Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2016, nr. 16/00176
ECLI:NL:GHARL:2016:4844
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
16/00176
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:4844, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑06‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Bezwaar. Schending hoorplicht. Benadeling?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00176
uitspraakdatum: 14 juni 2016
Uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2016, nummer UTR 15/3350, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 8 januari 2016 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016 te Arnhem. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om te worden gehoord.
2.2
In de bezwaarfase heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is welke gevolgen dienen te worden verbonden aan de schending van de hoorplicht. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan schending van de hoorplicht voorbij is gegaan. De heffingsambtenaar stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Belanghebbende is door de schending niet benadeeld.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar de heffingsambtenaar om belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval belanghebbende niet is benadeeld door de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase. Belanghebbende had in beroep zijn bezwaren schriftelijk uiteen kunnen zetten en mondeling kunnen toelichten. Dat belanghebbende in zijn beroepschrift geen inhoudelijke gronden naar voren heeft gebracht en niet ter zitting is verschenen om zijn beroep toe te lichten, zijn eigen keuzes van belanghebbende en dienen naar het oordeel van de Rechtbank voor zijn rekening en risico te komen.
4.2
Naar uit de gedingstukken volgt verschillen de heffingsambtenaar en belanghebbende van mening omtrent de van belang zijnde feiten en omtrent de waardering daarvan bij de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende stelt zich in het bezwaarschrift op het standpunt dat sprake was van laden en lossen gedurende één à twee minuten en niet van parkeren. In de uitspraak op bezwaar volgt de heffingsambtenaar dit standpunt niet, mede onder verwijzing naar een verklaring van de parkeercontroleur, die op verzoek van de heffingsambtenaar een toelichting heeft gegeven. In zodanig geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Dat brengt mee dat de uitspraak op het bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37.790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).
4.3
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, kan de mogelijkheid om in beroep inhoudelijke gronden aan te voeren geen vervanging vormen voor de inhoudelijke heroverweging die in de bezwaarfase van het bestuursorgaan wordt verwacht. Het Hof wijst er ten overvloede op dat belanghebbende in de bezwaarfase bovendien de gelegenheid is onthouden om te reageren op de verklaring van de parkeercontroleur. Belanghebbende heeft zich in beroep op goede gronden op schending van de hoorplicht beroepen en verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. Belanghebbende behoefde gelet op de ondubbelzinnige jurisprudentie van de Hoge Raad over de gevolgen die aan schending van de hoorplicht worden verbonden geen inhoudelijke gronden aan te voeren. De Rechtbank heeft belanghebbende niet mogen tegenwerpen dat hij slechts heeft aangedrongen op terugwijzing.
4.4
Het Hof zal, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, in de gelegenheid stellen om te worden gehoord.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 248 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift met een waarde van € 496 en een wegingsfactor van 0,5) en € 248 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift met een waarde van € 496 en een wegingsfactor van 0,5), ofwel in totaal op € 496. De heffingsambtenaar zal in de uitspraak op bezwaar een beslissing moeten nemen op het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar om belanghebbende in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 496,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende de betaalde griffierechten vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 14 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) | (A. van Dongen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 juni 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.