd, te weten:
- *
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de executie van het ontnemingsvonnis van 8 april 2004?
- *
Heeft het Openbaar Ministerie een vordering tot kwijtschelding ex art. 577b, tweede lid Sv gedaan en zo ja, hoe is hier op beslist, of is het Openbaar Ministerie voornemens een dergelijke vordering te doen en zo nee, waarom niet?
- *
Staat de veroordeling in de strafzaak in het Justitieel Documentatieregister op naam van aanvrager of op naam van [betrokkene 1]?
8.
Naar aanleiding van de door mij aan het College van procureurs-generaal gestelde vragen heeft de Hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Groningen bij brief van 8 december 2009 het volgende bericht, voor zover hier van belang:
‘Alvorens ik een toelichting zal geven op de door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden gestelde vragen, permitteer ik mij eerst kort de gang van zaken te schetsten.
Bij het Openbaar Ministerie te Groningen is in 2002 vervolgd een persoon die zich, naar later bleek, van een groot aantal aliassen bedient voor overtreding van de Opiumwet alsmede voor bezit van een vals reisdocument, het laatste feit ad informandum gevoegd (bijlage 1, uitdraai Compas). Deze persoon zal ik in het vervolg aanduiden als [betrokkene 1].
Het valse reisdocument dat [betrokkene 1] heeft gebruikt stond op naam van [alias 1].
Ten onrechte is [betrokkene 1] in Compas geregistreerd als [achternaam aanvrager], alias [alias 2] (bijlage 2, uitdraai Compas) een andere alias van [betrokkene 1].
De strafvervolging heeft uiteindelijk geleid tot een veroordeling van [betrokkene 1] op tegenspraak. Aangezien [betrokkene 1] zich in voorlopige hechtenis bevond, is de straf aansluitend ten uitvoer gelegd.
In Compas is geregistreerd (zie bijlage 3) dat bij de behandeling van de ontnemingsvordering ter terechtzitting op 15 oktober 2002 ook aanwezig is geweest de persoon die de voorlopige hechtenis in de strafzaak heeft ondergaan, vergezeld van een advocaat en een tolk.
Hieruit kan mijns inziens worden geconcludeerd dat het [betrokkene 1] was, die zijn verdediging tegen de ontnemingsvordering heeft gevoerd.
Veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is echter [naam aanvrager], met vermelding van [betrokkene 1] als alias. Het ontnemingsvonnis is in de justitiële documentatie ook op naam van [naam aanvrager] komen te staan, waardoor automatisch getracht is bij [aanvrager] het vonnis te executeren.
Pas op het moment dat Duchateau in de Pl Breda geconfronteerd werd met dit ontnemingsvonnis werd duidelijk dat dit door een verkeerde vermelding van aliassen op naam van [aanvrager] is komen te staan.
Navraag bij de regiopolitie te Groningen en de Pl te Breda heeft foto's opgeleverd van de betrokken personen. Hieruit bleek zonder meer dat het om twee verschillende personen gaat (bijlage 4).
In het verlengde van dit gegeven is de executie van het ontnemingsvonnis opgeschort. Later bleek dat voor een procedure ex art. 579 Sv de aanhouding van de beoogde veroordeelde noodzakelijk is. Op dat moment was [aanvrager] niet meer gedetineerd, reden waarom deze procedure uiteindelijk niet is opgestart.
Beantwoording van de vragen:
- 1.
De executie van het ontnemingsvonnis is thans nog opgeschort tot 20 februari 2010. Ik ben van mening dat het onterecht zou zijn het vonnis ten laste van [aanvrager] te executeren.
- 2.
Het Openbaar Ministerie heeft geen vordering tot kwijtschelding ex art. 577b tweede lid Sv gedaan en is ook niet voornemens dit te doen. Immers in het ontnemingsvonnis zijn de echte naam van de te veroordelen persoon ([betrokkene 1]) en een van zijn aliassen (alias 1]) verwisseld. Mijns inziens zou een procedure tot kwijtschelding onvoldoende recht doen aan het feit dat [aanvrager] in deze zaak niet het wederrechtelijk voordeel heeft gekregen en ook niet is vervolgd ten aanzien van de onderliggende feiten. Niet [aanvrager] maar [betrokkene 1] dient tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel te worden veroordeeld.
- 3.
Blijkens het uittreksel van het Justitieel documentatieregister betreffende [aanvrager] is de veroordeling in de strafzaak alsmede het ontnemingsvonnis op zijn naam (dus die van aanvrager) geregistreerd. Wat betreft de veroordeling in de strafzaak kan nu al worden geconcludeerd dat dit onterecht is.
Terzijde zij opgemerkt dat zich in het Justitieel Documentatieregister een uittreksel bevindt op naam van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], waarop de onderhavige zaken niet vermeld staan.’
9.
De aanvraag strekt tot herziening van het vonnis van 29 oktober 2002, kennelijk omdat — hetgeen ook in de aanvraag wordt opgemerkt — tegen de uitspraak van 8 april 2004 in de ontnemingszaak de mogelijkheid tot herziening niet open staat.1. Blijkens het vonnis van de Rechtbank te Groningen is in de strafzaak echter niet aanvrager maar [betrokkene 1] veroordeeld. [Betrokkene 1] is ook degene die de bij voornoemd vonnis opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten. Van de in de aanvraag bedoelde persoonsverwisseling is in het vonnis in de strafzaak dan ook geen sprake. De aanvraag mist dan ook feitelijke grondslag en zal om die reden ongegrond moeten worden verklaard.
10.
Hiermee is het probleem van aanvrager, een — naar hij stelt en hetgeen door het Openbaar Ministerie te Groningen wordt onderschreven — te zijnen laste gewezen uitspraak in de ontnemingszaak niet opgelost. Daartoe diene het volgende. De uitspraak in de ontnemingszaak is gewezen ten laste van [alias 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, een alias van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]. De personalia van deze [alias 1] zijn voor wat betreft de plaats van geboorte allesbehalve gelijk aan die van aanvrager, [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats]. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de ontnemingsuitspraak niet ten laste van aanvrager is gewezen en reeds daarom ten onrechte is gepoogd de uitspraak in de ontnemingszaak ten laste van aanvrager te executeren. Dan blijft nog de vermelding van de veroordeling in de ontnemingszaak op aanvragers documentatie. Hier biedt art. 39c jo. 3 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de mogelijkheid aan het Openbaar Ministerie de documentatie in overeenstemming te brengen met het feit dat bedoelde veroordeling niet ten laste van aanvrager is gewezen.
11.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2010
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Buiten twijfel staat dat het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd niet is gewezen ten laste van aanvrager, maar van verdachte X, ten aanzien van wie dat vonnis ook is geëxecuteerd. Nu aanvrager dus niet kan gelden als ‘veroordeelde te wiens aanzien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan’ a.b.i. art. 458.1 Sv kan aanvrager, gelet op het bepaalde in art. 460 Sv niet worden ontvangen.
6 juli 2010
Strafkamer
nr. 08/03152 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 29 oktober 2002, nummer 18/030245-02, ingediend door mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, voor dit verzoek woonplaats kiezende te Maastricht ten kantore van zijn advocaat.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft blijkens het vonnis van 29 oktober 2002 "[betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ook bekend staand onder de volgende aliassen: [alias 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, [alias 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, [alias 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, [alias 4], geboren op [geboortedatum] 1974, [alias 5], geboren op [geboortedatum] 1978, [alias 6], geboren op [geboortedatum] 1975" ter zake van 1. "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet staat buiten twijfel dat het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd niet is gewezen ten laste van de aanvrager, maar van de hiervoor onder 1 genoemde [betrokkene 1], ten aanzien van wie dat vonnis ook is geëxecuteerd.
Nu de aanvrager dus niet kan gelden als "veroordeelde te wiens aanzien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan" als bedoeld in art. 458, eerste lid, Sv, kan de aanvrager, gelet op het bepaalde in art. 460 Sv, niet worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 juli 2010.