Einde inhoudsopgave
Regeling aanvullende regels veiligheid wegtunnels
Bijlage 3
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2020
- Bronpublicatie:
17-09-2020, Stcrt. 2020, 48621 (uitgifte: 24-09-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/175356)
- Inwerkingtreding
01-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-09-2020, Stcrt. 2020, 48621 (uitgifte: 24-09-2020, regelingnummer: IENW/BSK-2020/175356)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Algemeen
Verkeersrecht / Inrichting wegverkeer
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Bouwrecht / Veiligheid en milieu
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Volkshuisvesting (bestuursrechtelijk) / Wonen
Verkeersrecht (V)
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
behorende bij artikel 6a van de Regeling aanvullende regels veiligheid wegtunnels
§ 1. Uitgangspunten bij het instellen van initiële maatregelen
§ 1.1. Incidenten
Artikel 1
- 1.
In een verkeersbuis met twee of meer rijstroken worden gestrande voertuigen en personen door het verkeersgeleidingsteam beveiligd door de rijstrook waarop zij zich bevinden over de gehele lengte van de tunnel af te kruisen en op de naastbij gelegen rijstrook een snelheidsbeperking in te stellen.
- 2.
Indien de tunneloperator blijvend gevaar voor mensen voorziet worden gestrande voertuigen en personen beveiligd door in aanvulling op het eerste lid de verkeersbuis te sluiten.
- 3.
In een verkeersbuis met meer dan twee rijstroken is het sluiten van de verkeersbuis niet nodig indien met het afkruisen van een tweede rijstrook blijvend gevaar wordt vermeden.
Artikel 2
- 1.
Indien er in de nabijheid op het traject van de tunnel een spookrijder wordt gesignaleerd, wordt de eerste rijstrook, met de rijrichting van het verkeer mee, gerekend vanaf de middenberm, voor de afsluitboom van de tunnel afgekruist van het signaleringsportaal dat vooraf gaat aan het portaal met de verkeerslichten tot de plaats waar de spookrijder is gesignaleerd.
- 2.
Indien het mogelijk is de tunnel tijdig te sluiten wordt in aanvulling op het eerste lid, de betreffende verkeersbuis gesloten.
Artikel 3
Indien een te hoog voertuig het advies om de tunnel te mijden negeert, wordt de betreffende verkeersbuis gesloten.
§ 1.2. Calamiteiten
Artikel 4
- 1.
Indien verkeerskundige alarmen duiden op een voorval met kenmerken van brand, brengt het tunnelsysteem het middentunnelkanaal of de dwarsverbinding in een tunnel automatisch in gereedheid en alarmeert de tunneloperator.
- 2.
Bij een waargenomen voorval met kenmerken van brand, gevaarlijke stoffen, een ernstige aanrijding of een vermoeden daarvan plaatst de tunneloperator de verkeersbuis onmiddellijk in calamiteitenbedrijf.
- 3.
Indien combinaties verkeerskundige alarmen duiden op een calamiteit wordt het calamiteitenbedrijf automatisch door het tunnelsysteem ingeschakeld als de tunneloperator niet of te laat reageert.
- 4.
Bij brand of vrijkomende gevaarlijke stoffen of een vermoeden daarvan plaatst de tunneloperator in aanvulling op het tweede en derde lid de verkeersbuis onmiddellijk in evacuatiebedrijf.
Artikel 5
Bij brand in de verkeerscentrale wordt indien dat mogelijk is voordat de verkeerscentrale wordt ontruimd een snelheidsmaatregel in en bij de tunnel getroffen. De tunneloperators gaan over tot lokale bediening vanuit de hen toegewezen lokale bedienpost bij de tunnel. Zolang de lokale bediening nog niet is geactiveerd, is er op de weg bij de tunnel toezicht van de weginspecteurs van de tunnelbeheerder.
§ 2. Uitgangspunten bij het informeren en oproepen
Artikel 6
- 1.
Gestrande weggebruikers in de tunnel worden via de luidsprekerinstallatie geïnstrueerd om met het verkeer mee naar de eerstvolgende hulppost in de wand langs de rijstrook die voor hen is afgekruist te lopen.
- 2.
In de hulppost krijgt de weggebruiker via de noodtelefoon een nadere veiligheidsinstructie inhoudende wat te doen of te laten tot de komst van de weginspecteur of de hulpverleningsdiensten.
- 3.
De veiligheidsinstructie is afgestemd op de Richtlijn eerste veiligheidsmaatregelen bij incidenten met eenzijdig aanrijdgevaar ( Stcrt. 2010, 8443 ).
- 4.
In afwijking van het eerste lid worden in het geval van een voorval met brand of het vrijkomen van gevaarlijke stoffen of een vermoeden daarvan, de betrokken weggebruikers via de luidsprekerinstallatie direct voorzien van een evacuatie-instructie.
Artikel 7
Vluchtdeuren van de incidentbuis of calamiteitenbuis naar het middentunnelkanaal blijven altijd ontgrendeld zodat personen zich altijd op eigen initiatief in veiligheid kunnen brengen via de vluchtroute.
Artikel 8
- 1.
De weginspecteur wordt door de tunneloperator geïnformeerd over elk voorval waar zijn hulp en ondersteuning gewenst is.
- 2.
Bij ernstige incidenten, calamiteiten en ernstige storingen schaalt de tunneloperator in aanvulling op het eerste lid op naar de bevelvoerder van de weginspecteurs, zijnde de officier van dienst van de tunnelbeheerder.
- 3.
De gemeenschappelijke meldkamer van de hulpverleningsdiensten wordt door de tunneloperator altijd geïnformeerd over calamiteiten en ernstige storingen waarbij een verkeersbuis of de tunnel wordt gesloten.
- 4.
De gemeenschappelijke meldkamer van de hulpverleningsdiensten wordt geïnformeerd over de volgende incidenten:
- a.
aanrijding met letsel of een vermoeden van letsel;
- b.
stilstaand voertuig met onwelwording of een vermoeden van onwelwording;
- c.
een betoging;
- d.
vandalisme;
- e.
aanwezigheid van voetgangers, fietsers of dieren, en
- f.
spookrijder.
Artikel 9
Uitwisseling van informatie tussen de tunneloperator, de weginspecteur, de officier van dienst van de tunnelbeheerder en de gemeenschappelijke meldkamer van de hulpverleningsdiensten geschiedt met een gemeenschappelijk uitvraagprotocol met als onderdelen:
- a.
exacte locatie;
- b.
aard van het voorval;
- c.
getroffen initiële maatregelen;
- d.
aantal dodelijke en gewonde slachtoffers;
- e.
aantal mensen in het incidentvoertuig achtergebleven en aantal immobiele slachtoffers;
- f.
aantal betrokken voertuigen;
- g.
eventueel in de tunnel aanwezig vervoer van gevaarlijke stoffen;
- h.
eventuele lekkage van vloeistoffen;
- i.
gewenste inzet van hulpverleningsdiensten, en
- j.
beste aanrijdroute.
§ 3. Uitgangspunten bij het instellen van additionele maatregelen
Artikel 10
De weginspecteur, de officier van dienst van de tunnelbeheerder en de hulpverleningsdiensten benaderen incidenten in principe via de incidentbuis met de rijrichting mee. Bij gevaar voor mensen is de incidentbuis gesloten.
Artikel 11
- 1.
De hulpverleningsdiensten benaderen calamiteiten in principe via de gesloten ondersteunende buis met de rijrichting mee. Bij gevaarlijke stoffen kunnen de hulpverleningsdiensten er voor kiezen hier van af te wijken.
- 2.
Bij calamiteiten verleent de tunneloperator toegang aan de bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten na briefing over de toestand in de calamiteitenbuis.
- 3.
De verantwoordelijke bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten kan na inspectie van de calamiteitenbuis, toestemming geven aan de hulpverleningsdiensten, de officier van dienst van de tunnelbeheerder en de weginspecteur om de calamiteitenbuis in de rijrichting te benaderen.
Artikel 12
- 1.
De verantwoordelijke bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten bepaalt bij incidenten en calamiteiten het aanvalsplan:
- a.
niveau van Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedures;
- b.
inrichting Commando Plaats Incident, en
- c.
taakverdeling en wijze van communicatie.
- 2.
Opdrachten van de bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten aan de tunneloperator lopen via de officier van dienst van de tunnelbeheerder.
- 3.
Zolang er geen weginspecteur of officier van dienst van de tunnelbeheerder aanwezig is op de plaats van het incident of de calamiteit lopen de opdrachten aan de tunneloperator in afwijking van het tweede lid via de gemeenschappelijke meldkamer van de hulpverleningsdiensten.
§ 4. Uitgangspunten Herstellen en normaliseren
Artikel 13
Het is de verantwoordelijkheid van de weginspecteur of de officier van dienst van de tunnelbeheerder om, na veiligstelling van alle bij het incident of de calamiteit betrokken personen en na toestemming van de bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten indien aanwezig, zo snel mogelijk een rijstrook open te stellen voor doorstroming van het verkeer.
Artikel 14
- 1.
De aanwezige bevelvoerder van de hulpverleningsdiensten en de weginspecteur of de officier van dienst van tunnelbeheerder stemmen af in welke volgorde en onder welke voorwaarden de ondersteunende buis en mogelijk veilige stroken in de incidentbuis of calamiteitenbuis vrijgegeven kunnen worden voor verkeer.
- 2.
Het vrijgeven van een tunnelbuis voor verkeer door de tunneloperator kan slechts na uitdrukkelijke schouw en toestemming door de weginspecteur of de officier van dienst van de tunnelbeheerder. Een mogelijk herstel en test van de uitrusting van de tunnel kan onderdeel uitmaken van de schouw.
§ 5. Uitgangspunten loggen en registreren
Artikel 15
- 1.
Het verloop van alle voorvallen in tunnels wordt gelogd door de tunneloperator.
- 2.
Significante voorvallen worden geregistreerd, beschreven en geëvalueerd.