HR, 05-04-2019, nr. 18/03133
18/03133
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
18/03133
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:524, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑04‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:5173
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑04‑2019
- Vindplaatsen
V-N 2019/18.11 met annotatie van Redactie
NLF 2019/0961 met annotatie van Khadija Bozia
Belastingblad 2019/202 met annotatie van J.P. Kruimel
FED 2019/89 met annotatie van M.H.W.N. Lammers
Gst. 2019/118 met annotatie van M. Wever
NTFR 2019/913 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Uitspraak 05‑04‑2019
Partij(en)
5 april 2019
Nr. 18/03133
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 juni 2018, nr. 17/00850, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/7681) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.1.
Omdat belanghebbende geen gevolg had gegeven aan de uitnodiging tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014, heeft de Inspecteur de aanslag voor dat jaar opgelegd naar een door hem ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 50.000 en bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
2.1.2.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de daarbij gegeven boetebeschikking. In het bezwaarschrift staat onder meer:
“Ik verzoek u, indien u niet dan wel niet geheel, aan het bezwaar tegemoet wilt komen, een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden.”
2.1.3.
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld alsnog aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 te doen en het bezwaar tegen de boete te motiveren. Deze brief bevat geen mededelingen naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om te worden gehoord. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
2.1.4.
De Inspecteur heeft bij brief van 29 september 2016 belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld aangifte te doen en het bezwaar tegen de boete te motiveren. In die brief staat ook:
“Horen
In het besluit van 15 februari 2016, nr. BLKB 2016/19, heeft de staatssecretaris besloten dat het initiatief voor het horen van de belastingplichtige, conform artikel 7:2 Awb, bij de inspecteur ligt. Tevens is in dit besluit besloten dat de inspecteur contact dient op te nemen met de belastingplichtige. Ik wil u hierbij dan ook op uw hoorrecht wijzen in verband met mijn voorlopige beslissing op uw bezwaren.
Voor een reactie kunt u ook mij bellen op het bovenstaand doorkiesnummer. Als u schriftelijk reageert verzoek ik u bij uw reactie aan te geven of u een hoorgesprek wilt. Indien ik vóór [14 oktober 2016] geen reactie van u ontvang, ga ik er van uit dat u afziet van het recht om gehoord te worden.”
2.1.5.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief.
2.1.6.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Daarbij heeft de Inspecteur vermeld dat hij heeft afgezien van het horen van belanghebbende omdat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur de hoorplicht van artikel 7:2 Awb heeft geschonden doordat hij belanghebbende niet heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gegeven om te worden gehoord. Daartoe heeft het Hof overwogen dat de Inspecteur, na zijn brief van 31 augustus 2016, belanghebbende in zijn brief van 29 september 2016 nogmaals heeft gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van stukken en op de mogelijkheid te worden gehoord. Hiertegen richt zich het middel.
2.4.1.
Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat de Inspecteur belanghebbende, die daarom had verzocht, in beginsel diende te horen en dat hij daarvan niet kon afzien op de grond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Hier doet zich immers niet een geval voor waarin uit het bezwaarschrift zelf aanstonds volgt dat het bezwaar ongegrond is en er over die conclusie redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is (vgl. Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 146).
2.4.2.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift te kennen gegeven dat zij gehoord wilde worden. Bij de hiervoor in 2.1.4 weergegeven brief van 29 september 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 14 oktober 2016 te reageren voor het maken van een afspraak. Wanneer de inspecteur op een dergelijk verzoek geen reactie ontvangt, mag hij daaruit niet afleiden dat de belanghebbende stilzwijgend afstand doet van zijn recht om te worden gehoord (vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, rechtsoverweging 3.3).
Het Hof heeft dit miskend. Het middel slaagt.
2.5.
De uitspraak van het Hof kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven. De Inspecteur dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met toepassing van artikel 7:2 Awb.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover die ziet op de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en de daarbij gegeven boetebeschikking, behoudens de beslissing met betrekking tot het griffierecht,
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
draagt de Inspecteur op om met inachtneming van dit arrest opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren van belanghebbende,
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 508 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 501,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.
Beroepschrift 05‑04‑2019
AANVULLING OP HET BEROEP van 18-7-2018
Het oordeel van het gerechtshof is onbegrijpelijk en in strijd met het recht.
Met verwijzing naar onder andere EB Pechler schreef in zijn boek Belastingprocesrecht (Kluwer Fiscale Monografieen 107) in hoofdstuk 2.
Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Tijdens de parlementaire geschiedenis zijn daarvoor vier redenen gegeven.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift gemeld te willen worden gehoord.
Aan de voorwaarden genoemd in Awb 7:3 om van het verplichte horen af te kunnen zien, is niet voldaan.
Telefoonnotities gemaakt door het bestuursorgaan leveren op zichzelf onvoldoende bewijs op (ARRvS 18 april 1993, AB 1993,365)
Het gerechtshof oordeelt in r.o. 4.7: ‘Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aldus belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord (…)’
Het gerechtshof stelt dat het wijzen op de mogelijkheid te worden gehoord gelijk staat aan gehoord zijn. Gelegenheid bieden te worden gehoord betekent niet een brief schrijven waarin gevraagd wordt of belanghebbende wil worden gehoord, en zeker niet als belanghebbende al vroeg om te worden gehoord.
Gelegenheid bieden te worden gehoord houdt in dat aan belanghebbende de datum, de plaats en tijdstip worden medegedeeld. Zoals dat wordt gedaan in een beroep bij rechtbank of gerechtshof welk beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en belanghebbende verzet instelt en in het verzetschrift is gevraagd gelegenheid te bieden te worden gehoord (Awb 8:55-4). De rechter die het verzet behandeld stelt de datum vast en laat de oproeping voor de zitting sturen en vraagt niet of belanghebbende gehoord wil worden en zo ja wanneer. Dezelfde procedure geldt voor het horen op verzoek in de bezwaarfase. Awb 7:4 schrijft voor dat, wil sprake zijn van horen in de zin van de Awb, een oproeping moet zijn gestuurd. Die oproeping moet natuurlijk de datum, de plaats en het tijdstip waarop de gelegenheid te worden gehoord wordt geboden, bevatten. Het bestuursorgaan heeft dit ten onrechte nagelaten. Dat door het gerechtshof de wijze van horen door het bestuursorgaan werd goed bevonden, is onbegrijpelijk. Immers het bestuursorgaan handelde in strijd met de wetgeving aangaande het horen.
R.o. 4.7: ‘De uitnodiging tot het opnemen van contact ten einde een afspraak te maken voor een hoorgesprek is voldoende voor de Inspecteur om te voldoen aan zijn verplichting tot horen zoals die is neergelegd in artikel 25 van de AWR en artikel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.’
Dat is echter niet voldoende. Awr artikel 25 rept enkel over horen niet over het sturen van een uitnodiging voor het maken van een afspraak.
‘9. Horen in bezwaar (artikel 7:2 Awb)
- 1.
Het initiatief voor het horen van een belanghebbende ligt bij de Inspecteur (conform artikel 7:2 van de Awb en in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR). Dit geldt niet bij zogenoemde impliciete bezwaren, bijvoorbeeld in de vorm van een alsnog ingediende aangifte of bezwaren die hun grondslag vinden in artikel 24a, tweede lid, van de AWR. In die gevallen hoeft de Inspecteur de belanghebbende dus niet op eigen initiatief uit te nodigen voor een hoorgesprek.
- 2.
Als de belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden, kan de Inspecteur afzien van het horen (zie artikel 7:3, letter d, van de Awb). De inspecteur maakt hiervan melding in de uitspraak op bezwaar. Zo nodig verifieert de inspecteur of de belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft.’
En artikel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht ziet op het geval waarin de belanghebbende niet heeft gevraagd om te worden gehoord, op het geval waarin het de inspecteur is die het horen initieert. In de voorliggende zaak is het niet de inspecteur die het horen initieerde, het was belanghebbende die in het bezwaarschrift meldde gebruik te maken van het recht om gehoord te worden. Belanghebbende hoeft dat niet meer dan een keer te melden. Daar komt bij dat het Besluit Fiscaal Bestuursrecht enkel ter instructie van de inspecteur is, het is geen wettelijke regeling die belanghebbende bindt.
Pechler: De belanghebbende of zijn gemachtigde, die de wens te kennen geeft om te worden gehoord, wordt hiertoe door het bestuursorgaan opgeroepen. Het ligt is in de rede dat dat de belanghebbende schriftelijk wordt opgeroepen onder vermelding van plaats en tijdstip. De Centrale Raad van Beroep verlangt van het bestuursorgaan een exacte vaststelling van het tijdstip van de hoorzitting. Ontbreekt een dergelijke vaststelling dan is niet aan de hoorplicht voldaan. (CRvB 4-1-2000, AB 2000, 146)
Het bestuursorgaan heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door belanghebbende niet op te roepen met vermelding van plaats en tijdstip om te worden gehoord. Was dat wel gedaan, kon beroep mogelijk achterwege blijven of kon belanghebbende van beroep afzien. Belanghebbende is de mogelijkheid ontnomen zelf, zonder hoge kosten, zijn zaak in de bezwaarfase te bepleiten waardoor belanghebbende is benadeeld.
Er zijn veel uitspraken over schenden van de hoorplicht met daarin verwijzing naar het bestuursorgaan voor opnieuw behandelen.
Enkele voorbeelden:
ECLI:NL:GHARL:2014:2678 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, 13/00902
ECLI:NL:GHARL:2016:4844 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, 16/00176
Belanghebbende vraagt te uitspraken te vernietigen en de zaak voor opnieuw, en dan inhoudelijk behandelen, te verwijzen naar het bestuursorgaan.
Kosten rechtens.