Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-06-2018, nr. 17/00850
ECLI:NL:GHARL:2018:5173
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
17/00850
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5173, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:524
- Vindplaatsen
NLF 2018/1512 met annotatie van
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Vpb. Bezwaar. Verzuimboete. Schending hoorplicht?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00850
uitspraakdatum: 5 juni 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 juli 2017, voor zover deze ziet op nummer AWB 16/7681, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is voor 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd die is berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.000. Gelijktijdig zijn daarbij bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 juli 2017 ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] , mr. [D] , en [E] .
1.7
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waarin voorts vier dochtervennootschappen zijn opgenomen. Aan haar is een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 uitgereikt. Belanghebbende heeft, ook nadat de Inspecteur haar een herinnering en een aanmaning had verzonden, het aangiftebiljet niet ingediend. Zowel in de herinnering van 21 oktober 2015 als in de aanmaning van 20 november 2015 is vermeld:
“Indien u binnenlands belastingplichtig bent, dan kunt u op twee manieren uw aangifte vennootschapsbelasting doen:
- met ons aangifteprogramma op het beveiligde deel van www.belastingdienst.nl.
- met boekhoud- of administratiesoftware.”
2.2
Voorafgaand aan het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur op 31 maart 2016 aan belanghebbende meegedeeld voornemens te zijn een aanslag op te leggen naar een belastbaar bedrag van € 50.000, tenzij zij voor 14 april 2016 alsnog een aangifte zou indienen. Tevens heeft de Inspecteur daarbij aangekondigd in elk geval een verzuimboete op te leggen wegens het niet tijdig doen van de aangifte. De brief is ondertekend door [F] .
2.3
Belanghebbende heeft bij brief van 14 april 2016 de Inspecteur meegedeeld dat het haar niet mogelijk is de aangifte te doen. Haar persoonlijke account bij de Belastingdienst is geblokkeerd omdat zij het account meer dan 18 maanden niet heeft gebruikt. Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht “te bewerkstelligen dat de blokkering wordt opgeheven”.
2.4
Als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur een afdruk overgelegd van het ‘Logboek Behandeling’ zoals dat voor belanghebbende is opgenomen in de geautomatiseerde administratie van de Inspecteur. Onder “Voortgang Behandeling” is blijkens die afdruk in het logboek op 8 juli 2016 vermeld: “Acc. [A] gebeld en meegedeeld dat via de belastingtelefoon nieuw wachtwoord kan worden aangevraagd. [F] ”.
2.5
De Inspecteur heeft belanghebbende ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.000. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de laatste hem bekende gegevens omtrent de omzet en de bruto winst van belanghebbende zoals die blijken uit de door haar ingediende aangifte voor 2011. Over dat jaar bedroeg de aangegeven omzet van belanghebbende € 273.165 en de aangegeven bruto winst € 118.171.
2.6
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur een aangifteverzuimboete (hierna: de verzuimboete), zoals bedoeld in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) opgelegd. De verzuimboete is, met toepassing van par. 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op € 2.639.
2.7
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag en de verzuimboete. In het bezwaarschrift is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…)
Het was niet mogelijk om de aangifte te doen wegens blokkering.
Daardoor is de aanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld. Dat staat vast op basis van de omzetten en kosten.
(…)
Ik verzoek u, indien u niet dan wel niet geheel, aan het bezwaar tegemoet wilt komen, een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden.”
2.8
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende het volgende geschreven:
“(…)
Ik kan uw bezwaar niet in behandeling nemen, omdat er geen aangifte is ingekomen en het bezwaar tegen de boete niet is gemotiveerd. Ik stel u in de gelegenheid vóór 29 september 2016 alsnog de aangifte in te dienen en de motivering van de boete toe te zenden.
Na ontvangst hiervan zal ik uw bezwaar in behandeling nemen.”
2.9
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de Inspecteur van 31 augustus 2016. Daarop heeft de Inspecteur bij brief van 29 september 2016 met als onderwerp ‘Rappel vormverzuim’ (onderdeel 3.13 van het verweerschrift in eerste aanleg en bijlage 11 daarbij) het volgende meegedeeld:
“(…)
Ik stel u nog eenmaal in de gelegenheid mij vóór 14 oktober 2016 alsnog de motivering en de aangifte toe te zenden. Nadat ik uw volledige motivering en aangifte heb ontvangen, zal ik uw bezwaar verder behandelen.
Als ik vóór 14 oktober 2016 de gevraagde informatie niet heb ontvangen ben ik voornemens de bezwaren tegen de (ambtshalve) aanslag en beschikking verzuimboete af te wijzen.
Horen
In het besluit van 15 februari 2016, nr. BLKB 2016/19, heeft de staatssecretaris besloten dat het initiatief voor het horen van de belastingplichtige, conform artikel 7:2 Awb, bij de inspecteur ligt. Tevens is in dit besluit besloten dat de inspecteur contact dient op te nemen met de belastingplichtige. Ik wil u hierbij dan ook op uw hoorrecht wijzen in verband met mijn voorlopige beslissing op uw bezwaren.
Voor een reactie kunt u ook mij bellen op het bovenstaand doorkiesnummer. Als u schriftelijk reageert verzoek ik u bij uw reactie aan te geven of u een hoorgesprek wilt. Indien ik vóór de genoemde datum geen reactie van u ontvang, ga ik er van uit dat u afziet van het recht om gehoord te worden.”
2.10
De Rechtbank heeft geoordeeld, samengevat weergegeven, dat – voor zover de uitspraak van de Inspecteur al lijdt aan een motiveringsgebrek – dit gebrek in de beroepsfase is geheeld, dat belanghebbende daardoor niet wordt geschaad door het in stand laten van de uitspraak, dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dat de aanslag berust op een redelijke schatting van de Inspecteur en dat de Inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd. Naar het oordeel van de Rechtbank is in dit geval geen sprake van afwezigheid van alle schuld en is de opgelegde verzuimboete passend en geboden.
2.11
Aan belanghebbende is over de jaren 2012 en 2013 eveneens een verzuimboete opgelegd wegens het niet doen van de aangifte voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft ook die boetebeschikkingen in rechte bestreden. In hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 23 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4367, onder meer vastgesteld dat het persoonlijke domein van belanghebbende vanaf 14 september 2013 automatisch is geblokkeerd, dat belanghebbende schermprints heeft overgelegd van de aangifteprogramma’s 2012 en 2013 met de vermelding: ‘De gebruikersnaam die u hebt ingevuld bij de ondertekening, is geblokkeerd. Dat kan uiteenlopende redenen hebben. Neem contact op met de BelastingTelefoon: 0800 – 0543.” en dat belanghebbende op 25 september 2014 respectievelijk op 7 januari 2015 heeft meegedeeld dat geen aangifte voor de jaren 2012 en 2013 kan worden gedaan wegens blokkering. Het Hof heeft de verzuimboete voor het jaar 2012 in stand gelaten en die voor het jaar 2013, gelet op de omstandigheid dat de Inspecteur niet heeft gereageerd op de brief van belanghebbende van 7 januari 2015, gehalveerd. De Hoge Raad heeft het door belanghebbende ingediende beroepschrift in cassatie bij arrest van 25 mei 2018 nr. 17/03216, ECLI:NL:HR:2018:770, met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
Belanghebbende heeft zich ter zitting van het Hof op het standpunt gesteld dat het hoger beroep slechts ziet op de onjuiste beslissing van de Rechtbank met betrekking tot het horen in de bezwaarfase. Het nadere stuk (de alsnog ingediende aangifte vennootschapsbelasting voor 2014) is per abuis naar het Hof gezonden en zij verzoekt die aangifte niet tot de stukken te rekenen. Belanghebbende stelt in haar pleitnota dat het bezwaar ‘materieel zogenoemd kennelijk niet-ontvankelijk [is] verklaard’ en dat belanghebbende niet een inhoudelijke beoordeling van de zaak door de Rechtbank wenste. De Inspecteur had haar schriftelijk moeten uitnodigen voor een hoorgesprek.
3.2
De Inspecteur stelt – samengevat en zakelijk weergegeven – dat belanghebbende is uitgenodigd voor het maken van een afspraak om gehoord te worden maar dat horen in dit geval slechts zin had indien de aangifte alsnog zou worden overgelegd. Nu belanghebbende niet heeft gereageerd op het, herhaalde, verzoek om alsnog de aangifte over te leggen ontbreken de gronden van het bezwaar. Omdat niet is gebleken dat en in hoeverre de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, is het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en tot terugwijzing naar de Inspecteur voor het horen op het bezwaar en het opnieuw doen van een uitspraak op het bezwaarschrift.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Voor zover belanghebbende haar standpunten baseert op de stelling dat haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, berusten zij op een onjuist inzicht in het recht. Anders dan belanghebbende meent kent het recht niet een materiële niet-ontvankelijkheid. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak het bezwaar van belanghebbende niet niet-ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
4.2
Het dictum in de uitspraak op bezwaar luidt dat het bezwaar ongegrond is en de aanslag wordt gehandhaafd. Dat dat dictum onjuist is omdat het bezwaar “ten onrechte kennelijk ongegrond [is] verklaard” (overweging 13 van de uitspraak van de Rechtbank) berust naar het oordeel van het Hof op de misvatting dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onderscheid maakt naar gelang het bezwaar ongegrond of kennelijk ongegrond is. In de bezwaarfase wordt dit onderscheid slechts gemaakt (en de Inspecteur heeft dat ook slechts in die zin gedaan) voor de vraag of van horen kan worden afgezien (artikel 7:17 van de Awb). Tegen de daaraan verbonden beslissing van de Rechtbank de Inspecteur te gelasten het griffierecht te vergoeden, is de Inspecteur niet opgekomen.
4.3
Het staat vast dat belanghebbende voor het jaar 2014 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Hoewel belanghebbende uitdrukkelijk heeft verklaard dat de hoogte van de aanslag en de verzuimboete geen onderwerp van het hoger beroep zijn, is het Hof dienaangaande van oordeel dat het niet doen van de vereiste aangifte voor rekening van belanghebbende moet blijven. Belanghebbende was reeds door de gang van zaken bij het doen van haar aangiftes voor de jaren 2012 en 2013 op de hoogte van het geblokkeerd zijn van haar account bij de Belastingdienst. Zij wist, op het moment waarop zij (na een genoten uitstel voor het doen daarvan) aangifte voor de vennootschapsbelasting moest doen, op welke – betrekkelijk eenvoudige – wijze de blokkering opgeheven kon worden. Dat belanghebbende de Inspecteur schriftelijk had verzocht de blokkering op te heffen doet daaraan niet af. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het, evenals de Rechtbank, aannemelijk acht dat de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende er telefonisch op heeft gewezen op welke wijze de blokkering kon worden opgeheven. In eerste aanleg heeft belanghebbende niet gereageerd op de ter zake daarvan door de Inspecteur overgelegde afdruk van een telefoonnotitie en op daarover door de Rechtbank gestelde vragen. Dat, zoals de gemachtigde in hoger beroep heeft verklaard, dat telefoongesprek in het geheel niet heeft plaatsgevonden (en de Inspecteur het overgelegde stuk dus valselijk moet hebben opgemaakt), acht het Hof niet geloofwaardig. Bovendien stond het geblokkeerde account van belanghebbende er niet aan in de weg om anders dan via het aangifteprogramma van de Belastingdienst aangifte te doen. De Inspecteur heeft belanghebbende tweemaal op deze mogelijkheid gewezen.
4.4
Op grond van artikel 25, derde lid, van de AWR – voor zover thans van belang – wordt, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, bij de uitspraak op het bezwaarschrift de aanslag gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die aanslag onjuist is.
4.5
In het licht van de in 4.4 bedoelde bepaling kon en mocht de Inspecteur in redelijkheid aan belanghebbende vragen om alsnog een aangifte in te dienen, al dan niet met verwijzing naar opgemaakte jaarstukken, waaruit zou kunnen blijken dat en in hoeverre de aanslag onjuist was. Gelet op de omkering en de verzwaring van de bewijslast mochten aan het te leveren bewijs hoge eisen worden gesteld. In het licht van de omstandigheid dat belanghebbende ook voor de jaren 2012 en 2013 niet de vereiste aangifte had gedaan en ter zake daarvan verzuimboetes had belopen, kon de Inspecteur ook hoge eisen stellen aan de motivering van het bezwaar tegen de verzuimboete, temeer nu daarvan slechts kon worden afgezien bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft op de ter zake daarvan door de Inspecteur verzonden brieven niet gereageerd.
4.6
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift van 24 augustus 2016 verzocht “een uitnodiging om gehoord te worden, te laten verzenden”. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde dit aldus toegelicht dat hij slechts schriftelijk met de Belastingdienst wenst te communiceren en dat de wet niet voorschrijft dat hij dit verzoek twee keer doet.
4.7
De Inspecteur heeft, na zijn brief van 31 augustus 2016, belanghebbende in zijn brief van 29 september 2016 nogmaals gewezen op het indienen van stukken en op de mogelijkheid te worden gehoord. Daarbij heeft hij er steeds op gewezen dat het bezwaar zonder het indienen van die stukken niet in behandeling kan worden genomen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aldus belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en heeft de Inspecteur, door op 5 november 2016 uitspraak op bezwaar te doen zonder belanghebbende te hebben gehoord, geen vormverzuim begaan. Daaraan doet niet af dat belanghebbende in haar bezwaarschrift heeft verzocht een uitnodiging voor het horen ‘te verzenden’. De uitnodiging tot het opnemen van contact ten einde een afspraak te maken voor een hoorgesprek is voldoende voor de Inspecteur om te voldoen aan zijn verplichting tot horen zoals die is neergelegd in artikel 25 van de AWR en artikel 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld.
4.8
Het Hof overweegt ten overvloede dat nergens uit blijkt dat de aanslag en de verzuimboete ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Met de Rechtbank acht het Hof de verzuimboete in dit geval passend en geboden.
4.9
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 5 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) | (J.P.M. Kooijmans) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 6 juni 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.