Vgl. HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3804 en HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370.
HR, 14-06-2016, nr. 15/03642
ECLI:NL:HR:2016:1194, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
15/03642
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1194, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:484, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:484, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1194, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑10‑2015
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0250 met annotatie van J.S. Nan
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van nepvuurwapen, “pepperspray”-wapen en munitie in woning, art. 13.1 WWM en art. 26.1 WWM. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1169 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Gelet op hetgeen het Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld t.a.v. het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning en ’s Hofs oordeel dat onder de vastgestelde omstandigheden van verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in zijn woning en dat verdachte geen verklaring heeft gegeven, is ’s Hofs oordeel dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 14/02276, nr. 14/03756 en nr. 15/03441.
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/03642
ABO/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 juni 2014, nummer 20/002010-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaringen onder 1 en 2 ontoereikend zijn gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof, en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
2. hij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie I onder 7ᵒ, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 juni 2013 betreffende het in beslag genomen imitatiepistool.
"Op 16 februari 2011 werd door de politie Brabant Zuid-Oost [...] het perceel [a-straat 1] te Mariahout doorzocht. [...] Daarbij werden een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Een van deze goederen betreft een nep-vuurwapen. [...] Dit voorwerp bevond zich in een kluis, aanwezig op slaapkamer 1 in de woning op betreffend perceel, op de eerste etage."
2. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 31 december 2012 betreffende de in beslag genomen munitie.
"Op woensdag 16 februari 2011 werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Bij de zoeking werden onder andere in beslag genomen: "[...] 100 stuks munitie, verpakt in een doosje, type .22 CCI Long Rifle. Deze bevond zich op een zolder van de garage."
3. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 december 2011 betreffende het in beslag genomen pepperspray-wapen.
"Op woensdag 16 februari 2011 [...] werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen [...] in beslag genomen. [...] Op de beslaglijst werd [...] vermeld dat er in de keuken een "taser" (stroomstootwapen) werd aangetroffen. Deze "taser" werd aangetroffen in de lade in de keukentafel. [...] Uit onderzoek is echter gebleken dat het hier niet ging om een taser, maar om een "pepperspray" wapen."
4. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 maart 2011 betreffende de doorzoeking op 16 februari 2011.
"Op woensdag 16 februari 2011 vond er een doorzoeking plaats in een woning op het adres [a-straat 1] te Mariahout [...]. Tijdens de zoeking werd een imitatiepistool, een doos patronen [...] en een pepperspray-wapen in beslag genomen. [...]
Omschrijving nabootsing bestaand pistool:
lk zag dat het in beslag genomen imitatiepistool een nabootsing was van een bestaand vuurwapen. Ik zag dat het pistool een zogenaamde BB-gun was, die middels een veerdruksysteem kleine plastic balletjes kan verschieten. Ik zag dat het aan mij, ter onderzoek, overgedragen wapen een nabootsing was van een pistool dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Smith & Wesson, type 4013 TSW. [...]
Omschrijving munitie:
Ik zag dat de in beslag genomen munitie bestond uit een transparant plastic doosje, inhoudende 100 stuks munitie van het kaliber .22 en van het merk CCI. Ik zag dat de munitie verpakt was in zijn originele fabrieksverpakking. Deze soort van munitie wordt gebruikt voor geweren, volvers en pistolen, zowel in de schietsport als in de jacht op dieren. [...]
Omschrijving pepperspray-wapen:
Ik zag dat het in beslag genomen pepperspray-wapen mij verbalisant bekend voorkwam als een wapen waarmee personen kunnen worden getroffen met een lading capsaicine, ook wel pepperspray genoemd. Het betreffende wapen wijkt echter af van [de] gebruikelijke pepperspray-spuitbusjes met drijfgas. Ik zag dat het wapen de vorm had van een pistooltje waarin twee ladingen pepperspray zijn vervat, die middels een pyrotechnische drive worden verschoten met een bereik van 4 meter. [...] Het afvuren van het wapen geschied middels een pistooltrekker. [...]
Ik zag het volgende opschrift op het wapen staan:
Merk: Piexon
Type: Guardian Angel II [...]
Door mij werd proefondervindelijk het wapen in werking gesteld en ik zag dat het voorwerp bestemd is voor het treffen van personen met pepperspray (capsaicine), zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende of soortgelijke stof. Ik zag [...] dat het pepperspray was.
Het voorwerp is niet een medisch hulpmiddel. Het voorwerp is niet een vuurwapen in de vorm van een geweer, een revolver of een pistool, bestemd voor het afschieten van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof."
5. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 308 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van de verdachte.
"Op woensdag 16 februari 2011 te 04:43 uur [...] heb ik [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] [...] aangehouden: [verdachte] [...], wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout."
6. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 316 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte].
"Op woensdag 16 februari 2011 om 04:44 uur heb ik [...] [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] aangehouden: [medeverdachte], [...] wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaringen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof kan de bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is, anders dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt (vandaar de toevoeging "in beginsel"). Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in zijn woning, welke woning hij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin hij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd.
De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan hem toebehoorden. Dat is slechts door zijn raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door hem bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zoals bewezen is verklaard."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 respectievelijk art. 13 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537 respectievelijk HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152).
2.4.
Blijkens zijn bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat:
(i) op 16 februari 2011 een doorzoeking werd verricht in de woning [a-straat 1] te Mariahout;
(ii) bij deze doorzoeking in een kluis in een slaapkamer een nepvuurwapen is aangetroffen;
(iii) bij deze doorzoeking in de lade van de keukentafel een "pepperspray"-wapen is aangetroffen;
(iv) bij deze doorzoeking op een zolder van de garage 100 stuks munitie in een doosje is aangetroffen;
(v) dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in voornoemde woning zijn aangehouden en aldaar wonen.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat onder deze omstandigheden van de verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in zijn woning, en dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven. Gelet op dit een en ander is het oordeel van het Hof dat de verdachte voornoemde wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 950,- bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 19 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van nepvuurwapen, “pepperspray”-wapen en munitie in woning, art. 13.1 WWM en art. 26.1 WWM. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1169 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Gelet op hetgeen het Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld t.a.v. het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning en ’s Hofs oordeel dat onder de vastgestelde omstandigheden van verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in zijn woning en dat verdachte geen verklaring heeft gegeven, is ’s Hofs oordeel dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 14/02276, nr. 14/03756 en nr. 15/03441.
Nr. 15/03642 Zitting: 22 maart 2016 (bij vervroeging) | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 juni 2014 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, en 2. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof heeft voorts ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen de onttrekking aan het verkeer dan wel de teruggave gelast zoals in het arrest is vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaken 14/02276, 14/03756 en 15/03441. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
In het eerste middel wordt geklaagd over het onder 1 en 2 bewezenverklaarde voorhanden hebben van pepperspray, munitie en een imitatie pistool en over de verwerping van een daaromtrent gevoerd verweer.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie I onder 7° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad.”
4.2. Die bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“1. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 juni 2013 betreffende het in beslag genomen imitatiepistool.
“Op 16 februari 2011 werd door de politie Brabant Zuid-Oost [...] het perceel [a-straat 1] te Mariahout doorzocht. [...] Daarbij werden een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Een van deze goederen betreft een nep-vuurwapen [...] Dit voorwerp bevond zich in een kluis, aanwezig op slaapkamer 1 in de woning op betreffend perceel, op de eerste etage.
2. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 31 december 2012 betreffende de in beslag genomen munitie.
"Op woensdag 16 februari 2011 werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Bij de zoeking werden onder andere in beslag genomen: ”[...] 100 stuks munitie, verpakt in een doosje, type .22 CCI Long Rifle. Deze bevond zich op een zolder van de garage."
3. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 december 2011 betreffende het in beslag genomen pepperspray-wapen.
Op woensdag 16 februari 2011 [...] werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen [...] in beslag genomen. [...] Op de beslaglijst werd [...] vermeld dat er in de keuken een "taser ” (stroomstootwapen) werd aangetroffen. Deze "taser” werd aangetroffen in de lade in de keukentafel. [...] Uit onderzoek is echter gebleken dat het hier niet ging om een taser, maar om een "pepperspray ” wapen.”
4. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 maart 2011 betreffende de doorzoeking op 16 februari 2011.
"Op woensdag 16 februari 2011 vond er een doorzoeking plaats in een woning op het adres [a-straat 1] te Mariahout [...]. Tijdens de zoeking werd een imitatiepistool, een doos patronen [...] en een pepperspray-wapen in beslag genomen. [...]
(…)
5. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 308 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van de verdachte.
"Op woensdag 16 februari 2011 te 04:43 uur [...] heb ik [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] [...] aangehouden: [verdachte] [...], wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout. ”
6. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 316 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte].
“Op woensdag 16 februari 2011 om 04:44 uur heb ik [...] [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] aangehouden: [medeverdachte], [...] wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout. ”
4.3. Het hof heeft het verweer van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft in subsidiaire zin op een andere grond vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman schiet het bewijs tekort om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in zijn woning.
Ook dit verweer treft geen doel. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof kan de bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is, anders dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt (vandaar de toevoeging “in beginsel”). Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in zijn woning, welke woning hij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin hij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd.
De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan hem toebehoorden. Dat is slechts door zijn raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door hem bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zoals bewezen is verklaard. Het hof spreekt de verdachte wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Hoe aannemelijk dat ook moge zijn, het bewijs schiet tekort voor het medeplegen.”
4.4. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat in het licht van de omstandigheid dat het hof heeft vastgesteld dat de woning op de in de bewezenverklaring genoemde datum niet alleen werd bewoond door de verdachte maar (in ieder geval) ook door medeverdachte [medeverdachte], de hiervoor weergegeven verwerping van het verweer onbegrijpelijk is. Daarbij wordt aangevoerd dat de zolder van de garage, de kluis in de slaapkamer en de lade van een keukentafel niet kunnen worden beschouwd als plekken waar iedere bewoner dagelijks komt of in kijkt. Voorts wordt erop gewezen dat het hof ook ten laste van de medeverdachte [medeverdachte] heeft bewezenverklaard dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van dezelfde wapens en munitie als die de verdachte voor handen zou hebben gehad. Uit de overweging van het hof dat het scenario dat zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens in de woning heeft geplaatst als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven, zou rechtstreeks volgen dat het hof niet uitsluit of kan uitsluiten dat een ander dan de verdachte inderdaad de hand heeft gehad in het plaatsen van de contrabande in de woning.
4.5. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 Wet wapen en munitie (hierna: WWM) is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.1.
4.6. In het onderhavige geval heeft het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsmotivering vastgesteld dat de wapens en munitie op verschillende ‘typisch tot het privédomein behorende’ plaatsen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte woonde. Mede in aanmerking genomen dat uit die gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] eveneens in die woning woonachtig was ten tijde van het aantreffen van de bedoelde wapens en munitie en (dus) ook toegang had tot de plaatsen waar deze zijn aangetroffen terwijl de wapens en munitie op die plaatsen aan het directe zicht waren onttrokken, is het oordeel van het hof dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een ander dan de verdachte de wapens zonder wetenschap van de verdachte in de woning heeft geplaatst niet zonder meer begrijpelijk. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan immers niet worden uitgesloten dat bijvoorbeeld [medeverdachte] de wapens en munitie zonder medeweten van de verdachte in de woning heeft verborgen, terwijl het hof evenmin heeft gemotiveerd waarom het die mogelijkheid kennelijk niet aannemelijk heeft geacht. Het enkele feit dat de verdachte zich in dit verband steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht, zoals het hof heeft overwogen, lijkt mij daartoe onvoldoende. De uitdrukkelijke overweging van het hof dat het bewijs tekort schiet voor het (tenlastegelegde) medeplegen van dat voorhanden hebben sluit op zichzelf aan bij het kennelijke oordeel van het hof dat niet aannemelijk is dat er anderen betrokken zijn geweest bij de opslag van de wapens en munitie in de woning. Het hof heeft echter niet nader gemotiveerd in welke zin het bewijs voor dat medeplegen te kort schiet en hoe die vrijspraak voor het medeplegen zich verhoudt tot het gebezigde bewijsmiddel waaruit blijkt dat ook [medeverdachte] woonachtig was in de desbetreffende woning. Daarbij neem ik in aanmerking dat in de samenhangende strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte], waarin ook cassatieberoep is ingesteld en in welke zaak ik vandaag ook concludeer2.mij ambtshalve bekend is dat het hof met een vrijwel gelijkluidende bewijsoverweging [medeverdachte] wegens het voorhanden hebben van dezelfde wapens en munitie als waarvoor de verdachte in de onderhavige zaak is veroordeeld, van oordeel was dat [medeverdachte] wel was betrokken bij dat plaatsen van de wapens en munitie in de woning. Ook in het licht daarvan acht ik het kennelijke oordeel van het hof in de onderhavige zaak dat verdachte de wapens en munitie (alleen) voorhanden heeft gehad niet zonder meer begrijpelijk.
5. Het middel slaagt.
6. In het tweede middel wordt geklaagd dat de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
6.1. Namens verdachte is op 23 juni 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn bij de Hoge Raad op 5 augustus 2015 binnengekomen waardoor de inzendtermijn van acht maanden met bijna zes maanden is overschreden. Daarover wordt dus terecht geklaagd. Nu die overschrijding ook niet meer door een voortvarende behandeling kan worden gecompenseerd betekent dit dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het eerste middel slaagt en de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, kan hier met die constatering worden volstaan en zal het hof waarnaar de zaak wordt teruggewezen of verwezen bij de (eventuele) straftoemeting met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening dienen te houden.
7. Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een ander hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2016
Welke thans in cassatie aanhangig is onder nummer 14/03756.
Beroepschrift 23‑10‑2015
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 15/03642
Betekening aanzegging: 26 augustus 2015
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20151289
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 18 juni 2015, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Aan verdachte is onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 16 februari 2011 te [a-plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II voorhanden heeft gehad, te weten pepperspray en 100 patronen, alsmede dat hij op of omstreeks 16 februari 2011 te [a-plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I in de zin van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het ten laste gelegde is in hoger beroep aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de wapens die in de woning zijn aangetroffen; en hij zich dus niet bewust is geweest van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging bedoelde wapens en munitie.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 16 februari 2011 te [a-plaats] en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, en dat hij (met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde) op 16 februari 2011 een wapen van categorie I, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool voorhanden heeft gehad.
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat van verdachte bij het aantreffen van contrabande in zijn woning, welke woning hij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin hij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd; de verdachte zich in dit geval steevast heeft beroepen op zijn zwijgrecht; hij zelfs niet heeft verklaard dat de wapens en munitie niet aan hem toebehoorden maar dat dit slechts door zijn raadsman is medegedeeld; daar nog bijkomt dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op de slaapkamer, welke feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door hem bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
De verwerping van het verweer is onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat ook een ander, [medeverdachte] in de woning verbleef, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
- ‘1.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te [a-plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), en/of munitie van categorie III, te weten 100 patronen, althans een of meerdere patro(o)n(en), (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
- 2.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te [a-plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7 in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen(s) dat het voor bedreiging en/of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad;’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 juni 2014 is onder meer gerelateerd:
‘()
De voorzitter deelt mede dat de strafzaak tegen de verdachte gelijktijdig, doch niet gevoegd zal worden behandeld met de eveneens tegen de terechtzitting van vandaag aangebrachte zaak met parketnummer () tegen medeverdachte [medeverdachte].
()
Subsidiair zou vrijspraak op een andere grond moeten volgen. Het bewijs schiet tekort om te kunnen vaststellen dat mijn cliënt zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in zijn woning. Gezien de inhoud van de CIE informatie is weinig reden om deze bewustheid aan te nemen. Er is ook geen sprake van medeplegen. Een gemeenschappelijk plan zie ik niet terugkomen in het bewijs.’
1.3
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
- ‘1.
hij op 16 februari 2011 te [a-plaats], gemeente [gemeente], een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
- 2.
hij op 16 februari 2011 te [a-plaats], gemeente [gemeente], een wapen van categorie I onder 7, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad;’
1.4
In het arrest heeft het hof met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer onder meer overwogen:
‘Op 14 februari 2011 heeft de plaatsvervangend chef van de Regionale CIE bij de ( ) een proces-verbaal opgemaakt, waarin het volgende staat opgetekend:
‘Bij de Regionale Criminele Inlichtingendienst () is in januari 2011 de volgende informatie binnengekomen:
‘[medeverdachte], de vrouw van [verdachte], heeft nagenoeg altijd een vuurwapen bij zich ()’
()
Op 15 februari 2011 heeft de officier van justitie mondeling toestemming gegeven om op grond van artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering () de (destijds) gezamenlijke woning van de verdachte en zijn medeverdachte, [medeverdachte], binnen te treden. ()’
1.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (5) gebezigd een proces-verbaal van een verbalisant ‘d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte]’, inhoudende:
‘Op woensdag 16 februari 2011 te 04:44 uur () heb ik (in een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [a-plaats] () aangehouden: [medeverdachte], (), wonende aan de [a-straat 1] te [a-plaats].’
1.6
In het arrest heeft het hof met betrekking tot het verweer en de bewezenverklaring onder meer overwogen:
‘Naar het oordeel van het hof kan de bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is, anders dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt (vandaar de toevoeging ‘in beginsel’).
Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in zijn woning, welke woning hij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin hij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd. De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op zijn zwijgrecht.
Hij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan hem toebehoorden. Dat is slechts door zijn raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door hem bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
()
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zoals bewezen is verklaard. Het hof spreekt de verdachte wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Hoe aannemelijk dat ook moge zijn, het bewijs schiet tekort voor het medeplegen.’
1.7
In het licht van de omstandigheid dat het hof in het arrest ook heeft vastgesteld dat de woning op 16 februari 2011 ook werd bewoond door (minstens één andere persoon, te weten) medeverdachte [medeverdachte] is de verwerping van het verweer en de bewezenverklaring onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed. Daar komt nog bij dat een persoon die niet bekend is met de aanwezigheid van wapens of andere contrabande in de door hem bewoonde woning ook geen redelijke verklaring zal kunnen afleggen omtrent de wijze waarop de betreffende contrabande in de woning is geplaatst dan wel omtrent degene die dan daarvoor verantwoordelijk zou zijn. Indien immers verdachte zou hebben waargenomen dat een ander, zoals bijvoorbeeld [medeverdachte], de contrabande op de betreffende plaatsen zou hebben geplaatst, dan zou hij dus ook wetenschap hebben van de aanwezigheid van de betreffende wapens en zou hij in staat zijn geweest dit te verklaren. Bovendien kan bijvoorbeeld ten aanzien van de zolder van de garage toch niet worden beschouwd als een plek waar iedere bewoner van de betreffende woning dagelijks komt. Hetzelfde heeft te gelden voor de kluis, aanwezig op slaapkamer 1. Met betrekking tot de pepperspray kan voorts niet zonder meer worden aangenomen dat verdachte degene in het huishouden is die het eten voor het gezin verzorgt en dus in een keukentafel zal rommelen.
1.8
Van belang is voorts dat de Hoge Raad kennis zal kunnen nemen van het arrest wat door hetzelfde hof op dezelfde datum (18 juni 2014) is gewezen tegen de in het arrest en dit middel genoemde [medeverdachte] en waartegen eveneens cassatie is ingesteld (S 14/03756). In het arrest van [medeverdachte] heeft het hof bewezen verklaard dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen in de zaak van verdachte bewezen is verklaard. Ook in dit arrest heeft het hof overwogen:
‘Het hof spreekt de verdachte wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Hoe aannemelijk dat ook moge zijn, het bewijs schiet tekort voor het medeplegen.’
Ook in dat arrest heeft het hof overwogen dat het hof het scenario, dat zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens in de woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven. Hieruit volgt rechtstreeks dat het hof niet uitsiuit/kan uitsluiten dat een ander dan verdachte inderdaad de hand heeft gehad in het plaatsen van de contrabande in de woning.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 6 EVRM, en wel om het navolgende:
In juni 2014 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Het hof heeft de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad gezonden, zodat daardoor de redelijke termijn van de berechting wordt geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
Toelichting
2.1
In juni 2014 is namens verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de stukken van het geding evenwel pas op 5 augustus 2015 ontvangen, derhalve niet binnen acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie. Gelet hierop vindt de berechting van de verdachte niet plaats binnen de redelijke termijn, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging (HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m.nt. JDH, alsmede HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. PME).
2.2
Aan verdachte zal niet kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende belang heeft bij zijn klacht nu hij zelf de oorzaak zou zijn geweest van een schending van de redelijke termijn doordat hij cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof. Zijn raadsman is immers pas in staat geweest de stukken van de zaak te bestuderen nadat hem de stukken waren toegezonden. Voorts is de raadsman pas in staat geweest een cassatieschriftuur in te dienen nadat de aanzegging van de Hoge Raad was betekend. De Hoge Raad is daartoe pas in staat geweest nadat het hof de stukken naar de Hoge Raad had verzonden. Dit houdt in dat de schending van de redelijke termijn met name te wijten is aan de te late inzending van het dossier door het hof.
2.3
Van belang is voorts het volgende. In zijn arrest van 11 september 2012 heeft de Hoge Raad gesteld klachten over schending van de redelijke termijn af te zullen doen m.b.v. art. 80a RO, indien in die zaken alleen zou worden geklaagd over schending van de redelijke termijn, of indien in die zaken ook over andere kwesties zou worden geklaagd, welke klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (HR 11 september 2012, NJ 2013, 241 – 245, m.nt. FWB). Op Nederland rust evenwel de plicht de rechtspleging zo in te richten, dat procedures binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld (EHRM 26 mei 1993, NJ 1993, 466, m.nt. EAA en EHRM 23 februari 1999, NJ 1999, 641, m.nt. Kn.). Geconstateerd moet worden dat Nederland, ondanks meerdere pogingen daartoe, er nog steeds niet in is geslaagd er zorg voor te dragen dat in de cassatieprocedures de Hoge Raad uitspraak doet binnen de vereiste redelijke termijn. Integendeel. In 2014 heeft de raadsman van verdachte in 39 strafzaken ook geklaagd over schending van de redelijke termijn. Bij dit aantal zijn dus niet zaken meegerekend waarin geen (andere) klacht in de cassatieprocedure kon worden gevoerd. Ook in de nabije toekomst behoeft een verbetering niet te worden verwacht. Zo blijkt uit het in 2014 verschenen rapport ‘Werkdruk bewezen’ van de NVvR dat een te hoge werkdruk de kwaliteit van de rechtspraak ondergraaft. Overigens heeft de (voormalig) president van de Hoge Raad reeds in februari 2013 in een brief de noodklok geluid over de werkdruk (NRC 4 februari 2013). Zie voorts de opmerkingen van de Procureur-Generaal in het Jaarverslag 2012 (pag. 23/24). Nog op 1 maart 2015 heeft de voorzitter van de Raad voor Rechtsspraak aangegeven dat door gebrek aan capaciteit de werkdruk voor rechters zo hoog is dat er achterstanden ontstaan, waarbij gebrek aan geld de belangrijkste oorzaak voor het capaciteitsprobleem wordt aangewezen (zie www.nos.nl/artikel/2022231-onverminderde-roofbouw-op-rechters-html). Onder deze omstandigheden dient thans te worden geconcludeerd dat er sprake is van een verzuim dat — naar uit objectieve gegevens — blijkt zozeer bij herhaling voor te komen dat zijn structurele karakter vaststaat èn dat de verantwoordelijke autoriteiten, te weten de Regering en het Parlement zich onvoldoende inspanningen hebben getroost herhaling te voorkomen. Gelet hierop dient dan ook de Hoge Raad in geval van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase een matiging toe te passen, ongeacht of in de betreffende zaak ook nog een andere klacht naar voren wordt gebracht.
2.4
Voorts in de onderhavige schriftuur de veroordeelde ook nog een andere klacht naar voren heeft gebracht die betrekking heeft op de ‘prior criminal proceedings’, zodat ook om deze reden niet kan worden gesteld dat veroordeelde onvoldoende belang heeft bij zijn klacht heeft over de schending van de redelijke termijn (EHRM 27 augustus 2013, 12810/13, Celik).
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 23 oktober 2015
Advocaat,