Vgl. HR 21 september 1999, NJ 1999, 785.
HR, 16-11-2010, nr. 09/03681
ECLI:NL:HR:2010:BN0040
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-11-2010
- Zaaknummer
09/03681
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BN0040
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN0040, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑11‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6139, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN0040
ECLI:NL:PHR:2010:BN0040, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑06‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6139
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN0040
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Conclusie AG o.m. art. 140 Sr. HR: 81 RO.
16 november 2010
Strafkamer
Nr. 09/03681
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2009, nummer 23/005707-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 november 2010.
Conclusie 22‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte 6]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, 2. primair ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’, 3. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’, en 5. ‘deelneming aan en organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf met aftrek.
2.
Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [verdachte 2] (nr. 09/01350), [verdachte 3] (nr. 09/01418), [verdachte 4] (09/01503), [verdachte 5] (nr. 09/03352), [verdachte 1] (nr. 09/03678), en [verdachte 7] (nr. 09/03684), waarin ik vandaag eveneens concludeer
3.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen heeft verklaard, nu de bewezenverklaring uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van één getuige, althans de door het Hof daartoe naast de verklaringen van die getuige gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende steun geven aan die verklaringen.
5.
Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 3 bewezen verklaard dat:
‘hij op 22 november 2005 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in perceel [e-straat 1] te Zaandam ongeveer 4.252 gram van een materiaal bevattende heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;’
6.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘Ten aanzien van de feiten 3 en 5:
32.
Een proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], inspecteur van de politie Zaanstreek-Waterland (ZD 48, doorgenummerde pagina 08).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 22 november 2005 te 6.10 uur heeft in het woonhuis [e-straat 1] te Zaandam, een doorzoeking in de woning plaatsgevonden in het kader van het onderzoek tegen: [betrokkene 9].
De toegang tot de woning werd ons verschaft door de aanwezige dochter van de hoofdbewoonster, genaamd [betrokkene 12].
Alvorens tot handmatige doorzoeking over te gaan is door collega [verbalisant 8] met zijn speurhond ‘Jordi’ een onderzoek in de woning gedaan. De hond ‘blafte aan’ bij het bed in de slaapkamer. Vervolgens is tot handmatige doorzoeking van de woning overgegaan.
De volgende zaken werden door ons aangetroffen:
- —
Slaapkamer, volgnummer 1 1201-1: 1 sporttas achter het bed met daarin 4 blokken vermoedelijk heroïne en 5 plastic zakjes met mogelijk heroïne.
- —
Slaapkamer, volgnummer I 1203-1A: 2 plastic zakjes met vermoedelijk heroïne, weegschaal, lepel, doosje met plastic zakjes.
33.
Een proces-verbaal van 23 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], brigadier-inspecteur bij de Centrale Recherche van de politie Zaanstreek- Waterland (ZD 48, doorgenummerde pagina's 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Bij de doorzoeking van pand I, zijnde [e-straat 1] te Zaandam, werd een tas in beslag genomen. De tas kreeg het goednummer 1-1201 -1.
In de tas zaten 4 blokken, welke omwikkeld waren met tape. In de blokken zat een onbekende stof. De blokken kregen het goednummer 1-1201-1-1.
Verder zaten er in de tas 3 plastic zakken met daarin kleine plastic zakjes in de vorm van bolletjes. De plastic zakken kregen het goednummer 1-1201-1-2.
34.
Een proces-verbaal nummer 869 van 16 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10], brigadier van politie Zaanstreek-Waterland (Dossier vierde aanvulling, proces-verbaal 869).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Dit proces-verbaal heeft betrekking op de in het kader van onderzoek Apartman inbeslaggenomen verdovende middelen uit perceel [e-straat 1] te Zaandam.
In de 3e aanvulling op het dossier Apartman is proces-verbaal 839 opgenomen, betrekking hebbend op het technische onderzoek naar de inbeslaggenomen verdovende middelen.
In dit proces-verbaal staan op pagina 8 onder andere de volgende gegevens weergegeven, betrekking hebbend op de totale hoeveelheid inbeslaggenomen heroïne uit perceel [e-straat 1] te Zaandam.
Gewicht: | Spoornr: | Gripzaknr: | |
---|---|---|---|
bruin brokje | 493,6 | grI 1201-1-B3309 | 978 |
bruin brokje | 400,5 | grI 1201-1-B1309 | 974 |
bruin brokje | 403,0 | grI 1201-1-B4309 | 985 |
bruin brokje | <500 | grI 1201-1-A2309 | 931 |
bruin brokje | 402,1 | grI 1201-1-B2309 | 986 |
bruin brokje | 502,8 | grI 1201-1-B5309 | 984 |
bruin brokje+poeder | 518,9 | grI 1201-1-A3309 | 992 |
bmin brokje+poeder | 515,5 | grI 1201-1-A4309 | 993 |
bruin brokje+poeder | 515,9 | grI-1201-1-A1309 | 990 |
Op grond van deze tabel kan worden vastgesteld dat het totaalgewicht van deze verdovende middelen 4252,30 gram betreft. Het verpakkingsmateriaal is in deze weging niet meegenomen.
35.
Een verslag, NFI-zaaknummer 2005.12.14.089, zijnde een deskundigenrapport van 3 maart 2006 van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, opgemaakt door [verbalisant 17] op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed/belofte (ZD 48, doorgenummerde pagina's 16 en 17).
Dit rapport houdt in —voor zover van belang en zakelijk weergegeven—:
Kenmerk: | Omschrijving | Conclusie | |
---|---|---|---|
NFI | 309.978 | monster beige brokje | bevat heroïne |
NFI | 309.974 | monster beige brokje | bevat heroïne |
NFI | 309.985 | monster beige brokje | bevat heroïne |
NFI | 309.9312,22 | gram beige brokje in een gripzakje | bevat heroïne |
NFI | 309.986 | monster beige brokje | bevat heroïne |
NFI | 309.984 | monster beige brokje | bevat heroïne |
NFI | 309.992 | monster beige poeder en brokjes | bevat heroïne |
NFI | 309.902 | monster beige poeder | bevat heroïne |
NFI | 309.993 | monster beige poeder en brokjes | bevat heroïne |
NFI | 309.990 | monster beige poeder | bevat heroïne |
Heroïne is vermeld op lijst I, behorende bij deOpiumwet
36.
Een proces-verbaal van verhoor van 22 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11], brigadier respectievelijk agent van de politie Zaanstreek- Waterland (PD [betrokkene 9], doorgenummerde pagina's 15 tot en met 29).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 9]:
U vraagt mij waar ik nog meer heroïne heb liggen. Ik kan u zeggen dat dit bij mijn moeder thuis is, aan de [e-straat 1]. Hier ligt ongeveer 3 kilo heroïne. Deze heroïne heb ik bij mijn moeder thuis neergelegd omdat mijn moeder op dit moment in Turkije verblijft. Ik heb deze in haar slaapkamer, onder haar bed gelegd.
U vraagt mij van wie de drie kilo heroïne is. Deze hoeveelheid heroïne heb ik afgelopen vrijdagavond (het hof begrijpt: 18 november 2005) daar neergelegd in opdracht van een man die ik nog niet wil noemen. Deze man is de man waar ik nog schuld bij heb. Hij vroeg aan mij om deze drie kilo heroïne of meer, voor hem, voor een maand te bewaren/verstoppen. Hiervoor zou ik een bedrag van 4000 euro ontvangen. Dit zou dan weer in mindering worden gebracht op mijn schuld die ik bij deze man heb. Ik probeer hiermee te zeggen dat ik niet de eigenaar ben van deze heroïne.
Ik koos voor deze bewaarplaats omdat mijn moeder op vakantie was in Turkije, en ik de sleutel bezat van haar woning.
U vraagt mij of hij [verdachte 6] heet. Als u dit weet, waarom vraagt u het mij dan?
U vraagt mij nogmaals of hij [verdachte 6] heet.
Ik kan u zeggen dat ik bang ben om zijn naam te noemen. Ik zeg niets over hem.
37.
Een proces-verbaal van verhoor van 23 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 5], brigadier respectievelijk hoofdagent van de politie Zaanstreek-Waterland (PD [betrokkene 9], doorgenummerde pagina's 31 tot en met 35).
Dit proces-verbaal houdt in. Voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 9]:
V: Je zegt ‘dat deed de andere’ man. Wie bedoel je nu met de andere man. Gisteren heb je een foto gezien van een man. Bedoel je dat dat deze man is. Dus de man die je ‘de andere man’ noemt. (De man op die foto is genaamd: [verdachte 6]).
A: Zoals gezegd ik wil de naam niet noemen omdat ik bang ben voor de man.
V: heb jij wel eens van iemand anders, dus buiten [verdachte 6] om, opdracht gehad om aan [getuige 9] heroïne te leveren?
A: nee dat heb ik niet. Het geld wat ik van [getuige 9] kreeg gaf ik dan weer aan die andere man.
V: Wat gebeurt er op deze foto?
A: [verdachte 7] zei tegen mij dat die man, dus [getuige 9], een vriend is van die andere man en dat als hij belt ik aan hem heroïne moet leveren. Ik heb dat dus ook gedaan.
Het kasboekje gaat over een periode van ongeveer twee maanden. Dit was de periode dat die man in Turkije op vakantie was. De namen op de lijst die we net doorgenomen hebben zijn klanten van die man. Tijdens de vakantie heb ik dus de klanten waargenomen van de andere man. Ik heb daartoe ook de heroïne geleverd gekregen.
V: Geef eens een aantal namen van je klanten?
A: […], […], […], […] en […]. Ik heb deze klanten allemaal gekregen van die andere man. In mijn telefoon staan al deze namen en telefoonnummers.
V: Waarom lag er heroïne in het huis van je moeder?
A: Ik moest dat bewaren van die andere man.
38.
Een proces-verbaal van verhoor van 13 december 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 12], hoofdagent respectievelijk brigadier van de politie Zaanstreek-Waterland (PD [betrokkene 9], doorgenummerde pagina's 42 tot en met 53).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 9]:
V: Wiens klanten waren dit?
A: Tachtig procent van mijn klanten heb ik via [verdachte 6] gekregen. Dat ik begon te werken voor [verdachte 6], moest ik aan hem 21,5 euro betalen per gram.
V: We willen nu met jou een fotomap doornemen. Wie herken je op foto D ([verdachte 6])?
A: Dat is [verdachte 6].
V: Is dat de man voor wie jij heroïne hebt verhandeld?
A: Jullie weten het al. Ik ben erg bang voor hem.
V: Wie herken je op de foto F ([getuige 9])?
A: Dat is [getuige 9].
V: Was deze klant van [verdachte 6]?
A: Deze klant heb ik via [verdachte 6] gekregen. Ik kreeg deze klant dat [verdachte 6] op vakantie was.
39.
Een proces-verbaal van verhoor van 20 maan 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 13], beiden hoofdagent van de politie Zaanstreek- Waterland (PD [betrokkene 9]. doorgenummerde pagina's 79 tot en met 83).
Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 9]:
A: [Verdachte 7] heeft tegen mij gezegd dat ik mijn werk moest doen wat betreft [getuige 9]. Hieruit heb ik begrepen dat ik heroïne aan [getuige 9] mocht verkopen.
V: Je was eerder bang om te verklaren over de man die [verdachte 6] heet. Is dat nog zo?
A: Ja dat is zo. Ik ben bang om zijn naam te noemen.
40.
Een proces-verbaal van verhoor van 6 december 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 12], beiden brigadier van de politie Zaanstreek-Waterland (PD [getuige 9], doorgenummerde pagina's 20 tot en met 25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 9]:
lk belde naar het nummer van [alias verdachte 6]. Ik kreeg niet [alias verdachte 6] aan de telefoon maar iemand anders. [alias verdachte 6] zat in Turkije zei degene die de telefoon opnam. Deze persoon heeft mij in contact gebracht met ene [alias betrokkene 9]. Degene die de telefoon van [alias verdachte 6] opnam kende mij nadat ik hem uitgelegd had wie ik was. Hij had van mij gehoord vertelde hij mij. Ik heb die man toen volgens mij bij het ziekenhuis in Zaandam gezien en we zijn samen naar het winkelcentrum gereden waar hij mij voorstelde aan [alias betrokkene 9]. We hebben daar een praatje gemaakt en ik ben toen bij [alias betrokkene 9] in de auto gestapt. Van hem heb ik toen gekocht. Ik kon toen wel meer krijgen maar dat wilde ik niet. Ten eerste wilde ik niet gepakt worden en ten tweede wat moet ik met zoveel heroïne. Daarna heb ik nog twee keer heroïne gekocht. [alias verdachte 6] zei mij dat ik bij [alias betrokkene 9] heroïne kon halen omdat hij het niet meer deed. Hij zei dat hij niet zelf meer rechtstreeks verkocht maar dat [alias betrokkene 9] het voor hem deed.
V: Wij laten je foto R zien. Ken je die persoon?
A: Dat is [alias betrokkene 9].
V: wie is de persoon op foto D?
A: Dat is [alias verdachte 6] volgens mij.
41.
Een proces-verbaal met nummer 718 van 19 januari 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15], inspecteur van politie, werkzaam bij de Sectie Centrale Recherche van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland (Fotomap).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belangen zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 30 november 2005 werd door het onderzoeksteam een fotomap samengesteld waarbij de foto's zijn voorzien van een letter.
Deze map zal gedurende het onderzoek bij de verhoren van de verdachten/getuigen worden gebruikt en de foto's uit deze map zullen aan de verdachten/getuigen worden getoond.
Foto D: [verdachte 6]
Foto R: [betrokkene 9]
42.
De verklaring van de verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, zoals deze door hem is afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van eerste aanleg van 2 en 3 februari 2009:
Ik heb in heroïne gehandeld. Ik heb slechts kleinschalig (drie keer) aan [getuige 9] geleverd.
43.
Een proces-verbaal van relaas van 13 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 16], brigadier bij de centrale recherche van de regiopolitie Zaanstreek- Waterland (ZD 3-11-32. doorgenummerde pagina's 05 tot en met 57).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Handelstelefoon van [verdachte 6]
Bij het uitlezen van deze telefoon en na het bestuderen van de papierenlijst is gebleken dat hier namen en telefoonnummers in voorkomen die ook voorkomen op de klantenlijst van [betrokkene 9]. Ook heeft [betrokkene 9] in zijn verklaring aangegeven dat hij de namen van sommige van zijn klanten van [verdachte 6] heeft gekregen.
44.
Een geschrift, te weten de schriftelijke weergave van een op 14 augustus 2005 te 22:45 uur gevoerd telefoongesprek (ZD 3-11-32, doorgenummerde pagina 593).
Dit geschrift houdt in:
[betrokkene 9] belt uit met [verdachte 7].
Na wederzijds begroeting zegt [betrokkene 9]: ‘voordat jij op vakantie was gegaan, was er toch een vriend/vriendin gekomen, jij had [verdachte 6] toch gebeld?’
[verdachte 7] zegt: ja.
[betrokkene 9] zegt: ‘Die vriend/vriendin is weer gekomen, maar ‘hij/zij’ heeft de eerste dinges gedaan en …’(ntv).
[verdachte 7] zegt: ‘je stem komt niet goed door, neem die telefoon aan je oor’.
[betrokkene 9] zegt: ‘hij/zij had die eerste toch een achterstand gedaan?’
[verdachte 7] zegt ja.
[betrokkene 9] zegt: ‘hij zei: ‘die ga ik de volgende keer betalen’’.
[verdachte 7] zegt: Haa.
[betrokkene 9] zegt: ‘ik heb het gegeven zonder dat jullie ervan afwisten, het maakt toch niet uit?’
[verdachte 7] zegt: ‘Heeft ‘hij/zij’ die van eerst afgesloten?’
[betrokkene 9] zegt: ‘‘hij/zij’ heeft die eerste gegeven.’
[verdachte 7] zegt: ‘ok, dan is er geen probleem, als er iets fout gaat is het voor ons.’
[betrokkene 9] zegt: ‘ok, buiten dat zijn er geen fouten, alles is mooi.’
[verdachte 7] zegt ok.
Verder een sociaal gesprek.
45.
Een geschrift, te weten een kopie van het kasboek bijgehouden door [betrokkene 9] (PD [betrokkene 9], doorgenummerde pagina 48). Dit geschrift is als bijlage aan de stukken gehecht.’
7.
Het Hof heeft voorts in zijn arrest ten aanzien van feit 3 nog het volgende overwogen:
‘Door de verdediging is betoogd dat de verklaring van [betrokkene 9], afgelegd bij de politie op 22 november 2005 (PD [betrokkene 9], p. 15), het dragende bewijsmiddel in de bewijsconstructie van de rechtbank betreft en het enige bewijsmiddel waaruit de relatie van [betrokkene 9] tot [verdachte 6] zou zijn af te leiden. Bij deze stand van zaken meent de verdediging dat [verdachte 6] behoort te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het bewijs steunt naast het NFI-rapport (ZD 48, p. 16) inderdaad in belangrijke mate op de verklaring van [betrokkene 9] afgelegd op 22 november 2005 (PD [betrokkene 9], p. 15). Hierin verklaart [betrokkene 9] dat hij heroïne in de woning op het adres [e-straat 1] te Zaandam heeft neergelegd in opdracht van een man wiens naam hij niet wil noemen. Op de vraag of deze man [verdachte 6] heet, antwoordt [betrokkene 9]: ‘Als u dit weet, waarom vraagt u het mij dan? Ik kan u zeggen dat ik bang ben om zijn naam te noemen.’ Als hem vervolgens een foto van [verdachte 6] wordt getoond, verklaart [betrokkene 9]: ‘Ik weet dat de man op de foto [verdachte 6] is. U vraagt mij of dit de man is waar ik zo bang voor ben. Ik ben bang om dit te zeggen. Ik durf dit niet te zeggen.’ En voorts: ‘U vraagt mij of ik de boekhouding van hem moest doen.’ Opmerking verbalisant: verbalisant zag dat de verdachte knikte. Bovendien heeft [betrokkene 9] in dit verhoor verklaard dat hij van [verdachte 6] heroïne kreeg geleverd en deze heroïne moest doorverkopen. Soms kreeg hij ook opdracht om monsters heroïne te laten testen. In het verhoor van 13 december 2005 (PD [betrokkene 9], p. 42) heeft [betrokkene 9] verklaard dat hij voor [verdachte 6] werkte.
Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 9] geloofwaardig en gebruikt deze dan ook voor het bewijs. De lezing van [betrokkene 9] vindt namelijk steun in na te noemen verklaringen en bevindingen uit het onderzoek.
De getuige [getuige 9] heeft op 6 december 2005 tegenover de politie (PD [getuige 9], p. 20) verklaard dat hij via [verdachte 6] in contact is gekomen met [betrokkene 9]. Immers, [verdachte 6] verkocht de heroïne niet meer rechtstreeks, maar [betrokkene 9] deed dat voor hem. [verdachte 6] heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij heroïne heeft verhandeld aan [getuige 9] (proces-verbaal 2 februari 2009). [Betrokkene 9] heeft op dit punt verklaard dat hij de namen van sommige van zijn klanten van [verdachte 6] heeft gekregen (verhoor van 23 november 2005 om 11.11 uur - PD [betrokkene 9], p. 31). Deze verklaring vindt steun in het feit dat in de gsm-toestellen van [betrokkene 9] en [verdachte 6], alsmede in de in de woning van [verdachte 6] inbeslaggenomen papieren lijst, een aantal overeenkomsten in namen en nummers zijn gevonden (ZD 3/11/32, p. 21 en 22). [Betrokkene 9] heeft in diverse verklaringen gezegd dat hij [verdachte 6] waarnam tijdens diens vakantie, hetgeen ook kan worden afgeleid uit het tapgesprek van 14 augustus 2005 om 22.45 uur (ZD 3/11/32, p. 593). Deze verklaring wordt ondersteund door een zogenaamd kasboek, wat [betrokkene 9] heeft bijgehouden in de periode dat [verdachte 6] met vakantie was (ZD 48, p. 48 en verhoor van 23 november 2005 om 11.11 uur - PD [betrokkene 9], p. 31 ).’
8.
Zoals ook het Hof heeft overwogen steunt het bewijs van feit 3 inderdaad in belangrijke mate op de als bewijsmiddel 36 tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 9]. Niet betwist wordt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de onder 37 tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 9], kan wordt afgeleid dat volgens [betrokkene 9] hij de in het huis van zijn moeder aangetroffen heroïne moest bewaren voor verdachte.
Daarnaast verklaart [betrokkene 9] in zijn onder 37, 38 en 39 tot het bewijs gebezigde verklaringen dat hij in opdracht van verdachte heroïne aan [getuige 9] leverde en het geld dan weer aan verdachte gaf, en dat hij tijdens de vakantie van verdachte in Turkije ook de andere klanten van verdachte heeft waargenomen. Daarbij verklaart hij ook dat hij 80% van zijn klanten via verdachte heeft gekregen.
Onder 40 is een verklaring van [getuige 9] tot het bewijs gebezigd, inhoudende dat hij verdachte belde op diens telefoon, doch een ander aan de lijn kreeg, die vertelde dat verdachte in Turkije was. Deze persoon heeft [getuige 9] toen in contact gebracht met [betrokkene 9] en [getuige 9] heeft toen van [betrokkene 9] heroïne gekocht. En later nog twee keer. [getuige 9] verklaart ook dat verdachte hem gezegd had dat hij niet zelf meer rechtstreeks verkocht, maar dat [betrokkene 9] dat voor hem deed.
De drie leveringen aan [getuige 9] worden weer gestaafd door de onder 42 tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte, waaruit, in samenhang met de overige verklaringen, volgt dat verdachte de eigenlijke leverancier van de heroïne is en [betrokkene 9] voor hem werkt.
9.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt derhalve dat [betrokkene 9] voor wat betreft handelingen met betrekking tot heroïne (grotendeels) werkte voor verdachte. In dat licht heeft het Hof kunnen oordelen dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige 9] en verdachte voldoende steun bieden aan de verklaringen van [betrokkene 9] dat hij de in het huis van zijn moeder aangetroffen heroïne moest bewaren voor verdachte.
10.
Het middel faalt derhalve.
11.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde bewezen heeft verklaard dat verdachte te Amsterdam en/of te Turkije en/of te Groot-Brittannië en/of te Zwitserland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat verdachte te Groot-Brittannië en/of te Zwitserland aan de betreffende organisatie heeft deelgenomen.
12.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit geen van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in Groot-Brittannië en/of te Zwitserland is geweest dan wel aldaar deelnemingshandelingen heeft verricht. De steller van het middel miskent echter dat verdachte zelf niet feitelijk op die plaatsen aanwezig hoeft te zijn geweest, om te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die op die plaatsen haar werkzaamheden heeft uitgevoerd.1. Aan deelnemen worden (slechts) de volgende twee algemene voorwaarden gesteld:
- 1)
men moet behoren tot de organisatie en
- 2)
de deelnemer moet een aandeel hebben in dan wel ondersteunen van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.2.
(HR 18-11-97, NJ 1998, 225)
13.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (alle bewijsmiddelen van de aanvulling hebben betrekking op feit 5, in het bijzonder de bewijsmiddelen 46 t/m 81), terwijl het aandeel van de verdachte onder meer bestond uit handel in, het bewerken of verwerken en het aanwezig hebben van heroïne in Zaandam (feit 1 primair, 2 primair en 3 resp. bewijsmiddelen 1 t/m 11, 12 t/m 31 en 32 t/m 45). Deze organisatie hield zich naast het verkopen en bewerken van heroïne bezig met het witwassen van het met de handel in heroïne verdiende geld in Zaandam en Turkije (bewijsmiddelen 65 tot en met 74). Bovendien waren leden van de organisatie betrokken bij de uitvoer van heroïne van Nederland naar Groot-Brittannië. Dit laatste kan worden afgeleid uit het feit dat [betrokkene 1] voor [betrokkene 4] en hemzelf heroïne in een accu heeft gedaan, die [verdachte 4] vervolgens naar Engeland heeft vervoerd (bewijsmiddel 64).
14.
Het Hof heeft uit de inhoud van deze bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 22 november 2005 in Zaandam, Amsterdam, Turkije en Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
15.
De bewezenverklaring houdt evenwel naast Zaandam, Amsterdam, Turkije en Groot-Brittannië een andere plaatsaanduiding in: Zwitserland. De bewijsmiddelen houden echter niets in waaruit kan volgen dat de verdachte in Zwitserland aan de organisatie heeft deelgenomen en evenmin dat andere leden van de organisatie in dat land handelingen hebben verricht.3.
Uit de tenlastelegging volgt dat subsidiair is tenlastegelegd dat de verdachte (elders) in Europa heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Tenslotte blijkt uit het verhandelde op de terechtzittingen in hoger beroep dat bij de verdachte geen onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen hem wordt verweten en met name ook niet waar ter plaatse de verweten gedragingen zich hebben voorgedaan.
16.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het Hof als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring de woorden ‘en/of te Zwitserland’ heeft opgenomen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring met herstel van deze misslag lezen, in dier voege dat deze inhoudt dat het bewezenverklaarde ‘te Zaandam, gemeente Zaanstad, en/of te Amsterdam en/of te Turkije en/of te Groot-Brittannië’ is begaan. Dat brengt mee dat het middel feitelijke grondslag mist, zodat het niet tot cassatie kan leiden.4.
17.
Anders dan de steller van het middel aanvoert, doet hieraan niet af dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte zelf in Groot-Brittannië is geweest dan wel dat hij daar deelnemingshandelingen heeft verricht. Voor ‘deelneming’ in de zin van art. 140 Sr is immers voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven.5.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel. richt zich tegen de volgende bewijsoverweging van het Hof: ‘ Uit het onderzoek is gebleken dat de criminele organisatie voornamelijk gericht was op de invoer, bewerking en doorlevering van met name heroïne in Nederland en de uitvoer ervan naar Groot Brittannië en Zwitserland.’ Het bevat de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de organisatie zich voornamelijk heeft beziggehouden met de invoer en doorlevering van heroïne in Nederland en de uitvoer naar Groot-Brittannië en Zwitserland.
20.
Na de hierboven voorgestelde verbeterde lezing van de bewezenverklaring onder 5 vervalt de klacht voor zover deze ziet op uitvoer naar Zwitserland. Voor zover de klacht beoogt te bestrijden dat slechts bewezen is dat uitvoer naar Groot- Brittannië slechts eenmaal heeft plaatsgevonden (uitvoer naar Groot- Brittannië was dus geen activiteit waarmee de organisatie zich voornamelijk heeft beziggehouden) wijs ik er op dat de overweging van het Hof heel goed zo gelezen kan worden dat het woord voornamelijk slechts slaat op de invoer, bewerking en doorlevering. Zo bezien mist die klacht grond.
21.
Voorts speelt ook bij dit middel de samenhang tussen de onderhavige zaak en de onder 2 genoemde zes zaken een rol. Verdachte is binnen de organisatie hoofdzakelijk bezig geweest met het aansturen van loopjongens en stashers en de handel in heroïne, en met het bewerken en testen van heroïne. Het middel bestrijdt dan ook niet dat de organisatie voornamelijk gericht was op de bewerking. Vanuit het perspectief van verdachte was dat kennelijk zo. Gelet op de voor de feiten 1 en 2 opgenomen bewijsmiddelen komt het mij voor dat zonder nadere toelichting voor zich spreekt dat wat het Hof noemt ‘doorlevering’ een hoofdactiviteit van de organisatie was. Het spul moest immers weer ergens naar toe. Met de uitvoer heeft verdachte zelf niet zo veel te maken gehad. De invoer laat ik even in het midden, want verdachte verbleef wel regelmatig in Turkije. Daar kom ik hieronder op terug.
22.
Wat betreft de uitvoer van heroïne volgt uit bewijsmiddel 64 dat garagehouder [betrokkene 1] meerdere malen verdovende middelen in geprepareerde accu's, velgen en/of autobanden heeft verstopt, in ieder geval voor vervoer naar Engeland. De verdovende middelen kreeg [betrokkene 1] van ‘hun’, waaruit het Hof heeft kunnen afleiden dat de verdovende middelen van de organisatie kwamen. Dat [betrokkene 1] bij de organisatie betrokken was volgt ook uit bewijsmiddel 54, waarin medeverdachte [verdachte 2] duidelijk laat merken dat hij [betrokkene 1] kent en dat hij, ondanks een verblijf gedurende enige maanden in Turkije, blijkbaar goed op de hoogte is van de plaats waar [betrokkene 1] in het kader van het Apartman-onderzoek gedetineerd zit. Uit de bewijsmiddelen 13 en 14 volgt voorts dat er contacten zijn geweest tussen medeverdachte [verdachte 7], verdachte en [betrokkene 1], waarbij de auto van verdachte een tijdje in de garage van [betrokkene 1] is geweest en [betrokkene 1] op verzoek van [verdachte 7] iets met de auto heeft gedaan.
23.
Het komt mij voor dat het Hof hieruit heeft kunnen afleiden dat de organisatie zich onder meer bezighield met uitvoer van verdovende middelen.
25.
Wat betreft de invoer verwijs ik naar bewijsmiddel 65: de weergave van een telefoongesprek tussen [verdachte 7] en verdachte. Verdachte zegt daarin dat hij pas volgende week zal komen en dat er vriendinnen zijn die met één telefoontje komen vanuit Urgup, Nevsehir. Hieruit valt, onder andere met gebruikmaking van de lijst ‘versluierd taalgebruik’ in bewijsmiddel 46, af te leiden dat verdachte in Turkije is en dat hij met één telefoontje verdovende middelen ontvangt vanuit Urgup, (in de provincie) Nevsehir. Er kan gevoeglijk van uit gegaan worden dat deze verdovende middelen dan naar Nederland vervoerd zullen worden. Of daaruit reeds kan worden afgeleid dat de organisatie voornamelijk gericht was op invoer laat ik in het midden, omdat naar ik meen dat daaruit wel kan worden afgeleid in samenhang met de overige bewijsmiddelen waaruit naar voren komt dat de verdachten snel over aanzienlijke partijen heroïne kunnen beschikken.
26.
De middelen falen, terwijl het eerste en het derde kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Het tweede middel is weliswaar (voor wat betreft Zwitserland) terecht voorgesteld, maar behoeft nu de motivering van de bewezenverklaring ondanks het gebrek afdoende is, niet tot cassatie te leiden. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2010
Vgl. HR 18 november 1997, NJ 1998, 225.
Uit de samenhangende zaak 09/03678 tegen [verdachte 1] volgt dat [betrokkene 4] op 10 oktober 2005 in Zwitserland is aangehouden, met in zijn auto een accu die onder andere heroïne bevatte. [betrokkene 1] was bij dit transport betrokken. Deze Mahmut wordt in de onderhavige zaak in de bewijsmiddelen 62 en 64 genoemd. In bewijsmiddel 64 in verband met een transport naar Engeland. De in bewijsmiddel 62 genoemde [verdachte 1] is de verdachte [verdachte 1] uit de samenhangende zaak.
Vgl. jurisprudentie inzake verbeterde lezing van plaatsaanduidingen in de bewezenverklaring: HR 25 juni 2002, LJN AE1185 en HR 3 november 1992, NJ 1993, 196. Vgl. jurisprudentie inzake verbeterde lezing van tijdsaanduidingen in de bewezenverklaring: HR 19 september 2006, nr. 03033/05 (niet gepubliceerd), HR 14 maart 2006, LJN AU9353, rov. 3.3 en HR 9 juli 2002, nr. 00964/01, rov. 5.3 (niet gepubliceerd).Anders HR 17 februari 2009, LJN BG5966: Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak — in afwijking van de conclusie voor het arrest — omdat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte het geldbedrag ‘te Rotterdam’ voorhanden heeft gehad.
Vgl. HR 8 oktober 2002, LJN AE5651, NJ 2003, 64.