type: NAJPcoll:
Rb. Amsterdam, 23-12-2020, nr. C/13/678464 / HA ZA 20-87
ECLI:NL:RBAMS:2020:7011
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-12-2020
- Zaaknummer
C/13/678464 / HA ZA 20-87
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:7011, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑12‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2022:1174
- Vindplaatsen
NTHR 2021, afl. 3, p. 130
Uitspraak 23‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Houder van onteigende effecten SNS Reaal die verklaring voor recht vraagt wordt niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat die verklaring enig gevolg zal hebben in de schadeloosstellingsprocedure bij de Ondernemingskamer.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/678464 / HA ZA 20-87
Vonnis van 23 december 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING BEHEER SNS REAAL,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. I. Spinath te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
SRH N.V. (voorheen: SNS REAAL N.V.),
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Vriesendorp te Amsterdam,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam.
De partijen worden hierna Stichting Beheer, SRH en de Staat genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaardingen van 9 januari 2020, met producties,
- -
de conclusie van antwoord van SRH van 15 april 2020,
- -
de conclusie van antwoord van de Staat van 29 april 2020, met producties,
- -
het tussenvonnis van 17 juni 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast en
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2020, de daarin genoemde aanvullende productie van de Staat en de spreekaantekeningen van de advocaten.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is voor vandaag vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Stichting Beheer was tot 2006 de enige aandeelhouder van SRH, dat destijds nog SNS Reaal N.V. heette (bij de gebeurtenissen uit het verleden zal hierna dan ook worden gesproken van: SNS Reaal). Bij de beursgang in 2006 gaf SNS Reaal nieuwe aandelen uit en verkocht Stichting Beheer een groot pakket bestaande aandelen. In de jaren 2007 en 2008 is het belang van Stichting Beheer in SNS Reaal verder teruggelopen, maar Stichting Beheer bleef meerderheidsaandeelhouder.
2.2.
Eind 2008 verkeerde SNS Reaal als gevolg van de kredietcrisis in een zwakke solvabiliteitspositie. SNS Reaal, Stichting Beheer en de Staat hebben toen, in ruggenspraak met De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB), gesproken over een kapitaalinjectie door de Staat en door Stichting Beheer. Het zou moeten gaan om zogenaamd core tier 1 capital.
2.3.
De Staat heeft daarop € 750 miljoen gestort en SNS Reaal heeft daarvoor de zogenaamde State Securities uitgegeven. Stichting Beheer heeft een bedrag van € 500 miljoen gestort en SNS Reaal heeft daarvoor de zogenaamde Stichting Securities uitgegeven. In artikel 3.1 van de in dit verband op 11 december 2008 opgestelde Terms and Conditions is daarover het volgende bepaald:
Status and Subordination of the Stichting Securities
The Stichting Securities constitute direct, unsecured, subordinated liabilities of the Issuer [SNS Reaal, rechtbank] and rank pari passu without any preference among themselves. The Stichting Securities will rank pari passu with the Ordinary Shares and the B Shares of the Issuer (except that the Stichting Securities do not carry voting rights and do not qualify as formal share capital of the Issuer) and will be subordinated to the Senior Claims (as defined below).
For the purpose of this Condition:
“subordinated to the Senior Claims” means and has the effect that any claims or rights that a Holder has under the Stichting Securities against the Issuer (the “Junior Claims”) are subordinated in right of payment (including any prepayment, repayment, distribution, set-off or recovery, whether in cash or in kind) in respect of all claims that any creditor of the Issuer has at any time against the Issuer (the “Senior Claims”). If (in the event of a winding-up, dissolution, or otherwise) the amount of payments to be made under the Junior Claims is to be calculated: (i) first it shall be calculated the amount to be paid on the Senior Claims and the Junior Claims based on their statutory ranking; (ii) second to the amount to be paid towards the Junior Claims based on their statutory ranking shall be paid instead towards the Senior Claims (for the avoidance of doubt: if and to the extent any amounts remain due under the Senior Claims);
“rank pari passu with the Ordinary Shares and the B Shares” means and has the effect that any proceeds remaining after payment of the Senior Claims (the “Excess Proceeds”) shall be applied towards payment of amounts due under the Ordinary Shares, the B Shares and the Junior Claims on a pro rata basis based on the nominal amount of the Ordinary Shares, the nominal amount of the B Shares and the Initial Nominal Amount of the Stichting Securities (the “Attributed Amount”). The Holders shall not have any rights to and, shall, to the extent necessary (upon acquiring any Stichting Securities) waive their rights to, receive payment of the Excess Proceeds which they may be entitled to receive on the basis on the statutory ranking of Junior Claims vis-à-vis the Ordinary Shares and the B Shares in excess of the Attributed Amount in respect of the Stichting Securities.
2.4.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën (hierna: de minister) onder meer de door SNS Reaal uitgegeven effecten (inclusief alle aandelen die Stichting Beheer in SNS Reaal hield en alle Stichting Securities) onteigend.
2.5.
Artikel 6:8 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) bepaalt dat partijen van wie effecten worden onteigend recht hebben op een schadeloosstelling. Artikel 6:10 Wft bepaalt dat deze schadeloosstelling (lid 1) wordt vastgesteld door de ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: de OK). Een schadeloosstellingsprocedure begint (lid 2) met een aanbod tot schadeloosstelling van de minister en een verzoek aan de OK om de schadeloosstelling overeenkomstig dat aanbod vast te stellen.
2.6.
Op 4 maart 2013 heeft de minister alle rechthebbenden ten aanzien van onteigende effecten een schadeloosstelling van nihil aangeboden en een verzoekschrift ingediend bij de OK, waarin hij heeft verzocht de schadeloosstelling overeenkomstig dit aanbod vast te stellen. Diverse belanghebbenden, waaronder Stichting Beheer, hebben tegen dit verzoek verweer gevoerd. Daarmee is een procedure gaan lopen bij de OK die nog steeds loopt (hierna: de Schadeloosstellingsprocedure).
2.7.
De OK heeft bij tussenbeschikking van 11 juli 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1966) overwogen dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van alle onteigende effecten nihil was en aangekondigd deskundigen te zullen benoemen om te rapporteren over de werkelijke waarde van de verschillende onteigende effecten. In rov. 5.11 van deze beschikking heeft de OK als volgt overwogen:
(…) De Ondernemingskamer dient de vraag of de vorderingen zijn achtergesteld – voor zover dat relevant is voor de vaststelling van de schadeloosstelling – zelfstandig te beoordelen. De Ondernemingskamer geeft dat oordeel uitsluitend in het kader van de beoordeling van de schadeloosstelling. Het uiteindelijke oordeel of een bepaalde vordering al of niet is achtergesteld is aan de gewone burgerlijke rechter. Dat geldt ook voor de overige oordelen van de Ondernemingskamer over civielrechtelijke verhoudingen, zoals het oordeel over de hierna te behandelen kwestie met betrekking tot de 403-verklaring. In deze zin hebben deze oordelen van de Ondernemingskamer een voorlopig karakter.
2.8.
De OK heeft tussentijds cassatieberoep van deze beschikking opengesteld. Van die mogelijkheid hebben zowel de Staat als meerdere belanghebbenden (daaronder echter niet Stichting Beheer) gebruik gemaakt. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:661) de tussenbeschikking van de OK vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de OK. De Hoge Raad heeft daarbij onder meer overwogen (rov. 4.24):
De ondernemingskamer heeft in rov. 5.11 geoordeeld dat zij de vraag of bepaalde vorderingen zijn achtergesteld – voor zover dat relevant is voor de vaststelling van de schadeloosstelling – zelfstandig dient te beoordelen en dat zij dat oordeel uitsluitend geeft in het kader van de vaststelling van de schadeloosstelling. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, houdt het bestreden oordeel slechts in dat de burgerlijke rechter niet is gebonden aan oordelen over civielrechtelijke verhoudingen die de ondernemingskamer aan de vaststelling van de schadeloosstelling ten grondslag legt. Het bestreden oordeel houdt niet in dat de ondernemingskamer in de onderhavige procedure over bedoelde verhoudingen geen bindende eindbeslissingen zou kunnen geven of dat beslissingen in een gewone civielrechtelijke procedure van invloed zouden kunnen zijn op het recht op of de vaststelling van de schadeloosstelling in het kader van de Interventiewet.(…)
2.9.
Bij tussenbeschikking van 26 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:594) heeft de OK vervolgens – kort samengevat – deskundigen benoemd en een deskundigenbericht bevolen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
2.10.
Nadat de deskundigen op 28 april 2018 hun bericht hadden uitgebracht, heeft de OK op 16 april 2019 weer een tussenbeschikking gewezen (ECLI:NL:GHAMS:2019:1296), waarin zij een nader deskundigenbericht heeft gelast. In haar beschikking overweegt de OK dat als geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, het toekomstscenario zou zijn geweest een faillissement van SNS Reaal. De belanghebbenden, die in dat hypothetische faillissement een uitkering zouden hebben ontvangen, kunnen aanspraak maken op een schadeloosstelling. Over de Stichting Securities overweegt zij als volgt (rov. 2.45):
De Ondernemingskamer is van oordeel dat uit deze gang van zaken volgt dat bij de uitgifte van de Core Tier 1 Securities, op aandringen van DNB tussen SNS Reaal en Stichting Beheer is overeengekomen en vastgelegd in de van toepassing zijnde Terms and Conditions, dat de vorderingen uit hoofde van de Core Tier 1 Securities ook in een faillissement van SNS Reaal een gelijke rangorde zouden hebben als de door SNS Reaal uitgegeven gewone aandelen en aandelen B. Dit betekent dat er van moet worden uitgegaan dat een curator in het faillissement van SNS Reaal zich met een beroep op deze afspraak met succes zou hebben kunnen verzetten tegen de verificatie van de vorderingen van Stichting Beheer uit hoofde van de Core Tier 1 Securities en dat daarop, zoals de deskundigen ook hebben aangenomen, in het faillissement van SNS Reaal geen uitkering zou hebben plaatsgevonden.
2.11.
Mr. Spinath heeft bij brief van 20 mei 2019 namens Stichting Beheer de OK onder meer verzocht terug te komen op dit oordeel. In haar brief van 19 juni 2019 heeft de OK laten weten dat zij dat niet doet en dat dit oordeel:
… een bindende eindbeslissing is in het kader van de onderhavige procedure die strekt tot vaststelling van de aan de onteigende partijen toekomende schadeloosstelling. Daaraan doet niet af dat, zoals Stichting Beheer aanvoert, de gewone burgerlijke rechter bevoegd is te oordelen over de van toepassing zijnde Terms en Conditions.
2.12.
In de Schadeloosstellingsprocedure heeft in september 2020 een zitting plaatsgevonden. Op 24 december 2020 wordt weer een beschikking van de OK verwacht; mogelijk is dat de eindbeschikking.
2.13.
Los van de Schadeloosstellingsprocedure heeft Stichting Beheer een procedure aangespannen bij deze rechtbank, waarin zij vroeg om een verklaring voor recht dat, kort samengevat, de in de Stichting Securities belichaamde vorderingen concurrente vorderingen betreffen. De vordering in deze procedure (hierna: de Achterstellingsprocedure) is door de rechtbank afgewezen bij vonnis van 18 mei 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2845). Dit vonnis is in een door Stichting Beheer ingesteld hoger beroep door het Hof bekrachtigd bij arrest van 22 mei 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:1812). Het door Stichting Beheer ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 3 april 2020 (ECLI: NL:HR:2020:592) verworpen.
3. Het geschil
3.1.
Stichting Beheer vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de vorderingen van Stichting Beheer op SRH uit hoofde van de Stichting Securities in een eerste faillissement van SRH verifieerbaar zouden zijn geweest voor het volledige bedrag minus de afslag wegens loss absorption met achtergestelde rang ten opzichte van alle andere geverifieerde vorderingen die in rang voor haar gaan, met veroordeling van de Staat en SRH in de kosten.
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert dat Stichting Beheer niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel haar vordering moet worden afgewezen, met veroordeling van Stichting Beheer in de kosten.
3.3.
SRH refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en vordert dat Stichting Beheer in de kosten wordt veroordeeld.
4. De beoordeling
4.1.
De Staat voert onder meer als verweer dat Stichting Beheer geen belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht, en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.4.2. Over haar belang bij de gevorderde verklaring voor recht stelt Stichting Beheer dat deze een (beslissende) rol zal spelen bij de begroting van de vergoeding die de Staat aan haar verschuldigd is. Als de verklaring voor recht zou worden toegewezen, zou de Schadeloosstellingsprocedure een geheel andere afloop krijgen dan op basis van het huidige (door haar aangemerkt als: voorlopige) oordeel van de OK valt te verwachten, aldus Stichting Beheer. De OK gaat er nu vanuit (zie hiervoor onder 2.10) dat de vordering uit hoofde van de Stichting Securities in een hypothetisch faillissement van SNS Reaal niet zou worden geverifieerd, omdat zij ook is achtergesteld bij de rentevorderingen van andere schuldeisers die na de faillissementsdatum zouden ontstaan. In de Schadeloosstellingsprocedure geldt als uitgangspunt dat in een hypothetisch faillissement van SNS Reaal na voldoening van alle gewone en de andere achtergestelde vorderingen€ 467 miljoen aan boedelactief zou resteren. Daarom zou een tweede faillissement volgen waarin dat overschot zou worden verdeeld onder de schuldeisers met rentevorderingen van na de datum van het eerste faillissement, die het bedrag van het overschot zouden overtreffen. Op de State Securities en de Stichting Securities zou dan niets meer worden uitgekeerd. Als het uitgangspunt evenwel zou zijn dat de vordering van Stichting Beheer wel geverifieerd zou worden in een eerste hypothetisch faillissement, zou die € 467 in dat faillissement onder de Staat (de State Securities) en Stichting Beheer worden verdeeld, aldus Stichting Beheer. Dat zou Stichting Beheer ongeveer € 200 miljoen hebben opgeleverd; in de Schadeloosstellingsprocedure zou de OK dan dit bedrag als schadeloosstelling toewijzen.
4.3.
Stichting Beheer heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gevraagde verklaring voor recht, als de rechtbank die zou uitspreken, enig gevolg zal hebben op de uitkomst van de Schadeloosstellingsprocedure.
4.4.
In de eerste plaats heeft Stichting Beheer niet onderbouwd dat de OK rekening zal houden met een door de rechtbank te geven verklaring voor recht. In haar brief van 19 juni 2019 (zie hiervoor onder 2.11) schrijft de OK dat zij haar oordeel in rov. 2.45 van de beschikking van 16 april 2019 (zie hiervoor onder 2.10) aanmerkt als bindende eindbeslissing. Dat betekent dat zij daar niet op gaat terugkomen.
4.5.
Stichting Beheer stelt daar slechts tegenover dat de OK “net als de deskundigen, steeds (heeft) gekeken naar wat de rechtbank deed” in de Achterstellingsprocedure. Het klopt dat de OK in de Schadeloosstellingsprocedure heeft verwezen naar de Achterstellingsprocedure. De OK deed dat bijvoorbeeld in de beschikking van 16 april 2019 in rov. 2.43, en vervolgens in rov. 2.44 waar zij verwijst naar en gebruik maakt van de beschrijving in het vonnis van de rechtbank van het totstandkomingsproces van de Terms and Conditions. Vervolgens trekt de OK echter, op basis van dat totstandkomingsproces, een conclusie (in de hiervoor aangehaalde rov. 2.45) die los staat van wat de rechtbank heeft overwogen in de Achterstellingsprocedure. Uit dergelijke verwijzingen naar de uitspraken van rechtbank of Hof in de Achterstellingsprocedure – en uit het gebruik maken van enkele vaststellingen die de rechtbank daarin deed – valt niet af te leiden dat de OK zich gebonden acht aan het in die uitspraken vervatte oordeel van rechtbank of Hof, en analoog daaraan aan een uitspraak van de rechtbank in deze procedure. Dat de OK (mogelijk) haar eindbeschikking in de Schadeloosstellingsprocedure wat betreft de Stichting Securities zou gaan aanhouden in afwachting van de uitspraak van deze rechtbank, zoals ter zitting van de kant van Stichting Beheer is aangevoerd, is ten slotte door de Staat gemotiveerd weersproken.
4.6.
Daarnaast heeft Stichting Beheer niet onderbouwd dat de OK (of de Hoge Raad in een cassatieberoep in de Schadeloosstellingsprocedure) rekening moet houden met een door de rechtbank te geven verklaring voor recht. De vraag of de vordering uit de Stichting Securities in een hypothetisch faillissement van SNS Reaal wel of niet geverifieerd zou worden is opgekomen in de Schadeloosstellingsprocedure – een procedure op grond van de Wft waarin de OK exclusief bevoegd is – omdat de OK daarin heeft beslist dat de door de Staat te betalen schadeloosstelling moet worden begroot op het bedrag dat onteigende partijen in dat hypothetische faillissement zouden hebben ontvangen. De vraag naar de verifieerbaarheid (c.q. de mate van achterstelling) van de vordering van Stichting Beheer is een “subvraag” van de vraag of Stichting Beheer in een hypothetisch faillissement een uitkering zou hebben ontvangen. De beantwoording van die vraag is voorbehouden aan de OK.
4.7.
Stichting Beheer wijst erop dat de OK meermalen heeft overwogen ‘dat het uiteindelijke oordeel aan de civiele rechter is’. Dat betekent evenwel niet dat de OK rekening zou moeten houden met een door deze rechtbank te geven verklaring voor recht – en op haar bindende eindbeslissing zou moeten terugkomen als de rechtbank die verklaring voor recht zou toewijzen. De rechtbank volgt de duiding van de Hoge Raad (zie hiervoor onder 2.8) ten aanzien van de overweging van de OK in rov. 5.11 van haar beschikking van 11 juli 2013, namelijk dat wat de OK daar overweegt over de gewone burgerlijke rechter (“Het uiteindelijke oordeel of een bepaalde vordering al of niet is achtergesteld is aan de gewone burgerlijke rechter.”) niet inhoudt “…dat beslissingen in een gewone civielrechtelijke procedure van invloed zouden kunnen zijn op het recht op of de vaststelling van de schadeloosstelling…”. 4.8. Daarmee heeft Stichting Beheer geen belang bij de verzochte verklaring voor recht, en moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op het verzoek van Stichting Beheer een extra schriftelijke ronde (re- en dupliek) te gelasten. Stichting Beheer heeft ter zitting voldoende gelegenheid gekregen en genomen om te reageren op het verweer van de Staat met betrekking tot het ontbreken van belang. Dat re- en dupliceren uit een oogpunt van hoor en wederhoor of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is, is niet gebleken.
4.10.
Stichting Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Staat en SRH worden veroordeeld. De proceskosten van de Staat worden begroot op € 656,- aan griffierecht en € 1.086,- (2 x tarief € 543,-) aan salaris advocaat. De door de Staat gevorderde wettelijke rente over proceskosten leent zich ook voor toewijzing. De proceskosten van SRH worden begroot op € 656,- aan griffierecht en € 543,- (1 x tarief
€ 543,-) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart Stichting Beheer niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt Stichting Beheer in de proceskosten van de Staat, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.742,-, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt Stichting Beheer in de na dit vonnis ontstane kosten van de Staat, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting Beheer niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt Stichting Beheer in de proceskosten van SRH, aan de zijde van SRH tot op heden begroot op € 1.199,-,
5.5.
veroordeelt Stichting Beheer in de na dit vonnis ontstane kosten van SRH, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stichting Beheer niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, mr. S.P. Pompe en mr. I.M. Bilderbeek en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑12‑2020